De Revisor. Jaargang 18
(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Marianne Vogel
| |
[pagina 73]
| |
nominatie staat voor de Nobelprijs, werd in Estland begin 1990 ter ere van zijn zeventigste verjaardag het een week durende festijn jaan kross 70 gehouden. Voor de binnen- en buitenlandse gasten, waarvan ik er één was, waren een bezoek aan de oude universiteitsstad Tartu, een persconferentie, een tweedaags colloquium met lezingen over Kross en de Estische literatuur, en ontmoetingen met allerlei schrijvers, vertalers, politici, wetenschapsmensen en journalisten georganiseerd. Ook kon men bijvoorbeeld redacteurs spreken van de professionele literaire tijdschriften Vikerkaar (Regenboog), het prestigieuze Looming (Schepping), Keel ja Kirjandus (Taal en literatuur), het weekblad Reede (Vrijdag) en het meer wetenschappelijke tijdschrift Akadeemia, dat in Tartu gemaakt wordt. Het was de eerste keer dat men, dankzij de verbeterde politieke omstandigheden, een dergelijke gebeurtenis zo groots kon vieren, en het is een bruisende week geworden. Wie uit zo'n voorval echter optimistisch zou willen concluderen dat het weer goed gaat met het Balticum en zijn cultuur, vergist zich.
Estland, het noordelijkste van de drie Baltische landen, ligt ter hoogte van Stockholm aan de overkant van de Baltische zee. De winters zijn er gewoonlijk koud, tussen de twintig en dertig graden onder nul, alhoewel de haven van de hoofdstad Tallin dankzij de warme Golfstroom niet dichtvriest. De lange zomerdagen kunnen vrij warm zijn, en vooral het heuvelachtige, beboste Zuid-Estland, waar veel intellectuelen uit Tallinn en Tartu een zomerhuisje of een oude boerderij hebben, ziet er dan betoverend uit. Het land is een derde groter dan Nederland, en er zijn ongeveer een miljoen Esten, die net als wij vanouds een zeevarend volk zijn. Nadat hun land na twintig jaar onafhankelijkheid vanaf 1940 ingelijfd was bij de Sovjetunie, werden de Estische zeelieden meest door Russische vervangen. Maar vroeger, luidt het gezegde, kon je in havencafé's overal ter wereld een Estische zeeman vinden, die te veel dronk en heimwee had naar Maarjamaa (Marialand - een oude naam voor Estland). Naast de vurige Litouwers en de zeer ordelijke en soepele Letten munten de Esten denk ik uit door koppigheid, nuchterheid, zwijgzaamheid, individualisme en een logische, kalme denkwijze. De stijfhoofdigheid van zijn volk heeft de schrijver Jüri Tuulik op de hak genomen in het korte verhaal Haab (De esp), waarin een traditioneel spel van de eilanden voorkomt: twee mannen zitten op de grond en houden samen een stevig eind hout vast, waaraan zij de ander omver proberen te trekken. Een jonge man, die met dit spel op een goede zomerdag zijn oom uitdaagt, weet niet van wijken, zodat de mannen, dag in dag uit in herfstregens en wintersneeuw op het erf op de grond zittend, pas opgeven als uiteindelijk de espenknuppel breekt.Ga naar eindnoot2 Onder andere omdat de havenstad Tallinn van enorm strategisch belang is voor de Russen, is door de immigratiepolitiek van Moskou inmiddels rond 40% van de bewoners van Estland Russisch, militairen en hun gezinnen meegerekend (men ziet in dagbladen en tijdschriften allerlei, en meestal lagere percentages verschijnen, maar in Estland wordt over het algemeen dit getal aangehouden). In Tallinn zelf is 60% van de bevolking Russisch. Het Russische volk heeft een heel ander karakter, dat in veel opzichten het tegendeel is van het Estische: het is dramatisch, zeer genereus en spontaan, luidruchtig, collectivistisch ingesteld, en heeft een niet-rationele, emotionele denkwijze. Alleen al