doek. Op latere werken ga je er ascetischer uitzien, je oogopslag wordt ingetogener, introverter. Op Mystiek lichaam zie je er zelfs vermoeid en grauw uit. Pas veel later hoorde ik dat je toen al de ongewenste inwoning van die onverdraagzame, terroriserende gast moest dulden.
In ieder geval door je werk en de afbeelding van de werk-man zelf verlangde ik je persoonlijk te leren kennen. Toen ik eenmaal in Amsterdam woonde zag ik je wel eens lopen, maar geen haar op mijn hoofd die moed had verlangen in daden om te zetten. Tegenwoordig heb ik die moed wel. Als een jongen me nu raakt in de navelstreek schroom ik uiteindelijk niet hem dat kenbaar te maken, ook al weet ik dat de onderneming zinloos is in de zin van een liefdesrespons. Het is voor mij de enige manier om te overleven, de golven van mijn hartstocht te boven te komen.
Op een gegeven moment werd de Shako min of meer mijn stamcafé. Veel nichtententen kennen de terreur van ‘boer wat zeg je van mijn kippen’, in de bruine donkerte van de Shako kun je zijn wie je bent, zodat het een smeltkroes geworden is van suïcidalen, alcoholisten, oude nichten die weten dat de winterzon over ze is opgegaan of naar de herfst gekleurd zijn, jongens bloedmooi en geil juist door hun slordige kledij en schijnbaar onverschillige pose en mannen aan wie je beseft dat erotische esthetiek meer is dan een trendy kapsel en modegevoelige kleding. In dat café ontmoette ik je voor het eerst. Naast je was een plek vrij en ik hees me op de barkruk. Na wat plichtplegingen raakten we al gauw in een vrij diepgaand gesprek. Vooral toen je gewaar werd dat ik theoloog was en als predikant dat aktief aangewend had tot broodwinning.
Ofschoon ik de kerk vaarwel had gezegd en mijn wereldbeeld niet meer theologisch bepaald werd was en ben ik wel een ‘homo religiosus’ gebleven. Dat wil zeggen: de werkelijkheid, het leven drijft me tot verlangen, fantasie en dromen, dringt en dwingt me tot een eindeloos vragen. Ik raakte bovendien meer en meer geïnteresseerd in de katholieke wereld, m.n. in haar liturgie, kerkmuziek, iconografie en heiligenverering. En naast musea blijven kerken de meeste aantrekkingskracht op mij uitoefenen. En zo vonden we elkaar. Jij kwam uit die katholieke wereld en jij was op jouw beurt geïnteresseerd in het protestantisme, wat voor mij ‘gefundenes Fressen’ was.
De eerste tijd ontwikkelde onze vriendschap zich alleen in de Shako, waarbij ik al gauw ontdekte dat je een man van uiterste regelmaat was. Je kwam steeds op dezelfde tijd en ging ook weer op immer dezelfde tijd. En dat zo rigoureus dat je een gesprek abrupt kon afbreken. De hoeveelheid en aard van je consumpties was ook altijd gelijk.
Op een gegeven moment vroeg je me je te helpen bij de voorbereiding van je lezingen over Vondels Altaergeheimenissen. Je wilde meer weten over de exegese van door hem gebruikte bijbelse beelden en woorden.
Van de gesprekken die we daarover hadden is me het meest bij gebleven dat over het hebreeuwse woord ‘dabar’. De dubbele betekenis ervan - zowel woord als daad, gebeuren - sprak jou bijzonder aan. In het hebreeuwse idioom is spreken scheppen, geschieden. Je voelde je daarin begrepen in het diepste ‘Anliegen’, bedoelen van jouw schrijvend kunstenaarschap. Voor het Jodendom is het woord, het spreken essentieel; het is een godsdienst van het woord, van het boek. De kerk heeft terecht het eerste boek van de joodse bijbel Genesis genoemd. Het hele boek draait om ‘wording’, de wording van de wereld, van de mens, van Israel en dat is een wording in en door het spreken van god. De creatio door het spreken is niet alleen een creatio ex nihilo, maar ook een creatio continuo. In dat licht moet dan ook het beeldverbod gezien worden. In je essay ‘Idolen’ heb jij je ook intensief beziggehouden met het tweede gebod. Geheel in de geest van het jodendom interpreteer jij het beeldverbod als een verzet tegen het in beelden vastleggen en beperken van de werkelijkheid en als bescherming van de werkelijkheid als mysterie. En juist de taal is het instrumentarium bij uitstek om de werkelijkheid als mysterie te bewaren. ‘In den beginne was het woord.’ Begin kan hier geïnterpreteerd worden als oorsprong en als principe. Juist het woord houdt de werkelijkheid onaf en voorlopig, maakt het tot een creatio continuo. Als ik het goed zie lag voor jou de zin en het bestaansrecht van literatuur in de strijd tegen de idolatrie, tegen de ‘onwil om op de uitdaging van het mysterie in te gaan’, een manier ‘om de geheimzinnige werkelijkheid voor menselijke bewoning geschikt te maken’. Was voor jou ook niet