De Revisor. Jaargang 18
(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Ernst Braches
| |
[pagina 25]
| |
nysische, hoezeer ook met mate geboden. Hij dwong zichzelf tot nuchterheid, dwong zich toe te geven dat hier een ordelijke geest het nuttige van het aangename gescheiden had; dat het brok steen als presse-papier diende. Dat de messen de relicten waren van een jongensdroom. Kortom dat hier de kunst niet als een sacrament werd opgedragen met twee kaarsen aan het hoofd van het manuscript. Hij liet het niet toe. Ook niet toen hij merkte wat er op de tafel dicht tegen het donkere hout van de kastenscheiding stond opgesteld. Tussen de wat naar voren springende uiteinden van de latten die de onderste plank droegen en op het tafelblad rustten met rechts de linealen, links de messen, zag hij het tegen het donkere hout staan. Smal als een obelisk, niet hoger dan een hand, gitzwart en dof glanzend. Toen hij het voorwerpje opnam en het koele gewicht in zijn handpalm voelde drukken, wist hij dat het werkelijk gesneden moest zijn uit argelyte. Dat degene die het had gesneden zijn vak had verstaan: het ademde de stilte en de kracht waaruit het was voortgekomen. Bear with fish - Raven with seal. Had de bezitter ooit die betekenissen vermoed? Haidakunst was het, met alle levendigheid en speelsheid die in het raadsel van het bestaan het diepste lacht. Bovenaan het totemdier waaraan een stroom van legenden menselijke eigenschappen en onmetelijke kracht heeft toegedicht. Bear gedragen door de Machtigste, de bovenmenselijke herschepper, de gevleugelde cultuurheld en goddelijke bedrieger, de schepper van de wereld, van het licht; hij die zon en maan aan de hemel bracht: Raven.Ga naar eindnoot1 De beer met een ongerepte spartelvis in de klauwen, de raaf met de staartvin van een dartele zeeleeuw in de punt van zijn snavel. Hij plaatste het beeldje terug en keek om zich heen. Boven het werkblad hing aan de muur rechts in gouden lijst achter glas een negentiende-eeuwse ets, waarop klassiek beeldhouwwerk zich had geleend voor ‘Les quatre âges de la vie humaine’: De Jonge Faun, Apollo van Belvedere, Herakles met Bacchuskind, en Herakles leunend op knots stonden in een rijtje. Hier waar hij stond in de werkhoek vooraan in het breedste en lichtste deel van de kamer leek alles gericht op de strenge dienst. Maar in de ruimte die hij verder overzag was niets dat diezelfde eis stelde. Integendeel: geen tafel op werkhoogte was daar aanwezig. Een rustbank was er, plaatsen waar men onder lamplicht in gemakkelijke stoelen kon neerzinken, kon lezen, gesprekken kon voeren zonder te worden afgeleid door bijkomstigheden van buiten. Hier in de werkhoek heerste de tucht van de toewijding, van denken, van de droom die uiterste waakzaamheid, kritische zin en concentratie vereist. In de overige ruimte kon men zich verliezen, maar toch zonder dat het comfort tot weelde, tot schadelijke overdaad leidde. De meubels waren behaaglijk, maar ademden de jaren vijftig nog en waren zeker niet nieuw verworven. De donker gebeitste boekenkasten boven het werkblad en aan de overkant van de kamer waren zelfgetimmerd, dat gold ook voor het witgeschilderde werkblad waarover hij nu zijn hand liet glijden. Er heerste de eenvoud van een refter. Maar boven de toegangsdeur vond hij geen kruis. Aan de overkant stond tussen wat andere zaken een gipsen Christusbeeld gekleed in scharlaken, wit en groen. Hij keerde zich weer naar de plaats van het werk. En weer hield hij zijn handen op de rug van de stoel en keek naar de boeken die de werkende binnen handbereik had gehouden. Links, beginnend naast het instrumentarium op de laagste plank, onderscheidde hij twee planken woordenboeken en vergelijkbaar materiaal. Rechts was de onderste plank ingeruimd als tijdelijk onderkomen voor boeken die bij het werk dienst konden doen.