door dit verschil in karakter is het voor Esten en Russen niet makkelijk om elkaar te begrijpen. Bovendien wil en kan het overgrote deel van de Russische bevolking, zoals gewoonlijk bij kolonisatie het geval is, niets van de Estische taal of cultuur begrijpen. Een onverstoorbaar superioriteitsgevoel en een even diepgeworteld minderwaardigheidscomplex houden elkaar in de Russische geest in wankel evenwicht, waardoor elke verandering die de Esten in de bestaande situatie willen aanbrengen als discriminatie ervaren wordt. Tot op heden spreekt Russisch personeel in winkels, banken, postkantoren, treinen, ziekenhuizen en rechtbanken vaak geen Estisch. Men weet meestal niets van de nieuwe ontwikkelingen in Estland of laat zich door de Russischtalige media eenzijdig voorlichten. Het Moskouse perspectief wordt over het algemeen trouwens ook in het Westen zonder veel reflexie overgenomen. De speelse, virtuose dichter Hando Runnel, die wat maatschappelijke en politieke zaken betreft als de stem van het Estische | |
[pagina 74]
| |
volk beschouwd kan worden, heeft diens verzuchtingen bondig samengevat in een gedichtje, dat men op de melodie van het Estische vlaggenlied zou kunnen zingen: Ohtupalve (Avondgebed); Here God, wees zo vermetel
dat u Estland eeuwig mint,
bemin ook, als u kunt, de Russen
die men hier in massa's vindt,
leid ze, goede Vader, vlug
met uw milde hand terug,
zodat hun hartje wordt verblijd:
Rusland is er nog altijd!
Met een mengeling van afkeer, begrip en medelijden kijken de Esten naar de Russen in hun land, die wel de veroveraars maar ook de ontwortelden en identiteitlozen zijn, en slechts een verpauperde sovjetcultuur over hebben, In Estland waait op de Lange Herman in Talinn sinds begin 1989 het nationale sinimustvalge (blauwzwartwit) weer, de Russen daarentegen kunnen zelfs in hun eigen land bij demonstraties met geen andere vlag dan de tsaristische zwaaien. Estland heeft een heel oude traditie van volksliederen en -vertellingen. In beide vindt men restanten van het natuurgeloof der Esten, die pas na 1200 op hardhandige wijze tot het christendom gebracht werden door de Duitse adel. Veel volksliederen klinken eentonig en worden door meedere mensen afwisselend gezongen. In de tweede helft van de negentiende eeuw is men begonnen met het optekenen van deze archaïsche melodieën en teksten, en men kan in Estland momenteel verschillende grammofoonplaten kopen met een live-registratie van liederen zoals die met een zeer rauwe en ongepolijste stem nog gezongen worden in sommige dorpen. Sommige melodieën zijn bestemd voor twee personen, die arm in arm naast elkaar zitten. De eerste zingt een regel, de tweede valt bij het laatste woord in en herhaalt dan de regel; vervolgens zingt de eerste persoon de tweede regel enzovoorts. Op de maat van deze eentonige zingzang schommelt men arm in arm heen en weer. Dit soort liederen is eindeloos lang en ze brengen de zangers en de luisteraars in een soort trance. De tekst van de volksliederen is vaak niet verhalend, zoals bij ons, in plaats daarvan wordt één motief met kleine variaties herhaald. Sommige teksten zijn ronduit natuurbezweringen, zoals bijvoorbeeld de twee liederen: Regentje, broedertje,
stortregentje, zustertje,
kom naar ons uit Harjuland,
vaar naar ons uit Sõrveland!
Onze akkers zijn ziek,
onze weiden verwelken,
onze hooilanden beschimmelen...
Kom eruit, dagje,
ik geef je een heel brood,
en nog een kontje brood.
Kom eruit, dagje,
ik geef je een kistje stromelingen,
en nog twee stromelingen,
Kom er toch uit, dagje,
ik geef je een stuk vlees,
en nog een stukje vlees.
Kom er toch uit, dagje...
