De Revisor. Jaargang 18
(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Ben Peperkamp
| |
[pagina 111]
| |
wat slechts de dichter doet.’Ga naar eindnoot10 ‘On reconnaît le poète - ou du moins, chacun reconnaît le sien - à ce simple fait qu'il change le lecteur “en inspiré”’, beweerde P. Valéry.Ga naar eindnoot11 Sterker nog: naar mijn mening zijn er tal van moderne dichters die evenals Vroman van mening zijn dat de functie van hun poëzie is gelegen in het opwekken van ‘verbijstering’ en het bemiddelen van een ‘visie’ of ‘kennis’. Rutger Kopland heeft eens gezegd dat ‘poëzie [...] [de] vanzelfsprekendheid [moet] doorbreken, de dingen als nieuw [moet] laten zien zodat de schellen je van de ogen vallen. [...] Kunst zoekt [...] de momenten in de marge, waarop je je losmaakt van verwachtingen, rollen, sleur.’ En Gerrit Kouwenaar vertelt dat je met gedichten ‘mensen uit hun zekerheden [moet] stoten’ en ‘verbaasd [kan] laten staan over hun eigen tafel, stoel, neus, vrouw en kinderen.’ ‘De kunstenaar ziet datgene waar overheen gekeken wordt, hij verscherpt het bewustzijn, trekt de wereld in een nieuw herkenningsbeeld.’Ga naar eindnoot12 Ik zou in dit verband nog een stap verder kunnen gaan, en wijzen op de pogingen dergelijke ‘ontregelende’ opvattingen als min of meer algemene functies van moderne literaire kunst te formaliseren. Ik doel hier op het artikel ‘De kunst als procédé’ van de Rus Viktor Sklovskij. Kunst maakt de vertrouwde werkelijkheid vreemd, de-automatiseert, is de strekking van Sklovskij's betoog. ‘De kunst de-automatiseert mijn waarneming van de werkelijkheid en vervreemdt mij van mijn geconditioneerde reacties daarop. Zij [...] leert mij [bij voorbeeld] de steen weer als steen zien. De kunst doet dit door middel van bepaalde formele procédés of kunstgrepen die mij dwingen te kennen en mijn [vanzelfsprekende] herkennen voorkomen. Zij zal mij de steen in vervreemde vorm voorhouden, zodat ik weer zal beseffen wat steenheid betekent.’Ga naar eindnoot13 Ik wil met dit citaat uiteraard niet suggereren dat Kopland, Kouwenaar of Vroman Sklovskij's opvattingen hebben geherformuleerd - dat is historisch gezien trouwens zo goed als onmogelijk. Evenmin wil ik me hier afvragen welke status aan de poëticale theorie van Sklovskij zou moeten worden toegekend. Waar het hier om gaat is te zien dat er letterkundigen zijn die op dit punt niet fundamenteel van elkaar afwijken.Ga naar eindnoot14 En dát bij een groot aantal verschillen van mening die zij huldigen ten aanzien van andere aspecten van literaire kunst. Of Kopland nu met zijn gedichten ‘[de] vanzelfsprekendheid [wil] doorbreken’, Kouwenaar ‘mensen uit hun zekerheden [wil] stoten’, of Vroman ‘verbijstering’ teweeg wil brengen - in essentie handelt het hier om verwante begrippen. Voor hen, Sklovskij, en een flink aantal anderen,Ga naar eindnoot15 moet poëzie het ‘anders-zijn’ van de dingen kunnen tonen, ervaringen teweeg kunnen brengen waarin de wereld ‘haar identiteit verliest’.Ga naar eindnoot16 En in het verlengde daarvan: een nieuw, of essentiëler perspectief op de werkelijkheid kunnen aanbieden, waar we door onverschilligheid en conditionering geen weet (meer) van hebben. Toch denk ik dat bij Kopland en Kouwenaar pragmatische overwegingen een relatief ondergeschikte rol spelen; bij hen is dit aspect van hun literatuuropvattingen naar de achtergrond verschoven, ten gunste van andere, essentiëler geachte overwegingen.Ga naar eindnoot17 Bij Vroman daarentegen nemen speculaties over de effecten van poëzie op lezers ongetwijfeld een prominente plaats in. Dat blijkt uit het groot aantal uitspraken dat getuigt van zijn obsessie op dit punt. En bovendien uit het feit dat andere aspecten van zijn literatuuropvatting en werk met deze fascinatie samenhangen. | |
