De Revisor. Jaargang 18
(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
1Ik woonde op een kamer in een van de straten tussen De Stadswaag en Klapdorp en vanuit mijn raam keek ik op de grote vrijstaande villa waar Luc woonde, Luc de Bock was zesendertig maar in zijn manieren een jongen van zestien, naïef, slim en brutaal, met een mooie kop, zachte grijze ogen, een donkere stoppelbaard die hij kort hield, en zware wenkbrauwen. Luc had een paar adressen waar hij af en toe kwam, ik was een van de gelukkigen. Hij belde aan voor ‘een ducaat’ om de allergoedkoopste bocht in te slaan, Chaperonne in een kartonnen verpakking ‘om kalm te worden’, een kwaadaardige rosé die hij uitzweette door met een schop en een riek in zijn tuin kuilen te graven en heuvels op te werpen. De villa had een schuin pannendak, een windvaan op de schoorsteen, vier grote ramen boven, drie beneden en voor alle ramen glasgordijnen om de chaos en de afbraak binnen voor de buitenwereld af te schermen. Overdag was het er schemerig, 's avonds en 's nachts heerste er diepe duisternis. Luc brandde kaarsen, zijn elektriciteit was afgesloten. Hij sliep op een matras op de parketvloer in de middenkamer tussen stapels bakstenen en oude planken die hij van containers mee naar huis sleepte. Voor Luc was afbraak een ander soort opbouw. Het moest binnen koel en stil zijn als in een kathedraal. Rondom zijn matras was de parketvloer bevuild met wijnvlekken en as uit de open haard waarin hij af en toe een vuur stookte, niet om warm te worden want hij had het nooit koud maar om aanmaningen en rekeningen te verbranden die op het marmer achter zijn voordeur vielen. Hij had geen t.v., telefoon of deurbel, er kwam bijna niemand over zijn drempel, mij liet hij binnen en Nini die twee huizen bij me vandaan woonde, een jodin van vijfenvijftig met borsten als kalebassen waartegen Luc als hij dronken werd zijn homoverdriet uithuilde. Nini had een donkere vriend van achtentwintig, een Arabier die haar sloeg en chanteerde maar hand in hand boodschappen met haar deed. En Chiel die naast Nini woonde, die mocht ook bij Luc binnen maar Chiel kwam niet zover, die had last van vaatvernauwing in zijn benen en als hij twintig meter liep moest hij vijf minuten stilstaan om bij te komen. Als ik Luc tegenkwam of als hij me uitnodigde in de villa waar de badkuip op betontegels in het achterhuis stond en het keukenraam was dichtgemetseld, dan begon hij onvermijdelijk over zijn vriend Edwin, een modeontwerper, vijftien jaar jonger dan hij, waar hij nog steeds na een jaar wraakzuchtig verliefd op was. De vleugel in het huis, een witgelakte Bechstein uit een faillissement, lag bedolven onder het puin van het reliëfplafond dat Luc in woede had gesloopt. Luc deed of hij Edwin nog elke dag zag en meemaakte: ‘Edwin is mooi. Hij zit strak in zijn vel. Hij is even lang als ik. Lang is koninklijk. Edwin heeft een schitte-ren-de lul. Weet je dat ik zijn zaad heb gedronken. Ik ben nog nooit met iemand zo diep gegaan.’ Terwijl Edwin allang samenleefde met een jongen van zijn eigen leeftijd. De dag dat Edwin vertrok, brak Luc in een explosie van grimmige woede en gekwetste trots de achtermuur van het huis weg. De wond heelde niet. Edwin vluchtte in een gehuurde bestelwagen met zijn paspoppen en zijn naaimachine, zijn spiegels en zijn lappen stof en leer, alleen de honden liet hij achter, twee magere intelligente saluki's, Edwins troeteldieren die al kort na zijn vertrek in het achterste deel van het huis te kort aangelijnd tussen blikken verf en terpentine op een weggegooid stuk vloerbedekking ook 's nachts vrijwel buiten lagen, | |
