Dankrede bij de aanvaarding van de Bordewijkprijs, Den Haag 1986
Dames en heren,
Er zullen maar weinig dankwoorden zijn waarin de laureaat zijn bekroning niet als een eer beschouwt en niet dankbaar is. Wanneer ik nu zeg dat ik de mijne beschouw als een bijzondere eer, waarvoor ik innig dankbaar ben, lijkt dat wellicht op taalinflatie, maar dat is het niet, en wel om twee redenen. Allereerst omdat Mystiek lichaam is uitverkoren vanwege de Jan Camperstichting. Daarmee is een onverdachte, gezaghebbende punt gezet achter de hysterische ontvangst die het boek vorig jaar is bereid. De kwestie Fassbinder heeft me de mallotige polemieken over Mystiek lichaam weer levendig in herinnering gebracht. Kennelijk wemelt het in dit land van de mensen die hun onzekerheden alleen kunnen bezweren door agitatie, verboden en taboes. Deze bekroning heeft me het vertrouwen gegeven dat niet iedereen zich van de wijs laat brengen, en dat is iets om innig dankbaar voor te zijn.
De andere reden waarom ik bijzonder ben ingenomen met deze prijs is dat hij vernoemd is naar F. Bordewijk. Anders dan in het gewone leven, erkennen in de literatuur de kinderen hun ouders en als ik iemand zou moeten erkennen als mijn geestelijke vader, dan zou het Bordewijk zijn. Wat ik vooral in hem bewonder is de strengheid van zijn kunstenaarschap. Zijn werk is ontstaan in een haast monastieke afzondering. Dat verklaart de eigenaardigheid van zijn verbeeldingswereld, waarin lezers pas nu, met een halve eeuw vertraging, beginnen door te dringen. De vreemde enclaves van ‘Rood Paleis’, ‘Huissens’ en ‘IJzeren agaven’ verhouden zich tot het gedulde leven als de droom tot de dag. Bordewijks schrijverschap is de nachtzijde van zijn burgerbestaan geweest.
Het vereist een strenge askese, om overdag een burger en 's avonds een schrijver te zijn. In dat opzicht is Bordewijk een heilige van de literatuur. Zijn leven staat in leerzaam contrast tot de biografieën van de gecanoniseerde heiligen - Rimbaud, Verlaine, Chatterton, Hölderlin, Dylan Thomas, levens van drankzucht, zelfmoord en waanzin, die de burger vleien met het drogbeeld dat de kunst weliswaar erg mooi, maar ook erg ongezond is. Dat zijn geruststellende levens voor het burgergemoed. Maar voor mij zijn de ware heiligenlevens die van de grote zondagskunstenaars: van Bordewijk, en van Wallace Stevens en Charles Ives, Amerikanen die overdag bij een verzekeringsmaatschappij werkten en in hun vrije uren een kunst schiepen die tot de beste van de eeuw behoort. Zij geven zowel de burger als de beroepskunstenaar te denken. De gek, de zielepiet, de vleier, de hofnar - dat zijn prettige figuren. Maar de burgerkunstenaar verontrust.
De roeping tot de kunst wordt het eerst gehoord in de adolescentie en is dan een echo van de angst voor het volwassen leven. Het romantische kunstenaarschap is een reservaat waar je levenslang jong mag blijven. Het gevaar is dat je in dat reservaat precies de kunst gaat maken die de burger zich wenst. Hoe suïcidaler, drankzuchtiger en waanzinniger die kunst is, des te steviger wordt de burger in zijn zelfgenoegzaamheid bevestigd. Zo'n kwestie Fassbinder zou je haast doen vergeten dat er ten aanzien van de kunst een verschrikkelijk grote tolerantie bestaat. De kunst van Bordewijk kan niemand gelijk geven, want hoe schizofreen zijn leven ook mag lijken, hij kon zichzelf niet opsplitsen in een helft die leed, en een helft die door dat lijden verlost werd. Als de schrijver leed, dan leed ook de burger. Zijn verhalen konden niemand verontschuldigen, hij werd door zijn tweeledige aard gedwongen om dieper te gaan, naar die regionen waar burger en kunstenaar één en dezelfde zijn. En daar ontdekte hij de angst. Bordewijk heeft veel te vertellen over de angst, die van mensen straatschenders en inquisiteurs maakt. Het spreekt haast vanzelf dat de burgerij hem, bij monde van de brave Dirk