2Om enig inzicht te kunnen krijgen in de wijze waarop de opvattingen die ik zojuist heb uiteengezet zijn verweven met andere momenten van Vromans poëticale reflexie, moeten we ons twee vragen stellen. De eerste vraag luidt als volgt: wat heeft Vroman ons in zijn poëzie mee te delen, wat zijn de inhoudelijke thema's van zijn werk? En de tweede luidt: welke opvattingen huldigt Vroman over de middelen van zijn poëzie, welke vormgevingsprincipes liggen er aan zijn gedichten ten grondslag? Wie effect wil sorteren, zal immers iets in handen moeten hebben. Opvattingen over literaire communicatie kunnen per slot niet los worden gezien van opvattingen met betrekking tot de aard en de middelen van de literaire tekst. In dit verband kan ik deze vragen uiteraard alleen schetsmatig beantwoorden. Vromans dichterlijk oeuvre is zeer omvangrijk, en zijn poëticale argumentatie ingewikkeld. Een aanzet voor een antwoord op de eerste vraag is overigens al wel gegeven: in nagenoeg alle citaten die ik zojuist heb voorgelezen, verklaart | |
[pagina 112]
| |
Vroman onze werkelijkheidsperceptie te willen veranderen. ‘Je moet [bij lezers] de werkelijkheid meer acceptabel maken’. Jaren daarvoor had hij al gezegd: ‘Je moet [in literatuur] de werkelijkheid verbreken.’Ga naar eindnoot18 Mij dunkt dat we met dat begrip werkelijkheid opnieuw een kernaspect van Vromans poëzieconceptie in handen hebben. Vroman legt - wat de aard van zijn gedichten betreft - keer op keer de nadruk op de weergave van de realiteit, en daarmee op de referentialiteit van (zijn) poëzie. Enige nuance is wel op zijn plaats. Op de eerste plaats confronteert Vroman ons in zijn poëzie slechts met zijn visies op, en interpretaties van enkele, door hem relevant geachte werkelijkheidsaspecten. Wie een selectieve concordantie zou maken op zijn gedichten door alle zelfstandige naamwoorden die erin voorkomen op alfabetische volgorde te zetten, beschikt in ieder geval over het register van een hematologisch handboek, maar heeft geen overzicht van courante termen uit, bij voorbeeld, de quantummechanica. De levende natuur is in zijn poëzie in talloze facetten vertegenwoordigd. Maar juist die keuze houdt al een beperking in ten opzichte van het in principe oneindig arsenaal aan ‘onderwerpen’ dat de werkelijkheid de poëzie te bieden heeft. Ten tweede: in Vromans poëzie is geen sprake van min of meer geobjectiveerde observaties van de werkelijkheid, van registraties vanuit een relatief neutraal of onbewogen perspectief. Ongetwijfeld is het zo dat hij enkele malen geprobeerd heeft de wereld in poëzie te beschrijven met wetenschappelijke precisie. Dat wil voor Vroman zeggen: vanuit een zelfde standpunt of observatiekader als waarmee hij in een wetenschappelijk artikel van zijn bevindingen verslag zou doen. En dat betekent weer: als een in theorie gefundeerde hypothese over de werkelijkheid, die moet worden herzien als nieuwe waarnemingen daartoe aanleiding geven.Ga naar eindnoot19 Maar zelfs dan hebben we nog veelal te maken met een ik-verteller waarvan de emotionele én sociale betrokkenheid ‘bij de dingen’ klaar aan de dag ligt. En op de derde plaats: dat subjectieve karakter van zijn poëzie wordt ook gerealiseerd doordat Vroman zichzelf - of liever: zijn eigen bestaanswerkelijkheid - bij herhaling in zijn gedichten aan de orde heeft gesteld. Zijn handen, neus, vrouw, poes, bloed en bloedonderzoek maken deel uit van de door hem geschapen wereld in woorden. Over deze particularia in zijn poëzie zegt Vroman zelf: ‘Ik zie mijzelf als een voorbeeld van de werkelijkheid van iemand die leeft. We hebben het daar niet goed genoeg over in de literatuur. Ik ben de enige die ik werkelijk goed ken.’Ga naar eindnoot20 Dat is tussen haakjes een uitspraak die Menno ter Braak uit het hart zou zijn gegrepen! In verband met dit particuliere, autobiografische karakter van Vromans poëzie valt in ieder geval