zijn geboortedorp gelegen meer). Door het feit dat er op deze bundel zeer positief werd gereageerd, gingen er voor de dichter diverse deuren open: hij werd opgenomen in de prestigieuze Accademia dei Trasformati en verkreeg toegang tot de literaire salons en cenakels van de stad. In 1754 kwam hij als huisleraar en pedagoog in dienst bij de hertogelijke familie Serbelloni, een functie die hem ruimschoots de gelegenheid bood om de Milanese ‘beau monde’ van nabij te leren kennen. In 1762 kwam er aan dit dienstverband een einde: toen hij het op zekere dag bij een ruzie opnam voor een jong meisje, dat van mevrouw Serbelloni een klap om haar oren had gekregen, werd hij op staande voet ontslagen.
Maar Parini had bij de Serbelloni's zijn tijd niet in ledigheid verdaan: hij schreef in die jaren een aantal essays (zowel in proza als in verzen) alsmede zijn eerste oden. Ook na zijn ontslag bleef hij literair actief, want binnen enkele jaren begon hij met de publicatie van het dichtwerk dat hem een blijvende roem zou bezorgen, namelijk Il giorno: daarvan verscheen in 1763 het eerste deel, ‘Il mattino’, en in 1765 het tweede deel, ‘Il mezzogiorno’. Dit gedicht, waarin Parini met betrekking tot de adel geen blad voor de mond nam, werd door de literaire kritiek (onder meer vertegenwoordigd door Giuseppe Baretti) zeer gunstig ontvangen. En ook in politieke kringen oogstte het werk grote bijval. Ten gevolge van dit succes trad er in Parini's economische omstandigheden, die tot dan toe nijpend waren geweest, een duidelijke verbetering op: in 1768 werd hij belast met de directie van de Gazetta di Milano en in 1768 verkreeg hij de leerstoel in de schone letteren aan de pas opgerichte Scuole Palatine, een soort universiteit, die vier jaar later zou worden omgedoopt tot Ginnasio di Brera.
Door de aandacht die deze (en andere) openbare functies van hem vroegen, bleef er voor hem steeds minder tijd over om zich aan het schrijven en de dichtkunst te wijden. Niettemin werkte hij in stilte en met veel inzet door aan Il giorno, waaraan hij nog een derde deel, ‘La sera’, wilde toevoegen. Dit deel, dat er uiteindelijk twee zouden worden, namelijk ‘Il vespro’ en ‘La notte’, verscheen overigens pas postuum in 1801. Behalve op de voltooiing van zijn hoofdwerk richtte Parini zich ook op andere sectoren van literatuur en kunst. Zo ontstond in deze jaren het omvangrijkste van zijn vele prozageschriften, namelijk Dei principi delle belle lettere applicati alle belle arti, een verhandeling die de neerslag vormde van zijn universitaire colleges. Daarnaast schreef hij, tegemoetkomend aan de smaak van zijn tijd, het libretto voor Ascanio in Alba, een ‘toneelserenade’ die door niemand minder dan Mozart op muziek werd gezet. Maar poëtisch onmiskenbaar van hoger niveau waren zijn oden, waarvan hij er in vrijwel elke fase van zijn dichterlijke carrière een paar schreef: van ‘La vita rustica’ uit 1757 tot ‘Alla Musa’ uit 1795.
Door dit alles groeide de eenvoudige Parini (‘de boer uit Bosisio’, zoals iemand hem eens noemde) vooral in Milaan zelf, maar ook daarbuiten uit tot een persoon naar wie geluisterd werd. Hij genoot een groot gezag en werd regelmatig in politieke kwesties geraadpleegd, met name op cultureel en educatief gebied. Waarbij de ironie wil dat juist de stand die het scherpst door hem op de korrel was genomen het vaakst zijn hulp inriep. En het was zeker geen toeval dat hij in 1791 tot hoofdinspecteur van het openbaar onderwijs werd benoemd. Hij was een (min of meer onbewuste) exponent van de Verlichting, maar zeker geen revolutionair: als hoofdredacteur had hij zijn krant uitgegeven onder het motto: Medio tutissimus ibis (‘In het midden loop je het veiligst’). Het was dan ook opvallend dat hij zich in 1796, toen de Fransen zich van Milaan meester maakten, liet overhalen om (o.a. met de ideologische activist Pietro Verri) zitting te nemen in het stadsbestuur: een ambt waaruit hij al gauw weer werd ontslagen omdat hij in de visie van de overheersers te veel oog had voor ‘de zaak van de Milanese vrijheid’. In 1799, enkele maanden voordat de Oostenrijkers (kortstondig) in Milaan terugkeerden, stierf hij op zeventigjarige leeftijd.
Hoeveel maatschappelijke activiteiten Parini ook ontplooide, de literatuur bleef steeds zijn eerste en voornaamste levensdoel: vanaf het moment dat hij het seminarie betrad tot twee uur voor zijn dood schreef hij ontelbare pagina's proza en poëzie. In zijn essays, die zijn geënt op de uit Frankrijk overgewaaide ideeën van de Verlichting, toont hij zich een filantropisch rationalist. En hoewel de esthetica van het sensisme hem niet onberoerd laat, legt hij in de literatuur toch vooral de nadruk op de nutsfactor. Kunst en poëzie moeten volgens hem een bijdrage leveren