De räim (stromeling), een soort haring, die speciaal in de Baltische zee voorkomt, was vroeger armelui's voedsel. Intussen is het opnieuw de enige vis geworden, die in Estland nog redelijk verkrijgbaar is. De visserijkolchoz Kirov heeft achter het oude stadhuis van Tallinn, met zijn slanke, Italiaans aandoende toren, een grote viswinkel, waarin achter de toonbank vijfkleurige, mythologisch getinte schilderijen van de moderne kunstenaar Jüri Arrak hangen. Maar ook daar kan men - indien überhaupt voorradig - geen andere verse vis krijgen dan de kleine räimed: rauw, gebakken of gerookt. Veel van de volksvertellingen waarin de mythische held Kalevipoeg (Kalevs zoon; de twee klinkers in het woord poeg worden apart uitgesproken) voorkomt werden in de vorige eeuw door Friedrich Kreutzwald herschreven tot het epos Kalevipoeg, dat enige verwantschap met de Finse Kalevala vertoont.Ga naar eindnoot3 Het meer bij Tallinn dat tegenwoordig afgezet is als drinkwatergebied en niet ver van de oude cellulose-fabriek, één van de meest vervuilende fabrieken van de stad ligt, is het water dat ooit eens door Kalevipoegs moe- | |
[pagina 75]
| |
der Linda bij elkaar gehuild werd, toen zij een zware kei die ze droeg op haar tenen liet vallen. De Estische sprookjes, waarin onder meer het saunahuisje en de slimme arme boer versus de domme duivel of landheer terugkerende elementen zijn, zijn eveneens verzameld en opgetekend, en deels in vertaling uitgegeven (maar waarschijnlijk niet verkrijgbaar). De nieuwere Estische literatuur ontstond pas in het begin van de vorige eeuw. Tot die tijd werd de taal van de Esten als een boerentaal beschouwd; wie status wilde hebben sprak Duits. Toen overal in Europa een waardering voor de nationale culturen opkwam begonnen ook Esten - als één van de eersten de geniale, op eenentwintigjarige leeftijd gestorven Kristjan Jaak Peterson - in hun eigen taal te schrijven. De nog vrij jonge literatuur heeft zowel wat proza als poëzie betreft haar sporen verdiend.
Er is een aantal zeer goede dichters in Estland, zoals de kleine, uiterst sensibele Doris Kareva, Jaan Kaplinski, die ook veel cultuurfilosofisch getinte essays schrijft, de erudiete en integere Paul-Eerik Rummo, die in dit nieuwe tijdperk tijdelijk adviseur van de minister van cultuur is, Hando Runnel, met zijn melancholieke indianengezicht en onbedwingbare gevoel voor humor, en de begaafde, hartelijke Peep Ilmet. Hun dichtbundels worden in hoge oplagen gedrukt, omdat dichters een grote plaats in de samenleving innemen en veel autoriteit hebben. Ook de belangrijkste prozaschrijvers zijn erg populair, maar een gedicht laat zich nu eenmaal sneller lezen en makkelijker uit het hoofd leren; bovendien kan de poëzie op muziek gezet en gezongen worden. Onder meer de dichter-acteur Juhan Viiding en Hando Runnel zingen hun gedichten in het theater en op verschillende platen, Paul-Eerik Rummo leest zijn poëzie op een plaat voor, en van hem, van Doris Kareva en vooral van de blonde Viivi Luik, wier gedichten een eenvoudig metrum en rijmschema hebben, zijn veel teksten op muziek gezet. Dit is een situatie die, ook als men de veel kleinere hoeveelheid literatuur die per jaar verschijnt in gedachten houdt, radicaal verschilt van de Nederlandse. Ze is niet in de eerste plaats te danken aan het in de wat simpele Westerse visie veel genoemde aspect dat een auteur tussen de regels door kan zeggen wat de rest van de mensen alleen mag denken. Sinds meer dan een jaar is er nu natuurlijk de mogelijkheid bijgekomen om openlijk politiek getinte gedichten te publiceren. Een voorbeeld daarvan is de terloopse vrolijke regel seintel on kõrvad ja kõrvus ilusad kõrvarõngad (de muren hebben oren en in hun oren mooie oorbellen) in Paul-Eerik Rummo's bundel Saatja aadress (Het adres van de afzender) uit 1989. Maar tot vandaag de dag is het subtielere, meer wezenlijke belang van de Estische schrijvers dat ze de cultuur en belevingswereld van hun volk bewaren en voortspinnen. Bovendien zijn ze een esthetisch en ethisch moment in een maatschappij waarvan het openbare leven uit elkaar valt van apathie, gewetenloosheid en onverschilligheid en waarvan de zinloosheid je elke dag tegemoet wasemt. Het merendeel van zowel de oudere als de nieuwste dichtkunst kan dus niet politiek van aard genoemd worden; ze verschaft een blik in iets oprechts en teders en helpt om geestelijk te overleven. Zo schrijft Doris Kareva verfijnde liefdespoëzie, waarmee ze een traditie in de lijn van haar grote voorgangsters Lydia Koidula en Marie Under voortzet; la grande dame van de Estische poëzie Betti Alver (1906-1989) dichtte in weinig woorden en met volmaakte vormbeheersing over haar persoonlijke ervaringen. Met de al genoemde Viivi Luik kunnen ze tot de meest geliefde dichteressen gerekend worden. Indirect weerspiegelt hun poëzie echter vaak iets van de melancholie van het sovjetleven, die tot de ervaring van al hun landgenoten behoort. Dit geldt ook voor één van de beste mannelijke dichters, Paul-Eerik Rummo. Hij contrasteert bijvoorbeeld in het beroemde gedicht Palmipuud ümber istutades laulda (Te zingen bij het verpotten van een palm) het land, waarin op werkdagen en op zondagen altijd dezelfde storm zijn tentakels om de heupen van akkers en huizen legt, met een palm, die hij aanspreekt als trekvogel, trucvogel, trekwaaier met de warme luchtstroom door je veren; trekboom. Je landde, vervolgt de dichter, en hier begon je volgende dag
in het door huiszwammen verteerde huis is in de aarden pot
jouw nest, waar de
waaier van je vleugels zich weer ontvouwde;
| |
[pagina 76]
| |
naaldenhaar der cacteeën, waterval van asparagus;
de plankenvloer kraakt
wanneer een tranenschaars lacharm mens onder je loopt
die aldus spreekt:
(...)
Waarop hij in de laatste drie strofen nogmaals het contrast tussen de palm, en zijn land en zichzelf aanduidt. In dit vrij lange gedicht, dat een juweel van klank en woordspel is, is de beschrijving van de dichter als een tranenschaars lacharm mens, iemand die door de omstandigheden gedwongen is afstand van zijn emoties te doen, voor Esten van een herkenbare en pijnlijke waarheid. Ook de poëzie van een dichter als Jaan Kaplinski is niet direct politiek maar wel verweven met de situatie van zijn land. Zo schreef Kaplinski in een zeer bekend gedicht, waarin hij zich met de positie van de indianen identificeert, over het thema resignatie: We moeten immers heel zachtjes lopen, met neergeslagen
ogen. Jullie hoeven niet te vragen wat we zoeken. Allang
kreeg je ons land, en ons rijk is in scherven gevallen
in de grote en lege wereld. Wees
gelukkig, als jullie dat kunnen. Vraag ons
alleen niet waarop we hopen. Ergens
bouwen koralen archipels
op de toppen van verdronken bergen. Jullie moeten,
als je ons op het strand ziet staan en in de verte turen,
niet vragen waarop we wachten. De kinderen
kunnen bootjes snijden en soms
pakt zich boven zee een onweer samen, alsof
een eierschaal zal breken waaruit een vogeltje ter wereld
komt. Jullie hoeven niet aan de beenderen te denken. Die
zijn aards stof, en op de aarde moet men heel zachtjes
lopen. Alles is allang betaald en vergeten. Veel land
kwam vrij. Jullie kunnen vergeten.
Laten wij ons herinneren, en laat de aarde onthouden.
(...)
In dit gedicht spreekt Kaplinski weliswaar over indianen, maar de parallel tussen deze volken en zijn landgenoten ligt voor de hand. Impliciet beschrijft hij aan de ene kant een werkelijk aanwezige resignatie bij de Esten, anderzijds prikkelt hij hun waardigheid en wil hij hen van een dergelijke geestelijke overgave weerhouden. Kaplinski's gedicht en Paul-Eeriks Te zingen bij het verpotten van een palm zijn opgenomen in een kleine bundel die het eerste is wat er aan Estische literatuur in het Nederlands in boekvorm gepubliceerd werd sinds de tweede wereldoorlog.Ga naar eindnoot4 Voor dit boekje met de titel Van haast naamloze kusten. Moderne Estische poëzieGa naar eindnoot5 hebben de Estische vertaler Mati Sirkel en ik vijfentwintig gedichten van zestien van de beste dichters vertaald, waaronder Uku Masing, Juhan Viiding, Doris Kareva, Karl Ristikivi, Betti Alver en haar echtgenoot Heiti Talvik, Hando Runnel, Ivar Ivask en Artur Alliksaar. Het was een precaire onderneming om te proberen Estische poëzie en een Estische zinsstructuur zo om te zetten in het Nederlands, dat lezers tenminste nog een vermoeden konden krijgen van de kwaliteiten van de oorspronkelijke versie. Het Estisch is een Fins-Oegrische taal, en dus net zo min verwant met het Nederlands als bijvoorbeeld met Russisch of Grieks. Het klinkt tegelijkertijd streng en vloeiend en melodieus. De strengheid wordt voor een groot deel veroorzaakt door de klemtoon, die altijd op de eerste lettergreep ligt. De andere twee eigenschappen zijn te danken aan het feit dat het Estisch twee soorten l, r, t, n en s kent, een gewone en een gepalataliseerde, die zeer liefelijk klinkt. Ook plakt men door middel van veertien naamvallen achtervoegsels aan de woorden in plaats van voorzetsels te gebruiken en kent men geen lidwoorden, wat een bijzonder compact en vloeiend effect geeft. In de Estische poëzie ziet men vaker rijm, metrum, alliteratie en assonantie dan in het Nederlands. Omdat de poëzie haar uitdrukkingskracht sterk aan al dergelijke vormaspecten ontleent, besloten wij om te proberen deze zo goed mogelijk te bewaren zonder onrecht te doen aan de betekenis van het gedicht. Enkele gedichten die op deze manier niet vertaalbaar bleken hebben we weg moeten laten. Het resultaat werd gebundeld in een bescheiden anthologie, die niet pretendeert een volledig beeld van de Estische dicht- | |
[pagina 77]
| |
kunst te tonen, maar wel een indruk van de kracht en kleur van de verschillende poëten te verschaffen. Tevens geven allerlei stemmen er hun eigen antwoord in op de vraag: wat betekent het om Est te zijn?
Wie in Tallinn door de Pikk (lange) straat of de Lai (brede) straat loopt, wordt omringd door koopmanshuizen uit de veertiende eeuw. Deze gepleisterde huizen zijn in zachte tinten zoals geel, roze en steenrood geverfd, en bovenaan de gevel steekt de balk uit waaraan de goederen naar de opslagzolder werden getakeld. De smalle straten leiden van de Olaikerk, de Nigulistekerk en de vroeger voor de arme Estische bevolking bestemde oeroude Pühavaimu (Heilige Geest) kerk naar het elegante stadhuis aan het stadhuisplein in het midden. De stadsmuren en de overgebleven torens met hun rode puntdaken liggen in een ovaal om deze kern heen. Het oude Tallinn spreekt zeer tot de verbeelding van de toeristen. Voor de Russen, die in groten getale vanuit Leningrad tochtjes naar Estland maken, is de stad eigenlijk al het Westen; westerlingen herkennen in Tallinn nog een stukje Europa. Ofschoon ook nu nog de arbeidsmoraal en de infrastructuur in het Balticum beter zijn dan in de rest van de Sovjetunie, en daar de technisch verfijndere produkten zoals cassetterecorders, computers, televisies en koelkasten gemaakt worden, heeft Estland na 1940 toch alleen achteruitgang gekend. Maar dat de koopmanshuizen zwaar vervallen zijn en de initiatiefrijke geest verdwenen is, zien de Russen niet omdat de situatie in hun eigen land nog slechter is, en westerse toeristen realiseren het zich niet omdat ze te argeloos zijn, te weinig vertrouwd met de sovjetrealiteit. De meeste Esten daarentegen zien wel degelijk hoe gedegenereerd hun omgeving is, want ze hanteren nog altijd, net als in de tijd van de Estische Republiek, Westeuropese maatstaven. Desgewenst zullen ze met een soort van duivels genoegen je vragen beantwoorden: natuurlijk kan een bakker niet bakken wat hij zelf wil, natuurlijk fluit er niemand op straat, natuurlijk ligt er een laag stof in de etalages, natuurlijk kun je geen naaipatronen kopen, natuurlijk komt de kelner het eerste half uur niet langs als je zo dom was om hem te wenken, natuurlijk is er maar één kwaliteit (een slechte), natuurlijk smaken de twee soms verkrijgbare soorten bier hetzelfde, natuurlijk is in de rij staan een vernedering, natuurlijk bouwt de staat alleen maar flats. Voor wie goed leest is de woede over deze dingen in de literatuur zichtbaar. Over het leven dat men in de flats van de bijna fascinerend deprimerende buitenwijken van Tallinn leidt bijvoorbeeld schreef de surrealistische auteur Arvo Valton zijn ironische, in En- | |
[pagina 78]
| |
gelse en Duitse vertalingen verschenen verhaal Mustamäe armastus (Liefde in Mustamäe).Ga naar eindnoot6 De roman Sügisball (Het herfstbal) van de eveneens belangrijke schrijver Mati Unt speelt zich in dezelfde wijk af.Ga naar eindnoot7 Unt sluit zijn koele presentatie van het vervreemde leven der hoofdpersonen af met een tweeregelig citaat uit een gedicht van Viivi Luik: Ikka korterisügavustes hiilgavad meie silmad
vastu pimedat talve, ja aega, ja ajalugu.
(Diep in de huizen glanzen onze ogen altijd
donkere winter, en tijd, en geschiedenis tegemoet.)Ga naar eindnoot8
Met deze regels, die in tegenstelling staan tot de zakelijke roman, plaatst hij het nietige bestaan van zijn figuren koppig in een groter en warmer licht. Geamuseerd en cynisch tegelijk slaan de Esten de halfslachtige pogingen van Moskou om iets aan de desastreuze situatie te verbeteren gade. Gorbatsjov vertoont in hun ogen nog altijd het typisch Russische gedrag; ook hij is behept met het kolonialistische, antirationele en collectivistische denken dat tot het Russische erfgoed behoort. De dichter Hando Runnel, die in tegenstelling tot onder andere Doris Kareva en Jaan Kaplinski in veel van zijn poëzie heel direct op de actuele situatie reageert, en die ik al eerder citeerde, becommentarieerde de perestroika (ombouw) van Gorbatsjov als volgt in het spitse gedichtje Uued tuuled (Nieuwe winden): Kraavi pervel peatus troika,
tehti väike perestroika:
kutsar säeti hobuseks,
sõitja jäeti kutsariks,
ruunad müüdi vorstiks.
(Aan de greppelrand stopte een troika,
men hield een kleine perestroika:
de koetsier werd paard,
de passagier koetsier,
van de ruinen maakte men worst.)