te begrijpen dat ook zijn dromen en fantastische - surrealistische - voorstellingen tot de door hem opgeroepen wereld behoren. Een droom maakt deel uit van zijn psychische werkelijkheid, en fantasie is een werkelijkheid van zijn creatieve geest. Natuurlijk, Vromans fascinatie voor bloed en bloedstollingsverschijnselen is verankerd in zijn biografie, in zijn wetenschappelijke scholing en werk. Maar dat verklaart op zichzelf nog niet waarom Vroman nu juist deze verschijnselen ook tot onderwerp heeft gemaakt van zijn gedichten. J.H. Leopold was een eminent klassicus - maar u zult in zijn dichterlijk oeuvre tevergeefs zoeken naar één versregel die direct en ondubbelzinnig op zijn filologische arbeid betrekking heeft. Kouwenaar heeft een vrouw, maar toch heeft hij zijn genegenheid voor haar bij mijn weten nooit ondubbelzinnig, in extenso en zonder meer in zijn poëzie geëvoceerd. Kouwenaar heeft zelfs eens gezegd: ‘Ik tracht onderkoelde poëzie te schrijven door [de] persoonlijke tarra eruit te halen’. Aan het ‘onderkoelde’ karakter van Kouwenaars poëzie ligt een beslissing ten grondslag van poëticale aard: kunst mag niet lijden aan ‘een teveel aan particularia’.Ga naar eindnoot21 Vromans poëticale argumentatie is op dit punt precies tegengesteld: literaire kunst mag of moet juist wél particularia bevatten. Wanneer ik het goed zie, kunnen inhoudelijke thema's van Vromans werk niet los worden gezien van zijn literatuurconceptie. Ik denk dat de twee aspecten van zijn literatuuropvatting die ik zoëven heb gereleveerd (‘weergave van de werkelijkheid’ en ‘effectbejag’) in zeker opzicht ‘een voorkeur voor bepaalde [...] inhoudelijke thema's met zich mee [brengen].’Ga naar eindnoot22 Zo zouden die particularia in Vromans poëzie, en zijn nadruk op de lichamelijkheid van ons bestaan, wel eens mede bekeken kunnen worden als een poging ons een werkelijkheid voor te | |
[pagina 113]
| |
houden waarmee wij ons - in beginsel - kunnen identificeren. Juist omdat het bij de ‘werkelijkheid rondom [ons]’ gaat om ‘een wereld’ die ons vertrouwd is, kan Vroman deze des te effectiever als ‘onvanzelfsprekend’ onthullen. | |
3De tweede, even zo belangrijke vraag die een antwoord behoeft, is die naar de middelen van zijn werk. Welke vormgevingsprincipes liggen er aan Vromans poëzie ten grondslag? Anders gezegd: op welke wijze doet Vroman ons in zijn poëzie van zijn visies op, of interpretaties van de werkelijkheid verslag? Ik wil eerst een mogelijk misverstand uit de weg ruimen. Het feit dat Vroman ons, volgens zijn brief aan Voeten, wil doen verbijsteren over de werkelijkheid en niet zozeer over het gedicht zelf, wil natuurlijk niet zeggen dat het gedicht er ‘dus’ nauwelijks toe doet. Integendeel - het gedicht is het centrum van de communicatie die Vroman beoogt. De ‘verandering’ die Vroman nastreeft, kan alleen door poëzie worden bereikt. De aangesproken lezers, retorische vragen en zelfcorrecties die in zijn gedichten herhaaldelijk voorkomen, zijn geen min of meer willekeurig gekozen truuks, maar stijlmiddelen die met Vromans streven naar communicatie en effect samenhangen, en om díe reden zijn ingeschakeld. In verband daarmee denk ik dat het beschrijvende, anecdotische karakter van verreweg het grootste deel van zijn gedichten voortvloeit uit het tweede hoofdaspect van zijn literatuuropvatting: de weergave of nabootsing van de door Vroman ervaren en overdachte werkelijkheid. Ik citeer vier regels uit ‘Liefde, sterk vergroot’, die het anecdotisch en referentieel karakter van zijn poëzie zowel naar de inhoud als naar de vorm bij uitstek typeren; die - zij het in verhulde vorm - een ‘pragmatisch’ stijlmiddel-bij-uitstek bevatten: de aangesproken lezer; en waarin bovendien het standpunt van ikverteller is geëxpliciteerd. ‘Eerlijk gezegd is bloed mijn gebied. / Het plasma waarin je cellen drijven / vind ik heerlijk om te beschrijven / want al dat andere weet ik niet.’Ga naar eindnoot23 Vromans poëtica hangt samen met vormgevingsprincipes van zijn werk. Evenals bepaalde inhoudelijke thema's van zijn poëzie, zijn ook de door hem ingeschakelde linguïstische, poëticale en typografische middelen niet indifferent ten opzichte van de twee kernaspecten van zijn literatuurconceptie. Als ik nogmaals een vergelijking mag maken - en nu in een nóg breder perspectief: in tegenstelling tot Kouwenaar maakt Vroman (uitzonderingen daargelaten) geen relatief korte gedichten, en maakt hij geen min of meer systematisch gebruik van ‘specifieke “duistere” stijlmiddelen als paradox en oxymoron, [...] meerlagigheid, opperste [semantische] concentratie, informatiedichtheid.’Ga naar eindnoot24 Zijn verzen zijn doorgaans ‘helder’, vaak lang tot zeer lang, met relatief weinig ingebedde metaforen, interfererende betekenisniveaus en complicerende intertekstuele procédé's. Zijn gedichten zijn, als ik het zo zeggen mag, rijk aan details, uitweidingen, toelichtingen. Hiermee wil ik uiteraard niet zeggen dat Vromans gedichten simpel zijn, of dat ‘duistere’ stijlmiddelen en interteksten in het geheel zouden ontbreken, natuurlijk niet! Wél zou ik opnieuw willen suggereren dat het feit dat dergelijke strategieën geen vast onderdeel uitmaken van zijn idiolect, een verklaring vindt in Vromans opvatting over de functie en aard van poëzie. Wie met zijn gedichten zo nadrukkelijk ‘verbijstering’ wil opwekken en ‘kennis’ wil overdragen, zal in zekere zin wel ‘helder’ móeten zijn. In ‘Liefde, sterk vergroot’ staat dat een woord ‘in een gedicht / zich een intieme weg kan banen / van hersens naar geslachtsorganen’.Ga naar eindnoot25 Een zekere mate van ongecompliceerdheid lijkt mij een voorwaarde voor het welslagen van een dergelijke literair-erotische overdracht. | |
4Mocht u dit al redelijk ingewikkeld in de oren hebben geklonken - ik kan u verzekeren dat mijn voorstelling van zaken tot nu toe nog tamelijk ontoereikend is geweest. Daarom wil ik in de rest van dit stuk mijn reconstructie op enkele punten zelf corrigeren. Ten eerste: in de waarneming van Vroman is de werkelijkheid allerminst eenduidig of enkelvoudig. In een vraaggesprek met Jan Brokken zegt hij nog tamelijk algemeen dat de realiteit ‘verwarrend is’. Tegenover Tom van Deel en Sjoerd van Faassen heeft Vroman zich uitvoeriger over dit aspect uitgesproken. Hij zegt daar dat ‘de werkelijkheid [...] tien, twaalf betekenissen tegelijkertijd [heeft], op één plaats en | |
[pagina 114]
| |
één ogenblik.’ En dat is zo, omdat voor hem ‘alles [...] met alles samen[hangt].’Ga naar eindnoot26 Het kan bijna niet anders, of de door Vroman geïnterpreteerde meerduidigheid van de werkelijkheid moet gevolgen hebben voor de interne organisatie van het gedicht, dat van die waargenomen realiteit immers een weergave beoogt te zijn. Vroman zegt ergens: ‘Je probeert [in poëzie] een structuur te maken die net zo dubbelzinnig is als die van levende dingen.’ En tegenover Van Deel en Van Faassen beargumenteert de dichter dat het gedicht - ‘omdat het een beeld van de [meerduidige] werkelijkheid is’ - een ‘complex van betekenissen’ moet hebben.Ga naar eindnoot27 Het ambigue en paradoxale karakter van de door hem waargenomen werkelijkheid dient, met andere woorden, een nabootsing te vinden in het gedicht. Ik denk dat met name de recente bundels Fractaal en Dierbare ondeelbaarheid, waarin wordt verwezen naar een theorie over de werkelijkheid die met de term chaotica (!) wordt aangeduid, in sterke mate doordrenkt zijn van déze gedachtengang: niet alleen naar de inhoud, maar in nog sterkere mate door middel van een complexere tekststructuur.Ga naar eindnoot28 Deze bundels zijn in die zin de verdere verwoording van wat Vroman in het gedicht ‘Droom in, droom uit’ als