De Revisor. Jaargang 18(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Peter Ghyssaert Spookbomen Ze staan in 't veld, keurig gerijd, in zwarte schors geharnast, met hun takken uitgestoken naar de witte schriklucht. Men denkt er uilen bij, maar uilen houden van comfort, een nis. Vocht pelt van de wind af als behang: een flard ligt aan de wortels, een verhuis draait rond het miserabel lijf, komt niet op gang. Bij stormwind lijkt het of ze, voor- of achteruit, het golvend gras inrijden. Ze staan onbeweeglijker dan ooit. Sloeg bliksem stempels in hun stam, het licht stierf zwart, het vuur verging aan zoveel dood, nat hout. Domein Onder zerken ligt een heimelijk interieur; wormen bijten het mahonie van de grond tot een gezellig kastje waarin etensresten, scherven huisraad. Jaarlijks bloemen voor de deur, tot kransen vastgeplakt met snot. Geen ontvangstbewijs te tekenen; geen koude luchtbellen en scherp licht van een onbeleefd bezoek te weren. Zachte handen, ogen krijgt men in het indirect verlichte interieur; een kleine brand knaagt in de zoete lamp: nooit aan, nooit uit. Voor altijd op een duister glanzen afgesteld. [pagina 17] [p. 17] Dies irae Die kalme zondagochtend zijn de stembanden fout afgesteld; aarde heeft veel delicate vingerzettingen. Zon dweilt in de boomgaarden, de woede van insecten is verflauwd; het wordt een warme dag. Mensen op wandel, overal. Op het land: zaden in zware klei gestempeld. In de stad: een glimlach drogend als een bloem onder asfalt. Heiland In een kring van stenen zit het kind, zijn moeder groeide 's avonds van hem heen, groeide weg in wolken en in wind. Hij proeft het zout dat in zijn tong indringt, draait op een spil van warmte heen en weer; in alle windstreken dooft nu het vuur. De vader blijft volledig onbekend; de nacht begeeft zich naar het koudste uur; hij dwaalt weg van zijn plaats als een fragment; verbaasde kudde die hem 's morgens vindt. Drieëenheid Achter hoge hekken ligt de tuin waar regen zijn gewaden hangt en thee schenkt in het oud servies van de platanen. Struiken zijn er deftig gestoffeerd met rag en diamanten uit een grijze, parelmoeren doos; 's namiddags is het stil, de rozelaar ontwikkelt kleurenfilmpjes in het groen. 's Avonds sluit de heer des huizes planten met een tikje van zijn wandelstok: zijn stap beslaat het pad met zacht geluid, en hij verdwijnt weer in het huis. Huis en tuin hebben elkaar niets mee te delen, wit blijft wit en groen blijft groen. De man wandelt en regen moet de drieëenheid morgen weer tot een eenheid overdoen. Vorige Volgende