| |
| |
| |
Oliver Reynolds
Schrijven als Rorschach
1
De grote kapel van rode baksteen,
die los staat van het hoofdgebouw,
wordt gebruikt als een pakhuis
voor een aantal overtollige artikelen
70 kerkbanken (gestapeld op het altaar),
19 exemplaren van De Anatomie naar Gray,
2 dz. witte jassen (beschimmeld),
en 3 busten van koningin Victoria.
Er is maar één deur in gebruik.
Ettelijke sleutels zijn zoek
en dikwijls zijn er aanwijzingen
dat onbevoegden binnen zijn geweest
2 half afgelikte roze koeken
en 1 gevuld condoom (Fetherlite)
en, overal in het gebouw,
bladzijden gescheurd uit een W3a logboek
volgekrast met een verhandeling
in kleine potloodlettertjes:
‘Over het Opsteken van Paraplu's in Huis;
overmoed en noodlottig gebruik.’
| |
| |
2
Vet spettert een tweede stem
bij de zware brombas van de kokkin.
Zij schudt de pan boven de vlam
en zestig worsten hossebossen, snuffelen.
3
Ik zit in een kamer rustig met spiegels
en gebruik een 2B-potloot aan een ronde tafel,
het kleed tot de grond maakt een tent om mijn knieën.
Een kleine doos rust op het papier,
koperen ribben om glazen panelen
en een spiegel, naar boven gekeerd, op de bodem.
die op het glazen deksel een patroon vormen
ook gegraveerd zijn op de spiegel
en de twee patronen in één enkel uiteenlopen
en je gezicht blijft helder achter in je handen.
Door het raam zie ik schoorstenen,
het zandsteen droogt licht op na de regen.
Door de deur die wijd open staat naar het gazon
komen de schreeuwen van pauwen die de lucht scheuren
en de suggestieve zucht van de rivier.
geen raam, geen tafel, geen doos.
Tot een sleutel in het slot
de vloerdweil binnenlaat van kool.
| |
| |
4
Zij draagt een geel uniform
met witte biezen bij het kapje en de riem.
maken de wijzers een handstand op twaalf.
Zij draagt een koffer en een papieren zak.
In de koffer zit een jasje
met gespen op de schouders
en merkwaardig lange mouwen
die geen openingen hebben voor de handen
maar eindigen in leren riemen.
In de papieren zak zitten twee roze koeken.
5
Pruyt's mouwen zijn zo lang, is dat de reden
dat zijn handen niet te zien zijn?
Of ligt het aan zijn cricketvest,
dat behalve Pruyt, ook juffrouw Dop omvat?
Mijnheer Pruyt en juffrouw Dop, keeper
en eerste speler (om en om en om),
maken aantekeningen op papier
gescheurd uit een W3a logboek:
‘Nu een spaak steken in de symbolische wielen van Freud -
een paraplu is een paraplu is een paraplu.’
Blauw propt de hemel vol.
De scheidsrechters zingen.
De slagman mikt naar de kapel.
De bal vliegt weg, blijft hangen en keert om.
| |
| |
Vier handen duwen uit het vest
legt zich erbij neer en het applaus begint.
6
Ik was van Craven Arms het goederenstation, ik,
Met de verfspuit het merk van de wagon,
een naam als van een vis.
Werkspoor 1 van Craven Arms.
En de tikkers op de wielen.
Voor de tonnen en de data.
‘Klaar’ ‘Klaar’ altijd met een cirkel.
7
Hoewel alles waan is, zou horloges op hem gelijk
zetten tamelijk precies kunnen.
Hij legt iedere dag tweemaal het terrein-traject af:
de ochtend- en de middagren.
Zijn neus druppelt klodders van stoppel;
hij heeft de gewone hoog-uitgeschoren nek.
| |
| |
Een groen overhemd flapstaart als een seinvlag;
bedrijvige schouders draaien het dichtgeknoopte jack.