Dit is inderdaad exact de mening die het Estische volk erop nahoudt wat de nieuwe ontwikkelingen in de Sovjetunie betreft. De Estische pers, die goed georganiseerd en geïnformeerd is en er volstrekt ongecensureerde meningen op na houdt, denkt er duidelijk hetzelfde over. De enige oplossing is dus, wat Laura Starink in een artikel van maart 1990 dit jaar in het NRC Handelsblad als het Litouwse standpunt beschreef: weg, voordat men samen met Rusland door het afvoerputje van de geschiedenis verdwijnt. Waarschijnlijk zal de aandacht voor poëzie in Estland als het onafhankelijk wordt naar een Westers niveau dalen. Voorlopig echter is de literatuur daar nog onontbeerlijk. Het sovjetsysteem, dat een onvoorstelbaar grote grip op elk lid van de bevolking had, heeft dat in feite nog steeds, want slechts de ideologische druk is weggevallen. Het land blijft straatarm, de macht van Moskou groot, en Russen nemen nog altijd centrale posities in bij het woningtoewijzingsbeleid, de spoorwegen, de groothandel, verschillende industrietakken en dergelijke. Ook in bureaucratisch opzicht is er nog niets veranderd. De absoluut zinloze inrichting van de maatschappij heeft een enorme verspilling van talent en energie tot gevolg, waardoor men het best overleeft als men zich er bij neer weet te leggen dat een groot deel van het bestaan doelloos doorgebracht moet worden. Iedereen zonder uitzondering was en is gedwongen om overtredingen te begaan, te stelen, te zwijgen, slinks te handelen en dagelijks grote en kleine vernederingen te ondergaan. Met wordt verkracht, en daarom is van ‘heldendom’ in een dergelijk systeem geen sprake. Veel Esten zijn neerslachtig en hebben zich in zichzelf teruggetrokken, ze hebben afstand gedaan van een naïeve betrokkenheid bij de dingen.Ga naar eindnoot9 Op deze toestand doelde Paul-Eerik Rummo toen hij over een tranenschaars lacharm mens in zijn ‘palm’-gedicht sprak; de in de tweede wereldoorlog naar Zweden geëmigreerde auteur Karl Ristikivi verwijst naar hetzelfde in de eerste strofen van zijn gedicht Maa ja rahvas III (Land en volk): Maaiers komen van het veld
en de vissers komen van zee,
hun stappen zijn zwaar onder hun last.
Alles is een last, zelfs de liefde.
Oude vrouwen komen uit de kerk
en jonge mannen van de jaarmarkt.
| |
[pagina 79]
| |
De tranen zijn weggewist. Waar bleef het gelach?
Men treurt om alles, zelfs om de droefheid.
(...)
De grens tussen een geestelijke ‘sporensituatie’, zoals Jaan Kross het genoemd heeft, waaruit men zich, als de tijd komt, weer kan ontvouwen, en een werkelijke en onomkeerbare apathie is maar heel smal. Naast alle andere functies die de Estische literatuur vervult heeft ze er denk ik ook veel toe bijgedragen om de menselijke armzaligheid, waarmee iedereen in Sovjet-Estland persoonlijk geconfronteerd wordt, bespreekbaar en misschien dragelijk te maken.
Estland anno 1990 is een land waarin men niet zoals in het Westen in termen van rein tegenover vuil kan denken, want de Esten moeten leven in een maatschappij waarin alles bezoedeld is, inclusief zijzelf. Daardoor hebben ze een kijk op de dingen gekregen die zowel deprimerend als indrukwekkend is, en wellicht superieur aan de onze. In de absoluut onmisbare vriendenkring vindt men veel tolerantie en begrip, en een moeilijk te begrijpen soort barmhartigheid. Zoals ik iemand van een vriend hoorde zeggen: ja, hij is laks en corrupt, en hij drinkt veel te veel, maar het is geen slecht mens. Hun literatuur heeft het perspectief van een onder de voet gelopen volk, dat er in is geslaagd om juist daaruit op een bijna perverse wijze zijn originaliteit en bijzondere rijkdom te puren. Naar het land en naar de mensen kan men heimwee hebben. |
|