De Revisor. Jaargang 18(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Maria van Daalen Piëta I Doornappel doorkruist zijn slapen terwijl hij in mijn armen ligt omzoomd door waterland, door riet. Geen hand zet zich vast op mijn knieën onder de kilte die openvalt tot steen. Onmerkbaar verzinkt hij in mijn lichaam. Zoals een dier zich toegeeft aan de grond en de aarde die hem indaalt is geborgen - temidden van verzilvering word ik uit zijn verlies geopend omdat het toeneemt uit mijzelf. [pagina 45] [p. 45] II Het is de aarde die zwijgt en vruchtzet en adem alleen die mij inhoudt. Maar trillend van de geur over zijn lippen breek ik naar de opening, zijn stem snijdt door mijn lichaam, het zijne en zo ontvouwt ons de pijn die ik ben. Met vele windingen raken drie nachtschaden verstrengeld als zaadlobben, de beenderas, het lied mij vullen zover ik kan reiken, zover ik hem uitzing, mijn enige stilte die mij verteert. III Zo stil als een steenvrucht weegt hij me en klemt mij aan mijn lichaam dicht. De adem die het riet beweegt draagt het smelten van zaden in aarde en het breken in mijn schoot. Tussen de lissen schuilt het licht en oneindig vult het mij zonder te spreken want ik ben volledig alleen en geopend voordat zijn hand zich sluit en zich heft en mijn rijping voltrekt. Vorige Volgende