Links stond dus het arsenaal dat volkomen bleek afgestemd op het vertalen en zorgvuldig taalgebruik.Ga naar eindnoot2 Schoolwoordenboeken waren er voor het Duits, Frans en Grieks. Voor het Latijn kon een omvangrijker woordenboek op sterker belangstelling wijzen. Uitblinkend van nieuwheid tegen de donkere en doffe tinten van antiquarische boeken die veel in de hand zijn genomen stond een omvangrijke dictionnaire Engels-Nederlands naast drie even nieuwe als logge banden van een Nederlandse Van Dale. Voor het overige bleken de planken gevuld met naslagwerk dat voor het Engels en het Nederlands woordbetekenissen en zinswendingen verklaarde en verfijnde. Naast het oude Duitse en Franse schoolwoordenboek stond geen partner om vanuit het Nederlands te vertalen. Ook het gloednieuwe woordenboek uit het Engels | |
[pagina 26]
| |
markeerde die eenzijdige benadering. Er was blijkbaar gestreefd naar een beknopt instrumentarium waaruit het overbodige geweerd was, zodat het niet te log werd om het woord tot in zijn nieuwste betekenissen te kunnen vangen. Eén ding was duidelijk: de bezitter wenste elk woord in zijn eigen oorspronkelijke betekenis te achterhalen. Wat Engelse woordenboeken en ander naslagwerk uit de aanvang van deze eeuw gaven aan dat ook hier het verbeten zoeken naar de juiste formuleringen voorop stond.
In de rechterkast, in het vak voor wisselend bestand, stonden bronnen voor het werk bij de hand, onmiddellijk bereikbaar en op schrijfhoogte: Vondel's vers, Agnes Block, Variaties op Vondel na 300 jaar, Adam in Ballingschap, Lucifer, Bespiegelingen van God en Godsdienst, De Heerlijkheid der Kerke, Vondels geloof. Hij liet het er voorlopig bij,Ga naar eindnoot3 maar merkte op dat in de verste hoek weggeschoven nog wat stencilachtige bladen lagen over de Antillen. Boven het vak waren twee planken gevuld met werk van en over Henry James. Hij deed een pas terug en keek verder omhoog naar de inhoud van de twee kasten die boven het werkblad tot aan het plafond reikten. In de linkerbovenhoek begon,Ga naar eindnoot4 zo onderscheidde hij, werk van Kingsley Amis. Die auteur opende een alfabet van en over Engelse prozaïsten die van boven naar beneden de kastplanken afdaalden.Ga naar eindnoot5 D.H. Lawrence sloot boven de woordenboeken de rij, maar opende die ook weer in de linkerbovenhoek van de volgende kast.Ga naar eindnoot6 De alfabetische reeks eindigde daar drie planken lager,Ga naar eindnoot7 waar de letter W van Woolf en Wodehouse aansloot bij het begin van Henry James. Hij telde nu het aantal banden per schrijver, om uit de rijkdom daarvan te peilen welke auteurs mogelijk de voorkeur van de bezitter hadden genoten. Kingsley Amis, Jane Austen, Samuel Beckett, Chesterton, Joseph Conrad, Charles Dickens, Ford Madox Ford, E.M. Forster, James Joyce en D.H. Lawrence waren in de linkerkast het rijkst vertegenwoordigd.Ga naar eindnoot8 In de rechterkast was het opnieuw D.H. Lawrence, dan volgden Wyndham Lewis, Iris Murdoch, V.S. Naipaul, Muriel Spark, Angus Wilson en Virginia Woolf.Ga naar eindnoot9 Het werk van Wyndham Lewis viel op; niet alleen omdat die schrijver het veelvuldigst voorkwam, maar vooral omdat de gebonden uitgaven (vormgegeven door de Scarecrow Press uit Californië) volkomen afweken van het gebruikelijke patroon van oudere pockets en vermoeide donkere bandjes zonder enige status.