[pagina 19]
| |
Gorza was de vader, Kim de dochter. Vanachter mijn raam zag ik hoe bedachtzaam ze liepen, hoog op hun nuffige poten, heraldieke honden, Kim voorop, Gorza op een halve meter erachter, angstvallig en op zijn hoede omdat Luc als hem iets niet beviel aan de leren riem van Gorza rukte, niet aan die van Kim, en hij schrok er niet voor terug Gorza midden op straat op zijn magere bek te slaan. Als het erg koud was mocht Kim bij Luc in bed en lagen ze met armen en poten verstrengeld in de versnelde klop van elkaars harten maar het was Kim niet genoeg om als een mens tegen Luc aan te liggen, ze wilde meer en bevuilde de matras die weken onbruikbaar werd en zo was hij gedwongen op zijn luchtbed te slapen. Hij gaf de honden oud brood met water, soms als er geld was hondebrokken: ‘Ik lig op mijn bed en dan zie ik een muis die er met een hondebrok vandoor gaat en met mijn beneveld brein durf ik te denken dat ik een gelukkig mens ben dat ik dit mag meemaken, een muis die een hondebrok steelt, zo simpel, maar ik moet goed uitkijken want de stemming kan gemakkelijk omslaan als ik luister naar de wind die door de gaten en reten van mijn huis blaast en me met argumenten slaat. Als ik ga liggen komen de beelden, ik zie gezichten die op me afkomen, koppen die afzichtelijk zijn en satanisch, mensen die ik ken en niet ken. Ik zie de duivel, ik zie hem. Als ik iemand een hand geef, neem ik de duivel van hem over. Er dringen wezens bij me binnen waar ik niet van los kan komen, en dan sta ik op en loop een paar rondjes als ik voel dat ik ga hyperventileren. Ik ben door mijn familie bedrogen. Ik ben een miljonairszoontje maar berooid. Mijn moeder is nou vijftien jaar dood. Mijn huis was toen behangen met fluweel, ik had een Louis Quinzeeethoek, er hingen kristallen lampen. De honden voelen mijn vibraties, ik neem het gedrag van ze over en pis in de gang net als Kim. En Gorza die het huis wil veroveren. Vind je het vreemd dat ik met mijn familie niks te maken wil hebben. Mijn vader is tachtig, hij procedeert nog steeds tegen zijn zoons en zijn zoons procederen onderling, alleen ik niet. Ik betaal geen huur meer, ik weet niet eens van wie het huis is, ik zie wel. Ik wacht maar af. Eén ding weet ik zeker, ik heb niks meer te verwachten, het kapitaal van mijn moeder is helemaal opgegaan aan advocaten.’ | |
2Het waaide hard en het regende, het was geen avond om lang buiten te zijn. Op de hoogte van de Boelwerf deinde een schip voorafgegaan door twee slepers. Bij de Kaaien had de wind vrij spel. Ik dronk een bier in een kroeg waar ik alleen was met de vrouw achter de tap, oud en verlept als het bloembehang. Ik nam nog een bier en stapte op. Terug bij mijn huis stak ik de sleutel in het slot en ik hoorde van de overkant van de straat Luc schreeuwen, die meteen overstak en me de blikken bier liet zien, die hij in een broodjeswinkel had gekocht. Hij was onderweg naar Chiel. En Nini was er ook, dronken. Of ik zin had met hem mee te gaan. Ik bedacht dat ik nog twee flessen wijn had staan en ging mijn dertig vertrouwde treden omhoog en dertig omlaag met Luc achter me aan, scheldend op de Arabier die bij Nini was en die smerige foto's had gemaakt van haar, naaktstandjes, één op haar rug met haar benen wijd. Luc had de foto in de open haard verbrand. ‘Het is een ploert die Arabier. Ik zou 'm graag op z'n gore bek slaan. Weet je wat hij me serieus vroeg? Om met hem te trouwen! Want met Nini kan hij dat niet, die ís nog getrouwd, die laat zich door een ouwe vent van in de zestig onderhouden. Iemand moet met het geld schuiven. Terwijl ze zich laat misbruiken door de Arabier. Hij weet dat ik sterk ben en klappen kan incasseren, daar ben ik goed in, dat is al vroeg begonnen, mijn vader trapte mijn stuit kapot toen ik elf was.’ Hij liet zijn broek en zijn leren slip zakken, ik zag een litteken van tien centimeter onderaan zijn rug. ‘In de ogen van mijn vader was ik een rebel. Hij weet niks van me. Ik ben verkracht door twee broers, op één van de twee was ik verliefd, op Dicky.’ Terug op straat staken we schuin over met onze drank en Luc stelde voor zijn shag op te halen in de villa. We gingen naar binnen en we liepen door naar de middenkamer waar twee in lege flessen gestoken kaarsen brandden. Losse tabak lag op een glasscherf naast een stapel oude bakstenen. Gehurkt veegde hij de tabak in een plastic zakje, kwam omhoog en kuste de uitvergrote foto die boven zijn bed aan de muur hing, Edwin, toen nog met contactlenzen, en zichtbaar vertederd zei hij: ‘Edwin begrijpt niks van mijn verschijningen. Hij wíl het niet begrijpen. Weet je dat ik 's nachts huiver om het avontuur met de leegte, en | |
[pagina 20]
| |
dan masturbeer ik, als ik het doe moet het goed zijn, ik maak er werk van. Ik kijk naar de foto van Edwin en foto's van mannen en jongens uit pornobladen die ik om me heen zet, vrijende mannen waar Edwin tussen staat.’ Luc liet me uit elkaar gescheurde tijdschriften zien, foto's van zijn ‘modellen’ met onderschriften als: ‘It's Michael's turn to get cornholed. Will his semivirginal asshole be able to take Kurt's big cock? Well, it's sure as hell try!’ Luc zijn leven was een ingewikkelde legpuzzel en steeds kwam hij met nieuwe grillige stukken aandragen die ik probeerde in te passen. Hij was gewend hardop te zeggen wat hij dacht en nu hij het toch over Edwin had, kon hij me ook wel meteen de bruidskamer laten zien waar Edwin zijn klanten ontving en jassen maakte en kostuums waarmee hij een klein kapitaal bij elkaar had verdiend. Waar Lucs vriend had gewerkt lagen nu oude planken hoog opgestapeld, er stonden oude deuren voor het raam en plastic bakken met gevonden en gestolen spullen, sieraden van Nini bijvoorbeeld, die kleptomaan was net als hijzelf. Luc wees naar een hoek van de kamer: ‘Daar stond een kast en op die kast lag het bruidsboeket van Lidewijde. Ik heb hier twee bruiden over de drempel gedragen, de eerste een vrouw, de tweede een jongen van twintig, niet helemaal groen als gras, wel schichtig en bang in het begin. Lidewijde neemt me niks kwalijk, voor haar is het allang goed dat ze twee kinderen heeft van mijn zaad. Ik spreek haar nog wel eens, een of twee keer per jaar. Vrouwen zijn niks zonder ons zaad, ach, vrouwen interesseren me absoluut niet meer, dat is voorbij, alleen Nini, al zit die niet op mijn zaad te wachten denk ik. We zullen eens gaan kijken.’ Hij legde een doosje lucifers klaar vlak achter de voordeur. Even later stonden we weer buiten. De kaarsen zouden volgens Luc vanzelf uitgaan. We liepen de tuin door en stapten over het lage hek. Het stormde, we konden tegen de wind leunen, het regende niet meer, takken waren van bomen gerukt, pannen van daken, de storm loeide rond de villa. We staken over en beklommen de buitentrap naar Chiels verdieping. Luc belde aan en Chiel deed zelf open: ‘Kom binnen.’ Het maakte hem zichtbaar gelukkig dat ik wijn bij me had. Nini hield niet van bier. Chiel zijn kamer was zit-, slaapkamer en keuken. Nini zat wijdbeens op een driezitsbank onder het raam, haar blonde haar opgestoken. Ze maakte plaats voor me en nam verrast de fles van me over die ik haar cadeau gaf. Ik ontkurkte de andere die ik zelf hield en schonk Nini's glas vol. Ze heette ons welkom en nam een slok. Luc ging op de grond zitten op een halve meter van Nini's donkere vriend die zich afzijdig hield en verveeld naar een t.v. staarde waar hij bijna bovenop zat. Zijn haar, zijn schoenen, broek, zijn leren jasje, zijn handschoenen, alles was zwart en drukte walging uit en ingehouden drift. Hij dronk niet en zei niks. Luc maakte flessen bier open en gaf er een aan Chiel. We vielen midden in een gesprek over een buurman die Chiels brievenbus had vernield en Nini lastig gevallen. Met overslaande stem legde Nini uit dat de schoft maar beter uit haar buurt kon blijven: ‘Ik steek zijn ogen uit of ik krab zijn gezicht open.’ Chiel stak zijn hand in zijn zak en liet een revolver zien: ‘Als hij haar aanraakt krijgt hij dit.’ Als ik niet geloofde dat hij geladen was, wilde hij met plezier een demonstratie geven. Hij zwaaide met het wapen en stak het terug in zijn zak, wankelde naar een muur, maakte een vuist en haalde uit. Met zijn knokkels sloeg hij tegen de stenen muur, wankelde terug naar zijn lage zitkuip en veegde het bloed af aan zijn overhemd: ‘Ik ben versleten maar wel heel gemeen.’ Ik kende Chiel alleen van korte gesprekken op straat als hij stilstond met brood en bier van de supermarkt om op adem te komen. Zijn gemene kant had ik nog niet eerder opgemerkt. Nini zag het bloed en de kapotte huid van zijn hand: ‘Wij hebben nooit ruzie hè Chiel.’ ‘Nooit, en we kennen elkaar al heel lang.’ Roddelziek, opzettelijk beledigend nu ze zich beschermd voelde door Chiel en Luc, zei Nini dat ze met de Arabier altijd ruzie had, het waren heel andere mensen, vrouwen moesten doen wat de baas zei. ‘Mehmed is ook lief,’ zei ze en daar bovenop, gespannen, gejaagd: ‘Het is een schoft die Arabier, ik begrijp het niet van zo'n jongen, mijn leven is voorbij, ik ben toch niet mooi. Ben ik mooi, welnee, wat zoekt zo'n jongen bij mij?’ Luc wist wel wat de Arabier bij Nini zocht en hardop en duidelijk hoorbaar legde hij uit waarom | |
[pagina 21]
| |
Mehmed bij haar bleef. Hij kon met haar elk vunzig spelletje spelen dat in zijn zieke brein opkwam, Nini weigerde nooit en niks was te gek voor haar. Bovendien kreeg Nini geld van haar geldschieter, de oude sukkel die haar onderhield, ook al woonde hij ergens anders en ging Nini met allerlei kerels om, en van het geld dat Nini kreeg, vielen genoeg kruimels af voor Mehmeds moeder die in een ver land woonde, en een handvol broertjes en zusjes en misschien neven en nichten. En intussen deed Mehmed zijn best om getrouwd te raken, desnoods met een kerel, als hij maar niet naar zijn woestijn terug hoefde. De Arabier verroerde zich niet. Het was onduidelijk of hij besefte hoezeer hij als voorwerp van spot en kritiek middelpunt was van het gezelschap. Ik kon niet inschatten wat hij wel en wat hij niet begreep. Hij sloeg nu zijn zwarte handschoenen tegen zijn arm en kruiste zijn benen aan de ene en aan de andere kant. Hij wilde weg. Nini wilde helemaal niet weg, die was er niet tevreden mee dat ze de bodem van haar fles bereikt had. De volle fles popelde om aangesproken te worden. Ik trok hem open en Nini ontnam hem zijn maagdelijkheid door er zichzelf ruim van in te schenken, balancerend op de rand van de zitbank. Toen gebeurde er iets waar ik de juiste oorzaak niet van begreep want ik werd afgeleid door Chiel die me met Sunny Boy aansprak en iets zei dat ik maar half verstond. Nini gaf een gil. Mogelijk had de Arabier een teken gegeven dat zijn geduld absoluut op was, alleen al zijn dreigend kijken bracht haar in paniek: ‘Ik wil niet mee, ik wil hier blijven!’ Luc schoof over de vloer naar me toe en zei dat het hoog tijd werd om de Arabier op zijn bek te slaan. ‘Wacht nog heel even,’ zei ik en Luc verzekerde Nini dat ze mocht blijven: ‘Laat Mehmed zelf maar weggaan, jij blijft hier.’ Mehmed gromde nu en keek woedend naar Luc die naar voren kwam en Mehmeds been vastpakte. Mehmed deed of hij op wilde staan maar hij bleef zitten en maakte met woest gegrom duidelijk dat Luc te ver ging en moest oppassen. Hij was niet bang van een Arabier, zei Luc nadat Mehmed zich weer naar de t.v. had gekeerd. Hij mocht kiezen waar hij in elkaar geslagen wilde worden, bij Chiel in huis of op straat. ‘Je blijft bij ons Nini.’ Nini spreidde haar benen nog verder onder haar zwarte hoepeljurk met een grote witte kraag die op haar schouders lag als een vreemd voorwerp, en ze riep: ‘Wie komt er in mijn holletje, jij Lucky Luc?’ ‘Straks Nini,’ zei Luc, ‘eerst moet ik Mehmed verkrachten.’ Het drong niet zichtbaar tot Mehmed door. Terwijl Nini opnieuw haar vriendschap met Chiel prees en verklaarde dat ze van Luc hield omdat hij eerlijk was en de waarheid zei, speelde Mehmed met de afstandbediening. Het kon niet lang meer duren, dacht ik, of er kwam een uitbarsting van Mehmed, maar hij kwam van Nini die schreeuwde dat ze een jodin was en zich daar niet voor schaamde: ‘Ik ben blond en toch een jodin.’ ‘Een albino,’ riep Chiel en Nini lachte met een hinnikend lachje en keek mij met vergrote ogen aan en ze bleef me terwijl ze dronk over haar glas heen aankijken. Ze zette haar glas terug op de lage tafel en zei dat ze nog elke dag werd geplaagd door herinneringen aan dingen die haar hadden verscheurd. Ze was uiteengevallen in duizend scherven. Als kind van vijf had ze een lange treinreis gemaakt met haar ouders en nog veel meer mensen bovenop elkaar en geen van al deze mensen had zich kunnen voorstellen dat ze dezelfde dag nog as zouden zijn. Zij was blijven leven. Het crematorium lag twee kilometer van het laad- | |
[pagina 22]
| |
perron. Dat kwam ze later te weten. Ze zag de zogenaamde kleedruimte nog voor zich en de douches, bewaakt door SS'ers, en galgen met gehangenen, en karren vol lichamen geduwd en getrokken door afgestompten, opgejaagd met zwepen. ‘Ik zag een vrouw,’ zei Nini, ‘met een dikke buik. Zwanger. Tegenover haar een SS'er. De SS'er liet zijn herdershond los die de zwangere vrouw dood beet. Hij scheurde haar buik aan flarden.’ Nini's stem huilde en ze schreeuwde: ‘Nooit meer SS’, en precies op dat moment kwam de Arabier in zijn volle zwarte gedaante omhoog en stond rechtop en dreigend tegenover haar als om haar aan te vallen zoals de hond de zwangere vrouw had aangevallen en weer riep Nini dat ze niet mee wilde. ‘Maar als ik niet meega, slaat hij me straks als we thuis zijn, ik heb geen keus.’ ‘Je hebt wel keus,’ riep Luc en hij stond klaar om de Arabier te bespringen maar ik bezwoer hem van zijn plan af te zien of tenminste te wachten tot we weer buiten waren. Mehmed wees naar de deur en Nini stond op en riep ‘Ja mama gaat mee,’ en haar ogen zochten naar haar jas. Ik trok Luc mee naar buiten. Als hij vandaag geen wraak nam, zei Luc, zou hij het morgen doen, hij nam Nini in bescherming, hij hield van haar en zij van hem. ‘Je ziet het toch,’ zei ik, ‘ze gaat gewoon met hem mee.’ ‘Maar ze wilde niet mee.’ ‘Nee, maar wat dan nog?’ We waren ruim een uur binnen geweest en stonden alweer op straat en we staken over met de drank die er nog was en Luc vergat zijn wraak en stelde voor nog de resten in zijn huis op te drinken en hij zou vuur maken en verse kaarsen aansteken en misschien de honden uitlaten, misschien ook niet: ‘Soms laat ik ze maar doen, dan ruim ik de rotzooi liever later op dan dat ik ze uitlaat. Ik zet morgen de deuren tegen elkaar open, dan drijft de stank vanzelf naar buiten. Stel je voor dat ik binnenkort een rendez-vous heb met een jongen die net zo mooi is als Edwin.’ Hij bleef stilstaan bij het hek: ‘Ik moet het huis kastijden met mijn vuisten, eerst de buitenkant, dan de binnenkant. De grootste ramp met mij is dat ik alles weet en onthou. Ik weet nog heel goed dat ik Edwin op de dag dat hij ervandoor ging, beloofde het huis tot de grond toe af te breken. Het is bijna zover. Nou nog opbouwen. Ik maak er een concertgebouw van en laat er koren optreden waarin ik zelf zing. Ik ben een bariton.’ Hij liet zijn borst zwellen en zong een regel uit Aïda van Verdi: ‘Ei si turba E quale sguardo rivolse a lei.’ en zijn stem was zo krachtig dat hij de storm als een zuchtje wind wegblies in de stille straat waar zich geen mens buiten waagde, de luiken op veel plaatsen omlaag waren en de gordijnen of jaloezieën gesloten. | |
3De dag na Nini's kwaadaardige dronk werd er op het eind van de middag lang en driftig gebeld. Ik had weinig zin om open te doen maar was al op weg naar de deur. Luc. Gekleed of het hoogzomer was. In januari. Aan zijn pretogen zag ik dat hij had gedronken. Zijn vuilwitte shirt en zijn korte broek zaten onder de rode vlekken, wijn of verf dacht ik. Hij zag mijn belangstelling voor de vlekken en zei dat het bloed was en ook aan zijn armen en handen kleefde bloed. Er verscheen een onzeker lachje op zijn gezicht. Hij wilde dat ik onmiddellijk meekwam. Ik trok mijn deur dicht en volgde hem naar de overkant van de straat. De voordeur van de villa stond open. Hij liep meteen door naar de middenkamer. ‘Chiel weet het al, en Nini en nog iemand, straks weet de hele straat het.’ Mijn vraag ‘Wat is er gebeurd?’ kwam als een boemerang terug toen ik zag wat Luc had gedaan. Gorza lag op zijn zij in zijn eigen bloed en op een paar meter van Gorza stond Kim met haar riem rond een gasfles. ‘Hij viel me vanachter aan. Het ging allang niet tussen mij en Gorza. Gorza wilde de macht in huis overnemen. Kim is anders, dat is het wijfje.’ De schop en de riek waar hij mee in de tuin werkte stonden tegen de kale muur. Luc pakte de riek en even dacht ik dat ik aan de beurt was om de stalen punten in mijn lijf te krijgen maar hij stak in de lucht vlak naast me, met snuivende adem: ‘Ik heb vier keer diep gestoken. Om zeker te zijn dat hij het niet overleefde heb ik hem ook nog een klap met het stalen blad van de schop gegeven. Waarom Gorza? Ik denk dat het toch met Edwin te maken heeft.’ | |
[pagina 23]
| |
Gorza dat wás Edwin of tenminste één van Edwins kinderen. Hij had rondgelopen met de gedachte om Edwin zelf neer te steken, op de Paardenmarkt waar hij woonde met zijn vriend Berry die een winkel had in duur mannenondergoed en die hij Onderbroeken-Berry noemde. Luc was er heel laconiek onder: ‘Ach, ik heb ook wel eens een duif de nek omgedraaid en een paar kippen geslacht en een konijn uit elkaar gehaald. Een aalscholver heb ik gehad in een doos, ik wilde hem redden maar hij begaf het, ik heb hem dood aan een paal gehangen, een vogel om af te schrikken, deden ze in de middeleeuwen toch ook. Wist jij dat Arabieren saluki's gebruiken om in de woestijn op gazellen en hazen te jagen?’ Ik stelde voor de hond achter het huis te begraven en we zochten een geschikte plek bij de weggeslagen muur in het achterhuis en praatten over Nini, de Arabier en over Edwin en Berry ‘die absoluut niet bij Edwin paste’ en zaten bij elkaar op een stapel hout tussen fietswielen en autobanden, en toen we zover waren dat we de hond in de grond gingen stoppen was er bezoek. In de marmeren gang stonden twee rijkswachters. Identiteitspapieren alstublieft. Nederlander. Wat ik hier deed. Ik was bij Luc op bezoek, dat was alles. Ze keken naar me of ze me aanzagen voor een krankzinnige. Luc de Bock was een bekende, hem vroegen ze geen papieren, wel wie de hond had gedood en wanneer het was gebeurd. Luc had de voordeur opengelaten. Niemand durfde zomaar de villa binnen te gaan. De rijkswacht wel. Eén van de mannen verwijderde zich en kwam terug met een grote plastic zak. Ze deden handschoenen aan, trokken de zak over de hond en ritsten hem dicht. Gorza werd naar de overvalwagen voor de deur gedragen. Ook Kim werd meegenomen. Luc voelde geen enkele behoefte om ook mee te gaan en liet dat duidelijk merken. Tussen de rijkswachters in werd hij naar de overvalwagen gebracht. Voor hij instapte vroeg Luc me Nini te zeggen dat hij negenhoog op de Oudaan zat maar dat het dit keer niet lang zou duren. Twee dagen later kwam ik Luc tegen in de buurt van de Paardenmarkt. Hij vertelde me enthousiast het verhaal dat hij een grote bos bloemen bij Edwin had laten afgeven met zijn naamkaartje en Kim was ondergebracht in een asiel. Ze hadden alles opgeschreven en hem weer laten gaan. Hij zou nog van ze horen. Ik liep een stuk met Luc mee en toen zagen we op honderd meter van ons vandaan Edwin met zijn vriend en naast Edwin liep Kim aan een leiband. En op hetzelfde moment dat Luc Edwin zag zag Edwin hem, hij dook in elkaar, greep Kim, tilde haar op, draaide zich om en rende samen met Berry in de richting van zijn huis. ‘Zie je dat? Dat bedoel ik. Hij denkt dat ik hem ook zal vermoorden. Wat een kleinzielige angst, snap jij het? Hij is gewoon heel bang. Dat is nou de jongen waar ik alles mee heb gedeeld en nou loopt hij weg en kruipt hij in zijn schulp met zijn onderbroekenvriendje. Zag je dat hij de hond uit het asiel heeft gehaald? Nou heeft Kim toch nog een goed onderkomen. Zagje Edwin, hij is altijd al bang geweest. Ik ben nergens bang van. Als ze een tandje bij doen met de handboeien geef ik geen krimp.’ We liepen verder. ‘Heb je al gehoord dat ik vannacht ben bijgewerkt? Ik vertelde een paar smerige skinheads dat ik van de politie was. Je bent bezopen zeiden ze en sloegen me met kettingen en schopten me met hun soldatenschoenen.’ We gingen de nichtenkroeg Chez Hercule binnen en Luc bleef zich hardop over Edwins vreesachtigheid verbazen tot hij in de gang naar de toiletten twee jongens ontdekte die hem onmiddellijk intrigeerden. Hij ging er naartoe en sloeg zijn armen om hun schouders. Eén van de jongens had een matrozen- | |
[pagina 24]
| |
muts achterop zijn hoofd. Luc hapte naar de uitgestoken tong van de jongen en greep hem in zijn kruis. ‘Jij moet kijken,’ riep hij naar mij, ‘blijven kijken, ik zal het werk wel doen. Oeh! Ik voel het al, ik denk niet dat ik me lang zal kunnen beheersen. Kun je een drankje voor me halen? Of wat geld lenen? Je krijgt het morgen terug.’ Hij keek naar me over de buik van de hoerige matrozenjongen die het heerlijk vond dat Luc hem optilde, in zijn armen nam, het toilet in droeg en schreeuwend dat ik ook mee moest komen de we-deur achter zich dichttrapte. |
|