De eindsprint is op de oprijlaan,
een hele puf voor een vijftigjarige.
Zijn vuisten geklemd om twaalfduims linealen
zuigen en pompen, schuiven als drijfstang.
Spuug schuimt op zijn kin
als hij tjoekt en tjoekt.
Hij is vierkant, bezweet en stuurs.
Hij is snel. Hij is onhoudbaar.
8
gebouwd rond een hoefijzer van gang
net breed genoeg: elektrokarretjes
passeren, hun aanhangwagens
(geladen met melkkratten of wasgoed)
Twaalf deuren, genummerd 1 tot 3,
voor de oost- of westvleugel
voor begane grond of eerste verdieping.
Elke deur een klein paneel met glas
en je ziet aan een koperen verklikker
(zowel binnen als buiten)
of de deur op slot is of vrij.
Dit maakt vooruitzien mogelijk
als je de handen vol hebt.
De deurknoppen zijn van koper
| |
| |
9
(pijnverdovend en spierverslappend)
wordt een rubberen klem in de mond geplaatst
als een wig tussen de tanden;
de slapen worden dan bestreken met zalf
(met een sliert van snoer
naar de kleine geverniste houten doos)
en de schakelaar wordt omgedraaid.
Het lichaam raakt verkrampt;
als een machine wordt het overbelast.
Knoersend zoekt het smoel zijn eigen middelpunt
en het verschietend voorhoofd raakt
beadderd met aders als hoogspanningsdraden.
De ruggegraat trekt tot vorkbeenvorm
wordt het lichaam op een zij gekanteld,
alsof het pas door een muur gesmakt is,
waar gordijnen rondom dicht worden getrokken,
krachtig, over sussende ringen.
10
van boven blauw, witte onderkant,
stortregenen in de gootsteen.
| |
| |
Sprei als stapel op mijn hoofd.
‘Volledig gedompeld in diep're golven.’
In de oude bundel van mijn vader
naar het vlekje van een schip.
‘Volledig gedompeld in diep're.’
11
staan hoge dennen beklonterd met nesten.
Steil rustend op stijve vleugels
als roeiriemen, stil in het water, zwermen kraaien over
zwarte heraldiek: getand op hemel.
Twee suizen neer en ploffen op de antenne
Zij vierendelen klinkers op het dak
dan, tegelijk, bonken ze weg.
breekt binnen in kepers uiteen.
| |
| |
12
over de verblinde verf van de muren.
De gang loopt krom en krimpt:
het flonkerlicht van een staartster achter de elektrokar,
die net voorbijkwam met een lading wasgoed
(vuile was in de witte zakken,
sterkbevlekte in de blauwe).
De gang is een doos met helderheid geworden.
Er hangt een geur van uitgeputte ontsmetting,
een stilte van zestig Watt.
De nacht zet glas in de lege vensters.
De deurknoppen spannen een stippellijn
estafette van koperen flonkeringen door ongebruikte lucht.
| |
| |
| |
Dertien dagen in een noordelijke stad
De wereld staat bol van het licht.
Standbeelden nemen vaste vorm aan in het park:
een man jongleert met baby's op zijn voet,
een foetus maakt een kopstand.
Poorten worden opengemaakt.
Een fontein komt sidderend tot leven.
Een vroege tram zeist voorbij
Gras staat in dikke pollen
en de tram glijdt de heuvel af
of hij in een wei wordt uitgelaten.
Een ruime kamer zonder gordijnen
Er klinkt een scherp gekwetter
van zwaluwen in de straat.
Schaduwen schieten over het raam.
met broeken op een harmonicahoopje
en met de seinpaal van shirts.
In jouw bed sliepen wij dichter bijeen
Het paleis is een eenvoudige kubus
in bedaard oranje geschilderd
en op het dak een tv-antenne.
Er staat een eenzame schildwacht.
Als de meeste mensen gaat
de koning naar de bergen om te skiën,
gewoonlijk in een auto, maar toen auto's
verboden werden tijdens de oliecrisis
nam hij de tram voor het eerst.
Bij de ingang, ski's op de schouders,
Op het eiland is duidelijk
op houten vogelpootjes boven de stad
als een kolossale messenlegger.
Tonsuren en geschoren hoofden:
ooit stond hier een klooster
en na de oorlog een strafkamp
voor vrouwen met Duitse minnaars.
Wij liggen aan de waterrand.
Een speedboot slaat over de deining.
Jij doezelt weg en ik nip en nip
aan de warmte van jouw nek.
Nacht trekt samen rond de kaarsen.
Onder het eten van de garnalen die wij kochten
op de kade, verandert de reuk aan onze vingers
van zeeleven tot nachtelijk.
| |
| |
| |
De vrouw van de toneelkoningin
Voor Tone
sleurend van land naar land
in een kar verkocht door een kapot-geregende boer
en vol vertrouwen want we spraken zeven talen
(Garbo, een Zigeuner en onze Nar, al vier).
Een leven van achter de kar zeulen
of, alweer zwanger, van bonken
op een matras van stoffige gordijnen;
een leven van afpingelen met herbergiers;
van namen verzinnen voor het jaarlijkse kroost
naar oude goden en dode acteurs;
van dagen vastzitten bij een rivier,
wachten tot hij weer zakte, bruin
water in beweging als de rug van een dier.
En dan, na een tocht dwars door de bergen
of over de vlakte naar de betorende horizon
of omhoog naar Elsinore op die rotspunt
waar die kruipende Jezus in het zwart
ons ging vertellen hoe te praten, hoe te bewegen,
uiteindelijk de wagen uitgepakt,
de koop gesloten, de trom geslagen,
keek ik keer op keer hoe een stoppelige koningin
mij mijzelf als cadeau gaf:
dromerig aarzelde zij dan halverwege
bij het aantrekken van een kous
(zoals ik zelf deed op momenten van heimwee)
of lachend schikte zij haar pony (de mooiste pruik)
met een gebaar dat ieder van mij kent
of op het eind bij de revérence en de knix,
tilde zij met een lichte grijns haar rokken op
en liet weer de kousen zien
die ik twee steden terug verloren dacht.
| |
| |
| |
Woorden voor Horatio
Ik zou een zoon naar hem hebben genoemd,
maar wij hadden alleen meisjes.
Misschien was het verleden dan uitgebannen,
het halve leven bevrijd dat mij gelaten is,
toen hij de dood zijn eigen lijf in dreef -
‘Egoïstisch tot het eind’. Dat is de visie van de vrouw
maar zij was er al lange tijd goed ziek van.
Pasgeleden berechtten zij een moordenaar, een zoon van een Noor,
een vijftienvoudig moordenaar, die de lijken wegstopte
overal in zijn woning als oude rommel,
ze vervolgens stuksneed, de hoofden inkookte
in een steelpan op het fornuis,
met zijn bovenraam heel de winter door wijdopen.
Een op de grens van lijk, verdoofd en half gewurgd,
was vrijgelaten en teruggewarmd tot leven.
Hij had zich weinig herinnerd in de ochtend
en was geschrokken van zijn rood geritste nek.
Bij het proces evenwel had hij zijn begin van sterven weer doorleefd
en sindsdien, met een stem ruw geraspt van het huilen,
beklaagt hij het uitgetrapte peukje van zijn leven,
beklaagt hij zijn uitsluiting van de dood.
Twintig jaar geleden dwong de slagpartij van de gebeurtenissen
mij tot goedheid. Jaar na jaar groef ik
alles op en pookte naar het waarom.
Het viel uiteen in mijn vingers.
In feite bleef: de lezing van de harde botten.
| |
| |
| |
Twee Rorschach overblijfselen
1
De oude verbrandingsoven roest,
zijn naamplaat (fairfax, Lancs.)
krom van de hitte en gek gekraakt.