Nu verliet hij de werkhoek en stak over naar de kastenwand aan de overzijde van de kamer. Daar begon hij met het doornemen van de kast die het dichtst bij het raam stond.Ga naar eindnoot10 Hoog op de onbereikbaarste plank vond hij er een halve meter bloemlezingen,Ga naar eindnoot11 gevolgd door ruim vijf meter literatuur van en over Engelse en Amerikaanse dichters.Ga naar eindnoot12 Ook hier daalden de schrijvers in alfabetische volgorde af. Ze maakten tenslotte ruimte voor een in zwart linnen herbonden rij Encyclopaedia Britannica die uit de kast links opdrong.Ga naar eindnoot13 Toneel, in de kast van de Engelse prozaïsten bij hoge uitzondering (Samuel Beckett) gevonden, zou hier even schaars zijn wanneer Shakespeare niet met 92 banden vertegenwoordigd was. De talrijke Nederlandse vertalingen van diens werk maakten duidelijk waar de belangstelling van de verzamelaar naar was uitgegaan. Nieuwere en nieuwste letterkunde hadden de overhand: W.H. Auden, Coleridge, T.S. Eliot, Ezra Pound, Wallace Stevens en Dylan Thomas vormden daarbij hoofdaccenten. Van de oudere auteurs was John Milton met acht banden opvallend sterk vertegenwoordigd.Ga naar eindnoot14 Theater was nauwelijks te vinden. Op de onderste plank vond hij nog wat proza-teksten weggestopt liggen.Ga naar eindnoot15 Er had duidelijk grotere belangstelling bestaan voor wat uitgaven over de Nederlandse Antillen, die op diezelfde plank dicht onder de hand stonden.Ga naar eindnoot16
In de kast links daarvan vormden ruim drie meter publicaties over de Angelsaksische taal en letteren de hoofdmoot.Ga naar eindnoot17 De bovenste plank van deze kast bleek gevuld met literatuur van en over letterkundigen uit gebieden die maar met enkele banden vertegenwoordigd waren in de collectie. Proza uit de Oostbloklanden was met haast een halve meter planklengte ruim in de meerderheid.Ga naar eindnoot18 Zuid-Amerika en Spanje haalden samen dankzij drie dikke delen Cervantes de tweede plaats.Ga naar eindnoot19 Japan bezette met twaalf centimeter de derde plaats.Ga naar eindnoot20 Zuid-AfrikaGa naar eindnoot21, GriekenlandGa naar eindnoot22 en de Oost- | |
[pagina 27]
| |
zeelandenGa naar eindnoot23 waren elk met drie vingerbreedten ruimschoots bedekt. Binnen de Anglistiek nam Literary Criticism meer dan de helft van de ruimte in. Andere onderdelen van de Angelsaksische letteren (studies over de Middeleeuwen, de geschiedenis van de letteren en de linguistiek) waren boven in de kast binnen een planklengte samengestuwd.Ga naar eindnoot24 Maar Literary Criticism, daaronder, nam ruim twee planken in beslag.Ga naar eindnoot25 In Kernan The imaginary Library, Lawrence Selected literary criticism, F.R. Leavis The common pursuit, Kenneth Burke The philosophy of the Literary Form, Ian Watt The Rise of the Novel en in Lionel Trilling Beyond culture vond hij potloodannotaties. Een halve plank geschiedenis van het boek volgde.Ga naar eindnoot26 Daarbij viel een blijkbaar ongerepte reeks publicaties van het Thomas Browne-Institute op naast een huldebundel aan Mr. J.R. de Groot. Er was verder op deze plank boven de Encyclopaedia BritannicaGa naar eindnoot27 niet veel avontuurlijks te beleven.
De vijf meter boekenplank in de daarop volgende kastGa naar eindnoot28 bleken ingeruimd voor een collectie Amerikaanse prozaschrijvers,Ga naar eindnoot29 een optocht die bovenin opende met Henry Adams en beneden afsloot met Thomas Wolfe. Hier tekenden Vladimir Nabokov, Saul Bellow, Gertrude Stein en Edith Wharton zich in aantal het duidelijkst af. William Faulkner, Hemingway en Norman Mailer waren ook zichtbaar aanwezig; minder profileerden zich klassieken als Melville en Hawthorne en de hedendaagse Don DeLillo.Ga naar eindnoot30 De laagste plank van het Amerikaanse proza leek af te sluiten met wat miscellanea waartussen de namen van Benjamin Franklin, Thoreau en Emerson opdoken. Bij nader inzien bleek het een schijnbaar willekeurige greep Engels en Amerikaans proza. