| |
| |
| |
Kort en Klein
1
In onheuglijke tijden, in oktober, op de 14e oktober van het jaar onzes Heren 1940 wees de Hoge Raad arrest. Gehoord het verslag van de Raadsheer de Menthon Bake oordeelde de Raad dat het Hof terecht had overwogen dat requirant door zich opzettelijk aan te melden tot het ondergaan van een aan een ander opgelegde vrijheidsstraf, het oogmerk had gehad tot wederrechtelijke bevoordeling, ‘hebbende het Hof (...) willen uitdrukken dat req., door zich als veroordeelde voor te doen, voedsel genoot, dat hem als niet-veroordeelde niet zou zijn verstrekt, hetgeen juist is’.
Vonnis twee maanden, met de kost.
Dit beroemde Gevangenisvoedselarrest doet vermoeden dat ook Jezus Christus, die alle zonden op zich nam, ooit nog terdege zal moeten boeten voor het onrechtmatig in gebruik nemen van kroon en kruishout.
| |
2
Onder de kop ‘Koelkast die de dag des Heren heiligt’ schreef Ad Bloemendaal ooit in Het Parool over het Instituut Tsomet (Tweesprong) dat zich toelegt op de ontwikkeling van apparaten die niet direkt door de gebruiker worden ingeschakeld maar via tussenkomst van een micro-processor. Zo kan men in de moderne tijd ook op de zevende dag een verpleegster roepen, telefoneren of in een jeep rijden zonder het wettelijk verbod op arbeid te overtreden. Volgens dezelfde principes ontwikkelde een bedrijf de wetsgetrouwe koelkast: de ‘Galaxy Shabbat’.
| |
3
Dat u die niet kent van de dominee, de pastoor en de rabbijn! Hoe is het mogelijk. Goed, een dominee, een pastoor en een rabbijn zitten hun geld te tellen. Zegt de dominee: ‘Ik ben God zoveel verschuldigd, ik wil wat terugdoen. Ik teken een cirkel op de grond, gooi mijn geld omhoog en alles wat buiten de cirkel valt is voor Hem.’ Zegt de pastoor: ‘Ik doe het nog beter. Ik teken een cirkel op de grond, gooi mijn geld omhoog en alles wat binnen de cirkel valt is voor Hem.’ Zegt de rabbijn: ‘Nee, dan ik! Geen geteken op de grond, ik gooi al mijn geld omhoog en wat Hij vangt magt' Ie houden.’
| |
4
De zonde- en verlossingsleer van het Nieuwe Testament druist zo rigoureus in tegen het nulla poenabeginsel dat ten grondslag ligt aan ons Westerse strafrechtstelsel (geen straf zonder schuld), dat uitvoering van de Matthäuspassion zou moeten worden verboden wegens strijd met de openbare orde en de goede zeden.
| |
5
De vergeldingsleer van het Oude Testament biedt zo rigoureus steun aan het gebods- en verbodskarakter van ons strafrechtstelsel, dat alleen de creatieve tussenkomst van een rabbijn, een microprocessor of een koelkast ons nog voor de doodstraf behoeden kan: ‘het is niet ik, het is mijn zuster die de stoommachine gebroken heeft’. Nou ja, in het Frans rijmt het.
M. Februari
| |
| |
Vereenzelviging met anderen is niet hetzelfde als collectivisme. Jezus maakt geen onderscheid tussen weldaden aan de minste onder ons en gunsten aan hem persoonlijk bewezen; ook zijn gebod onze buurman lief te hebben als onszelf veronderstelt een grote maat van vereenzelviging zonder andere grond dan het behoren tot één gemeenschap of zelfs één soort. Het belang van die gemeenschap of die soort vormt daarbij in het geheel geen argument; alleen onze eigen ziel is bij zulke werken gebaat - afgezien natuurlijk van wie ze ten goede komen. Wanneer daarentegen het belang van het collectief prevaleert en er dus aan de belangen van bepaalde individuen afbreuk wordt gedaan - dan hebben wij die afbreuk gedaan aan Jezus.
Als wij uit de failliete boel van het christendom alleen mooie gebouwen, ontroerende muziek en handige tussenwerpsels willen behouden, doen we niet alleen Jezus te kort, maar ook onze eigen ziel, hoe sterfelijk ook.
Wat we niet moeten behouden: christelijke partijen, scholen en ziekenhuizen. Ongelovigen die daarop stemmen, daar hun kinderen naartoe sturen en daarin gaan liggen bestendigen een ongelijkheid in macht die schuilgaat onder de mantel der naastenliefde.
Een ongelovige mag liggen in het ziekenhuis van de Vrije Universiteit. Hij mag studeren aan de Vrije Universiteit. Hij kan er aangesteld worden als wetenschappelijk medewerker. Maar als hij hoogleraar wil worden of (wat God verhoede) bestuurder - dan moet hij weer huichelen als vanouds.
Bijna als vanouds. Die sprekende slang, dat zal wel niet meer hoeven. Het strottehoofd van de slang is er immers niet geschikt voor. Aan de andere kant: waarom zou een slang van voor de zondeval niet anders mogen zijn dan een slang van erna? Hij moet immers ook poten en misschien wel vleugels gehad hebben om zijn veroordeling tot kruipen zin te geven?
De griffioen, het zinnebeeld van de Vrije Universiteit, kan écht niet bestaan: een dier dat in staat is een paard in de lucht te verheffen heeft zulke zware vleugelspieren nodig dat het die spieren zelf niet van de grond kan krijgen - laat staan met dat paard er nog bij.
In Platonovs roman Dzjan komen planten voor die door de wind over de woestijnsteppe worden gerold zonder te sterven: met het beetje vocht dat ze hier en daar tegenkomen weten ze hun vlammetje brandend te houden. Platonovs personages vergaat het al net zo; de planten begeleiden ze niet alleen letterlijk op hun omzwervingen ten zuiden van het Aralmeer, maar ook symbolisch. Goedkoop symbolisch? Ja, als Platonov die planten verzonnen heeft. Nee, als die planten daar werkelijk voorkomen. Daar houd ik het dus maar op - als ik na zou gaan of dat kan, een plant zonder wortels, in een uiterst droog gebied nog wel, liep ik het risico dat een mooi boek een beetje minder mooi zou worden.
Krokodilletranen, apeliefde, struisvogelpolitiek, zwanezang - clichés over menselijk gedrag, gebaseerd op biologische misvattingen. Maar een misvatting is nog geen verzinsel, en dat redt ze van de onbruikbaarheid.
De ongelikte beer hoort wel inhoudelijk, maar formeel niet in het rijtje thuis. Hoe kan het ook anders.
Op het boek Bij Uil thuis van Arnold Lobel is een uil met een boek afgebeeld. Soude boek, Uil ook boek - jammer dat je niet kunt zien wat er op dát boek staat, hij houdt zijn vleugel ervoor.
Een oude vraag: schijnt de maan als ik niet kijk? Hij begeleidt de uil op zijn wandeling, en schijnt ook in zijn huis naar binnen, tot op het kussen toe waar hij zijn kop op legt. Uil kan niet zien he?
Als zon en maan hetzelfde soortelijk gewicht hadden, dan waren er met doodtij helemaal geen getijden.
God heeft de zon en de maan even groot gemaakt om te zorgen dat wij ze altijd in één adem zouden noemen, als beelden van het manlijke en het vrouwelijke. Wanneer Andreas Burnier de inferioriteit van de Duitse taal illustreert aan de vrouwelijkheid van die Sonne en de manlijkheid van der Mond, dan wil ze
| |
| |
dus eigenlijk zeggen dat God destijds in Babylon heel andere oogmerken met de Duitse taal heeft gehad. Wat Hij met het Nederlands voorhad kan trouwens niet veel beter zijn geweest: beide hemellichamen waren vroeger vrouwelijk, nu niet-onzijdig.
Wie op bijbelse gronden de evolutie verwerpt, zal ook niet kunnen geloven dat de ene taal van de andere afstamt - zoals het Afrikaans van het Nederlands.
In de hedendaagse Nederlandse romankunst is het mode de onvoltooid tegenwoordige en de onvoltooid verleden tijd af te wisselen zonder op het dagelijks spraakgebruik gebaseerde functie. Werd zo'n roman vertaald in het Afrikaans, dat geen onvoltooid verleden tijd bezit, wat hield je dan over?
Een gedicht in een vreemde taal is niet mooi of lelijk. Bij een gedicht uit een vreemde taal hangt het van de vertaler af.
Robert Frost: ‘Poetry is what gets lost in translation.’ Ik zeg zelfs meer: ook onvertaald is de poëzie bij Frost ver te zoeken.
Het gedicht dat het beste bestand blijkt tegen een letterlijke vertaling door een achtjarige met een woordenboek, is volgens Willem Frederik Hermans het beste gedicht. Zo maken zijn eigen gedichten toch nog een kansje.
Toen ik voor het eerst gedichten van Ted Hughes las, tegenwoordig poet laureate, dacht ik: dit is Kitsch. Sindsdien is mij niet gebleken dat één Engelsman het met mij eens is. Ook de vreemde taal die je het beste kent blijft vreemd.
De gedichten van Verwey zijn in het algemeen hol en krakkemikkig. Stefan Georges bundel vertalingen Zeitgenössische Dichter toont hem als een volwaardig lid van de poëtische wereldfamilie. Trok George alles omhoog of omlaag naar zijn eigen peil? Of doet de Duitse taal dat voor mij?
Bij een even onafzienbaar oeuvre heeft Verwey meer mooie gedichten geschreven dan Kloos. Toch lezen we Kloos nog wel, Verwey niet meer. Is het omdat we Verweys beste gedichten, die over zijn hele Oorspronkelijk dichtwerk verspreid zijn, als toevalstreffers beschouwen, en Kloos, die al zijn goede gedichten binnen korte tijd schreef, als een vroeg uitgebloeid natuurtalent?
In het verschiet van de gracht is het groene waas vannacht rood geworden. Van dichtbij kun je ze haast niet zien, de bloesempjes van de iepen, maar verder weg verdringt hun kleur die van de algen op de takken. Als ze uitgebloeid zijn komt er een lichter groen voor in de plaats, dat van de vleugel van de vruchtjes. Die vleugel wordt vervolgens geel en valt, als prefiguratie van de herfst. De nieuwe blaadjes zijn er inmiddels al, van het saaiste lentegroen. We gaan over tot de orde van de dag. In de hoeken van de lage wal, bij de bruggen, drijven de vleugeltjes nog als kroos, maar bijna bruin.
Men hoort dat 't koud is (Gezelle). Ik hoor de rondvaartboten aangaan tegen het ijs in de gracht. Wat zijn het er veel, zo buiten het seizoen. Bij dooi zie ik alleen aan de deining dat ze er zijn, nu dwingt het geluid mij tot kijken: Toon Hermans, Henry Hudson, Ludwig v. Beethoven en zo nog een dozijn, dan komt de eerste weer.
Bij vorst draagt het geluid niet alleen verder, ook de klankkleur verandert. Bij droog weer is de verte minder blauw.
Heren- en Prinsengracht zijn even breed, de tussenliggende Keizersgracht biedt net iets meer ruimte om een baan te vegen. Bij vorst is de doorvaart er dan ook gestremd en draait er de grachtengordel.
De Amsterdamse hoofdgrachten zijn ontworpen door H.J. Staets. Hoewel het resultaat van zijn arbeid niet minder geslaagd en zo mogelijk nog beroemder is, komt zijn naam ons lang niet zo bekend voor als die van zijn collega na driehonderd jaar, H.P. Berlage. Of dankt die zijn roem alleen aan zijn gebouwen?
Wie wel bekend zijn gebleven: Hendrick de Keyser en Jacob van Campen. Samen weerleggen zij het idee
| |
| |
dat een architect zich aan moet passen als hij iets aan de grachten bouwt - een grotere tegenstelling dan tussen die twee is niet voorstelbaar. Zelfs Rietveld met zijn Houtbondhuis trekt zich meer van de Keizersgracht aan dan Van Campen met zijn Huis Coeymans.
Drie pleinen bepalen het beeld van Plan-West. Ligt het aan Berlages grote naam dat het minst geslaagde, het Mercatorplein, in de oude luister wordt hersteld, terwijl ook Roodenburghs Surinameplein en Van der Meys Hoofddorpplein in allerlei details zijn verminkt? Zeker Van der Mey, de architect van het Scheepvaarthuis, dat slagschip van de Amsterdamse School, heeft niet verdiend dat zijn torentje het loodje moest leggen.
Roodenburgh is voor mij de architect van de stadsrand: achter het Surinameplein begonnen de slatuinen, waar je alleen met de boot kon komen; na de Parnassusweg kwam het Zandland, een opgespoten strook, die aanvankelijk diende als neutraal overgangsgebied tussen de stad en de wereld van oma's tuin aan de Zuidelijke Wandelweg, die later het terrein werd van op de lectuur van Karl May geïnspireerde activiteiten, en die op de terugweg en vooral in de terugblik de enige ware thuiskomst te zien gaf: de brug over het Zuider-Amstelkanaal lag er al, erachter de twee roestbruine huizenblokken met daarbovenop, naast de hoek, ateliers; in het verschiet hoge Italiaanse populieren; vlakbij, nog op de brug, kleine winkelhuisjes, je kon er geen ijsje kopen want ze waren gesloten, dat werd uitgesteld tot het Olympiaplein waar Dezi ook toen al bestond - nu wordt alles overschaduwd door zelfmoordgebouwen, alleen bij betrokken lucht kun je je nog indenken wat de bedoeling is.
De kut van Wijdeveld is er nooit gekomen, en dat is maar goed ook: de ingangspartij van zijn volkspaleis was achterin het Vondelpark gedacht, ten koste van veel groen. Maar dat nu ook de billen van Wijdeveld eraan gaan, vind ik wel erg sneu; ze staan er zo mooi vanuit de trein, vlak voor het Muiderpoortstation. Aan de Nieuwendijk komt nu misschien de piel van Bofill - terwijl de pornobioscoopjes het hebben afgelegd.
Behalve de porno- hebben ook de nieuwsbioscopen de strijd tegen de beeldbuis moeten opgeven. Jammer van Nederlands mooiste theater, de Cineac Reguliersbreestraat, die alleen als nieuwsbioscoop tot zijn recht kwam.
Er hoort een lange rij voor te staan, anders heeft de luifel geen zin. Met mijn grootmoeder en mijn broer stond ik daar op zaterdag urenlang, maar wel droog. De tijd dat je binnen was bleef beperkt: na ieder onderdeel van de doorlopende voorstelling herinnerde een dan even aangelicht bord de bezoekers eraan dat zij hun plaats moesten afstaan als zij tijdens de vorige vertoning van dat onderdeel waren binnengekomen. Door dames met zaklantaarns werd er zelfs toezicht op gehouden!
Duikers prachtige Openluchtschool staat midden in een blok, en zelfs het voorgeborchte wijkt uit de wand van de Cliostraat naar achteren. Terecht: Berlages Plan-Zuid ontleent zijn charme mede aan de homogene Amsterdamse-Schoolarchitectuur. Bouwvallige gedeelten moeten dan ook worden gerestaureerd en niet vervangen door iets nieuws, hoe mooi ook.
De bebouwing van het Minervaplein is niet mooi. Toch was de beslissing die volgens de oude plannen te voltooien beter dan het toelaten van eigentijdse nieuwbouw op het voormalige August Allebéplein. Het Hiltonhotel en zijn overburen zijn trouwens ook niet mooi, en inmiddels al net zo gedateerd als de rest van de Apollolaan.
Aan het begin van de Apollolaan staan twee prachtige gebouwen die beslist geen Amsterdamse School zijn - en niet misstaan. Toch blijf ik erbij dat de gevelwand van het Victorieplein moet blijven zoals hij is: de wolkenkrabber ertegenover komt het best tot zijn recht in een homogene omgeving, juist omdat hijzelf uit de toon valt, net als de voormalige Rijksverzekeringsbank en de Apollohal.
| |
| |
De bouwblokken in Amsterdamse-Schoolstijl, met hun grote vlakken van mooie baksteen en hun opvallende accenten, zijn als boeken uit dezelfde tijd, de jaren twintig: Carry van Bruggens Avontuurtjes en Eva bij voorbeeld, met hun compacte typografie, hun stoere en toch een beetje grillige letter van S.H. de Roos, hun zijden banden met de exuberante goudstempels van J.B. Heukelom.
De metalen zonnestralen daarboven lijken op Atjinese krissen, door de overwinnaar omgesmeed tot een kroon voor zichzelf. Het Van Heutsz-monument aan het Olympiaplein heeft mij met zijn dubbele reeks boogvormige fonteinen menigmaal besproeid. Toen, in de jaren vijftig, verkeerde het in een goede staat van onderhoud: de politionele acties waren maar net achter de rug. Het is dan ook verbazend, hoe droog en onttakeld het er nu, in 1991, bijstaat - hebben we niet zojuist weer een lesje gegeven aan de mohammedaanse woestelingen?
Voor Mary, de vrouw van prins Willem iii, heeft Constantijn Huygens een brief uit het hem onbekende Chinees in het Engels vertaald, waarin protest wordt aangetekend tegen het gebruik van een haar door de keizer geschonken kamerscherm als behang. In die brief valt het woord paradox, niet om het nieuwe, maar om het oorspronkelijke verband van het scherm te omschrijven. Een paradox: door het verlies van het verband verdwijnt het paradoxale aan het kunstwerk.
Een paradoxale uitspraak over de werkelijkheid kunnen we pas gebruiken als we er een conclusie aan hebben verbonden die niet paradoxaal is. Als we dat doen met de paradox in een kunstwerk, dan zagen we een prachtig kamerscherm in stukken om er ons kabinet mee te behangen.
Als we de paradoxen in Favereys gedichten laten voor wat ze zijn, dan zullen ze ons ontvoeren naar hun eigen wereld.
Het mystieke is waarover wij niet kunnen spreken, maar we doen het toch.
Hij weegt zijn onzin op een goudschaaltje.
't Vergaat, omdat het niet vergaat - Huygens zelf maakte paradoxale teksten en veronderstelde dat ook van de Chinezen. Dat de afbeeldingen op het kamerscherm paradoxaal waren, is onwaarschijnlijk: M.C. Escher moest nog geboren worden.
Eschers houtsneden zijn alleen paradoxaal als wij ze beschouwen als afbeeldingen van onze werkelijkheid. Doen wij dat niet, dan verliezen ze alles wat ons erin
| |
| |
aantrekt. Als werkelijkheid zijn ze onmogelijk, als kunst waardeloos.
Voordat de fotografie bestond was het schilderij een normaal middel om iets af te beelden. De inhoud was in dat geval natuurlijk geen bijzaak, en dat moet voor het toenmalige publiek wel voor de hele schilderkunst gegolden hebben. Het eerste abstracte schilderij verscheen dan ook pas toen de fotografie al gemeengoed geworden was - of toch niet? In de National Gallery in Washington hangen verscheidene Vermeers, waarbij twee interieurs met een schilderij aan de muur. Het ene schilderij is Het laatste oordeel van Lucas van Leyden, zoals dat in de Lakenhal te zien is - maar dan veel kleiner, want het echte zou nooit in een kamer passen. Het andere is abstract - twee en een halve eeuw voor Kandinsky of Picasso. Als Vermeer ook dat schilderij ergens heeft gezien, dan is het wel bijzonder jammer dat het kennelijk verloren is gegaan. Zo niet, dan is er een eind gekomen aan een slepende prioriteitskwestie: de abstracte schilderkunst begint bij Vermeer.
Een vrouw moet blij zijn als haar man zich aftrekt. Immers:
hij valt haar minder vaak lastig;
doet hij het toch, dan komt hij minder gauw klaar;
andere vrouwen zullen minder aantrekkingskracht op hem uitoefenen;
hij hoeft er het huis niet voor uit;
hij loopt geen geslachtsziekte op;
hij houdt zijn geld in zijn zak;
hij verlangt voor al deze weldaden geen enkele tegenprestatie - het verdient zelfs geen aanbeveling hem ervoor te prijzen.
Het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor een man.
Met Afrika wordt het nooit wat. Oorzaak: overbevolking. Afrika kunnen we afschrijven. Oorzaak: aids. Is er dan toch nog hoop voor Afrika?
De klassieke beeldhouwkunst van West-Afrika is ongeëvenaard. Door de beschaving is die weggevaagd. Hoe lang moeten we wachten tot er iets gelijkwaardigs ontstaat? Of zal het gaan als met kindertekeningen, voor de meeste mensen het enige mooie dat ze ooit zullen maken in hun leven?
Ars longa, vita brevis: de Niassers maakten prachtige beelden en snelden elkaars koppen. Nu doen ze geen van beide meer.
De doodklap en de genadeslag: dat zijn de school en de dood zelf. De tweede schijnt onvermijdelijk te zijn, maar de eerste? Mogen onze kinderen ons de hele dag voor de voeten lopen, en moeten ze geen andere kinderen ontmoeten? Maar daar zijn al crèches voor! De leeftijdsgrens hoeft alleen maar met een twintigtal jaren te worden verhoogd.
Uit leuke kinderen worden onuitstaanbare pubers en vervolgens lijken, eerst levende, dan dode. Het onderwijs heeft de schuld gekregen; naast de bekende drilscholen kregen menselijker methoden een kans. Niets heeft het gebaat, al was het wel een zegen.
Abel J. Herzberg zei dat niemand zijn leven meer heeft bepaald dan Hitler. Wat mij betreft geldt dat voor Maria Montessori.
Herzbergs toon in zijn dagboek uit Bergen-Belsen is bijna onmogelijk van objectiviteit; die van Levi uit Auschwitz is onwaarschijnlijk huis-, tuin-en-keukenachtig. Beiden hebben een pose gevonden die hun zo goed stond dat het resultaat aangrijpender is dan welke authenticiteit ook.
Uit de geschiedenis van de tweede wereldoorlog kunnen we leren dat de geschiedenis ons niets kan leren. Zes miljoen vermoord door één - we zouden er vijf miljard in de gaten moeten houden.
In Grabbes Scherz, Satire, Ironie und tiefere Bedeutung laat de duivel zich halverwege het stuk beslaan, ondanks de mensengedaante die hij heeft aangenomen. Kennelijk hoeft hij niet te verhelen dat hij altijd één bokkepoot overhoudt. Is discretie geboden, dan zal het menselijk schoeisel hem altijd parten blijven spelen, zoals aan de gang van onze valse landvoogden Lodewijk Napoleon en Seyss-Inquart duidelijk te zien was.
| |
| |
De duivel is een echte westerse intellectueel. Hij was Seyss, en hij is mij.
Het grote gebrek van de westerse intellectueel is zijn schuldgevoel. Eerst vermoordt hij zes miljoen joden, en dan schiet hij honderdduizend Iraki dood om de joden te beschermen.
Het bovenstaande is tendentieus, omdat ik het woord joden heb gebruikt. De joden zijn immers ook westerse intellectuelen.
Filistijnen waren eerst vijanden, later niet-intellectuelen, dus tweederangs burgers. De Palestijnen mogen wel oppassen dat hun niet hetzelfde overkomt.
Tussen de Filistijnen en de Palestijnen is niet meer verschil dan tussen de pijler en de pilaar waar Simson in Gaza aan trok.
Is het toeval, dat zowel bij Romeinse als bij Arabische cijfers de eenheden aan de rechterkant staan? Ja; maar dat de van links naar rechts lezende volkeren die eerst Romeinse en later Arabische cijfers gebruikten dat zo hebben gelaten - dat kan geen toeval zijn.
Is Duizend en een nacht een germanisme? We zeggen toch 1001 dingen?
Rie Cramer had een lieflijke tekenstijl. Toch heeft ze me meer schrik aangejaagd dan Goya of Topor. Vond ik haar verbeelding van de ring-die-koppen-doet-rollen uit 1001 nachten misschien nog voornamelijk gruwelijk vanwege het onderwerp, de fee die 's-avonds door de glazen komt kijken of de kinderen lekker slapen en die ik vermeed door twee bladen tegelijk om te slaan, bedoelde het zo goed - en dat ze een reuzin was was alleen maar functioneel, vanwege de kinderen die, als ik, op een bovenhuis woonden.
Rie Cramer heeft ook de illustraties en de tekst gemaakt voor Geertruida van Vladerackens kinderliedjes, die ik en mijn broer hebben gezongen met onze grootmoeder aan de vleugel. Als ik ze nog eens overlees vind ik ze schattig - is er nou niemand te vinden, een feminist of zo, die ze weer eens laat horen, samen met een kind of een kinderkoor, desnoods op de radio?
Veel meer dan in andere kunsten bestaan er in de muziek verschillende subculturen. Vooral de muziek van de elite, de muziek gecomponeerd door aan conservatoria gevormde componisten, onderscheidt zich sterk van de rest. Komt dat doordat de componisten nog steeds in harmonie en contrapunt zijn onderwezen en bovendien partituur kunnen lezen, terwijl prozaïsten geen verhaal meer kunnen vertellen met een kop en een staart, terwijl dichters geen sonnet meer kunnen maken of zelfs scanderen, terwijl beeldende kunstenaars geen man of paard meer levensecht vermogen weer te geven?
De teloorgang van het modeltekenen op de academies - is die nadelig voor de kunst? Vanzelf spreekt dat niet: we hebben toch fotografie, zodat een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid in een tekening of een schilderij een anachronisme is. Maar natuurgetrouw of niet, de mens zal in de beeldende kunst altijd wel een rol van betekenis blijven spelen, omdat het publiek nu eenmaal uit mensen bestaat en de verbeelde werkelijkheid, als die er is, en dan heb ik het dus over figuratieve kunst, een menselijke werkelijkheid is. De kunstenaar die zich moet behelpen met kinderlijke poppetjes of met geprojecteerde dia's hoeft nog geen rommel voort te brengen - een handicap heeft hij wel.
Tonio Kröger leest op zijn veertiende Schiller, zijn wereldser vriendje kijkt liever naar momentopnamen van de gangen van een paard. Op zulke foto's zie je meer dan in de werkelijkheid, omdat het daar te snel gaat. Mann suggereert, door Tonio tot een groot kunstenaar te laten worden, dat hij het beste deel kiest. Maar als Degas die paardefoto's niet had bestudeerd, had hij nooit zulke mooie paardetekeningen kunnen maken - in vergelijking met de zijne zijn alle eerder getekende paarden stijf en onnatuurlijk, als een stuk van Schiller.
Jan Kuijper
|
|