Hij was voorzien van een rookkanaal
dat in een stompje schoorsteen eindigde
vlak bij het gewelfde dak van de toren
meer dan honderd voet hoog.
Onder de koepel is een galerij
met een duidelijk uitzicht over het terrein:
een ruwe cirkel soms doorsneden
door de schaduwstreep van de toren
dwars er overheen vastgelopen als een uurwijzer.
2
De nieuwe oven brandt op gas.
Eens, toen ik de branders aangelaten had,
vond ik bij terugkomen de stalen wanden
Zij koelden af tot een vlokkig aswit
en hun pijnlijk abces blijkt blijvend.
Het is meestal huisafval:
papier, broodkorsten, schillen, dozen,
spuitbussen knallen diep in de vuurbuik
of exploderen door de open klep
en spatten schijfjes metaal de lucht in.
Van tijd tot tijd komen er documenten:
lijsten met namen, data, ziekteveslagen -
kale feiten gaan in rook op.
Sommige oude rapporten zijn in leer gebonden
met scherp gerande schutbladen
met marmer- of porfierglans.
Veel zijn slechts half vol.
Pagina's klonteren, onverbrand, in de vlammen;
als zij gescheiden worden door het rakelijzer
zien ze er wit uit voor zij blijven haken.
Het laboratoriumzaagsel brandt langzaam,
dikwijls nat en zuur van de pis
en bezaaid met ronde keutels.
De ratten gaan op de woensdagen de brand in,
scherp van de formaldehyde.
Op een keer vond ik een nest
ingegraven in een kist zaagsel.
Zo groot als een duim, paars en blind,
zij hadden zachte puntsnuitjes
en zij piepten almaar, ijl als kuikens.
| |
| |
| |
Dooi
Het was een zuivere wereld, bedekt met sneeuw.
Ik werkte aan een algebraïsch model
van de lange val, bijna onberekenbaar, van vlokken
doorkruist door snijdende en zwenkende meeuwen
toen de telefoon rinkelde:
de Baas van het Radio-Volkscomité, dolgedraaid
omdat de Grote Kindervriend had afgestemd op
Yudina met het drieëntwintigste van Mozart
en nu om de grammofoonplaat vroeg.
Wat voor baas kon zeggen dat het rechtstreeks was?
Als de Grote Tuinman dacht dat het een plaat was,
dan was het een plaat: als Stalin ‘zeikerd’ zei,
Dus zij naar Documentatie; er bleek
geen drieëntwintigste te bestaan met Yudina.
Wij moesten het zelf maar doen. Die nacht nog.
De ijskoude studio was een gekkenhuis;
de paukenist liep nog in zijn pyjama,
de houtsectie had geen partituur,
viel daarom, uit gewoonte, steeds terug op de ‘1812’
terwijl de dirigent zo zenuwachtig sloeg
dat zijn adagio bleef trekken naar allegro.
Alleen Yudina was rustig;
op mijn ‘goddomme’ bij het doorslaan van een stop, zei ze
‘Jij bent ver weg van God, je moet dichter bij God staan.’
Wij persten de plaat tegen de morgen: maar één exemplaar.
Drie van ons brachten hem naar Expeditie
als een mijnopruimingsgroep met Parkinson.
Sneeuw blies en krabde naar ons heel de weg;
het vroor zestien graden en wij zweetten.
Met die plaat in mijn armen voelde ik mij slap en giechelig;
het Latijnse effetus schoot mij te binnen:
‘verzwakt door het voortbrengen van een jong.’
| |
| |
Die plaat lag op de draaitafel in zijn dacha
toen de Grote Spoorbaas eindelijk stierf:
de muziek ten einde, allegro assai,
de buitenlucht ronddraaiend in een model van vlokken
en de verstilde pauze binnen aanschroevend
met 78 omwentelingen per minuut
scrik... scrik... scrik... scrik...
Vertaald door Tomas Lieske
|
|