volgt formuleerde: ‘Daar wordt in mij gezien gehoord / verbeeld verbasterd en verwoord / met een multiple bezigheid / van tijd in ruimte en ruimte in tijd’.Ga naar eindnoot29 Ze vormen bovendien het bewijs dat Vromans poëzie (mocht ik daarover nog niet duidelijk genoeg zijn geweest) allerminst simpel is... Ten tweede: Sötemann heeft eens gesteld dat ‘poëzie [...] de interne coherentie primair [stelt]’. Naarmate de interne coherentie ‘op alle niveaus verhoogd en versterkt wordt, neemt de betekenis van de referentie aan de buitenwereld af; ze kunnen zelfs vrijwel irrelevant worden.’Ga naar eindnoot30 Sötemann heeft gelijk, maar ik denk alleen voor de (genese van) poëzie van autonomistische dichters.Ga naar eindnoot31 Bij Vroman liggen de zaken in ieder geval aantoonbaar anders: aan de hand van kladhandschriften van bij voorbeeld ‘Over de dichtkunst’ valt te bewijzen dat voor Vroman de referentie primair kan zijn, waaraan - zo nodig - de interne coherentie van het gedicht wordt geofferd.Ga naar eindnoot32 De natuur is voor Vroman geen woordenboek waaruit | |
[pagina 115]
| |
wordt geput, al naar gelang de interne ‘eisen’ van het gedicht (in statu nascendi).Ga naar eindnoot33 Zijn fameuze ‘stijlverschuivingen’ - die meer betekenen dan een geraffineerd spel met genre-conventies - moeten niet alleen in genetisch, maar ook in dit perspectief worden bekeken. Deze stilistische incoherenties zijn de consequentie van het feit dat in Vromans waarneming de werkelijkheid - als ik het zo zeggen mag - voortdurend aan zichzelf ongelijk is. Let wel: Vromans gedichten zijn niet onsamenhangend, incoherent. Ik denk dat we hier zijn gestuit op een intrigerend aspect van zijn métier. Vroman weet, met behoud van referentie (met behoud van ‘waarheid’, zoals hij het zelf zou noemen), gedichten te maken met een relatief ‘gesloten’, of ‘hechte’ versstructuur. Wie zich eens woord voor woord rekenschap aflegt van de talloze verbindingen, antithesen en parallellen die zich in zijn gedichten voordoen op fonisch, syntactisch, semantisch en poëticaal niveau en tussen die niveaus onderling kan zich een voorstelling maken van de indringende wijze waarop die interne samenhang tot stand wordt gebracht. Ook zijn inmiddels fameuze rijmtechniek lijkt mij op dit punt veelzeggend genoeg. Ten derde: ik heb tot nu toe geen enkel woord gezegd over het ontstaan van Vromans poëzie, en de opvatting die hij daarover huldigt. Het is een aspect waarover Vroman zich vaak in en buiten zijn gedichten heeft uitgelaten. Hij heeft zelfs eenmaal verklaard: ‘Ik ben waarschijnlijk meer geïnteresseerd in het hele proces van gedichten maken dan in de gedichten zelf.’Ga naar eindnoot34 Vroman is, naar mijn weten althans, de enige na-oorlogse dichter die ‘kladblaadjes’ als voltooide gedichten in zijn verzamelbundels heeft doen reproduceren - waarbij men zich dan wel moet realiseren dat het hierbij niet gaat om authentiek genetisch materiaal, maar om geïdealiseerde (re)constructies.Ga naar eindnoot35 Uiteraard hangen dergelijke publikaties samen met Vromans reflexie op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de taal en zijn dichterschap - met de factoren waarmee een dichter tijdens ‘de strijd met zijn materiaal’ te maken heeft. Zijn ontstaanspoëticale gedichten moeten naar mijn mening echter ook worden gezien in het licht van zijn streven ons met zijn eigen - in dit geval: - dichterlijke bestaanswerkelijkheid te confronteren; en in het verlengde daarvan, ons te doen verwonderen over de volstrekte onvanzelfsprekendheid van de genese van (zijn) poëzie. Gezien de eisen die Vroman aan zijn gedichten stelt, kan het nog amper verwonderlijk zijn dat zijn poëzie niet uit de lucht komt vallen. In een interview met H.U. Jessurun d'Oliveira vertelt Vroman: ‘Ik schrijf alle gedichten met de hand, omdat ik er vreselijk veel in veranderen moet.’ En: ‘Ik besteed veel energie [...] aan het omwerken [...]; het omwerken daar werk ik meestal erg hard aan en intens [...].’ Elders vergelijkt Vroman de totstandkoming van het gedicht met de Japanse bonzai-techniek om miniatuurboompjes te kweken: ‘je moet oppassen voor wildgroei. Ik snij vele takken en ranken weg tot een klein gaafboompje is ontstaan.’Ga naar eindnoot36 Dat is trouwens een opmerkelijke uitspraak voor een dichter die, volgens Voeten, reeds in 1960 het ‘record dichten op lange afstand ruimschiks’ op zijn naam had staan!Ga naar eindnoot37 Niettemin kan ik u - na kennismaking met enkele honderden kladhandschriften - verzekeren dat voor Vroman het gedicht inderdaad het resultaat is van weloverwogen en intensieve constructie.Ga naar eindnoot38 Toch komt bij Vroman het gedicht niet tot voltooiing na een moeizaam en gecompliceerd werkproces van maanden en jaren. Alleen al het ongehoord hoge tempo waarin hij de laatste jaren de ene na de andere bundel het licht heeft doen zien, zegt iets over het relatieve gemak waarmee hij zijn gedichten tot stand weet te brengen. Ik heb Vroman zonet opzettelijk onvolledig uit het d'Oliveira-interview geciteerd. Hij heeft daarin verklaard: ‘Ik besteed veel energie [...] aan het omwerken, maar niet al te veel tijd.’ Bovendien heeft hij bij herhaling meegedeeld gedichten nimmer onvoltooid te laten, al zijn gedichten te publiceren, en eenmaal gepubliceerde gedichten niet meer te variëren.Ga naar eindnoot39 Ook dat zijn indicaties van Vromans literaire ‘efficiency’! Ten vierde: ik heb tot nu toe net gedaan alsof Vroman nimmer twijfelt aan zijn dichterschap en de mogelijkheden van zijn poëzie. Maar het besef te kunnen falen is in zijn poëzie wel degelijk gethematiseerd. In een (paradoxaal genoeg: volstrekt begrijpelijk gedicht) staat: ‘Ben als een zieke zonder strot / die praat door hard te boeren’.Ga naar eindnoot40 Onder dergelijke omstandigheden zijn alle mogelijkheden tot een zinvolle | |
[pagina 116]
| |
communicatie geamputeerd. Ook het medium - het op papier gedrukte gedicht - vormt een belemmering voor de totstandkoming van een zo'n direct mogelijk contact met zijn publiek; de versregel ‘Ik kan je niet bereiken’ uit het gedicht ‘Voor wie dit leest’ is hiervan wel de meest bekende uitdrukking.Ga naar eindnoot41 Bij mijn weten heeft Vroman evenwel nooit een fundamentele twijfel uitgesproken aan de mogelijkheden van de taal als referentieel systeem. Hetzelfde kan, meen ik, worden gezegd voor Vromans visie op de taal als (potentiële) middelaar van betekenis. Ten slotte: mogelijk dat een en ander u zo nu en dan wat zoet in de oren heeft geklonken; de woorden ‘verdragen’, ‘accepteren’ of ‘liefde gaan voelen’, die ik in de context van Vromans opvatting over de functie van poëzie heb geciteerd, zouden u kunnen doen denken aan de taal van een verzorgende sector. Ik denk dat een dergelijke associatie niet terecht is - we mogen ons niet laten leiden door een collectieve inflatie van woordbetekenis. De produktie en publikatie van poëzie zijn voor Vroman bepaald geen vrijblijvende aangelegenheden. Integendeel - de obsessie ‘ons’ te ‘veranderen’, waarvan ook deze reeks woorden de uitdrukking is, toont ons welke verstrekkende pretenties Vroman aan zijn poëzie toekent, en leert ons iets over de zin van zijn onvermoeibare dichterlijke produktiviteit. Vroman heeft eens gezegd: ‘ik heb maar één raadsel: te weten hoe het werkt tussen de mensen onderling.’ En op de vraag ‘Hebben [wetenschap en kunst] een gemeenschappelijk doel?’ antwoordt hij: ‘Ja, te begrijpen wat het allemaal is, leven en bestaan.’Ga naar eindnoot42 Wie bijna een halve eeuw lang van die speurtocht, en van de onthutsende resultaten daarvan in poëzie heeft weten te getuigen, mag met recht aanspraak maken op ons hoofd.Ga naar eindnoot43Ga naar eindnoot+ |
|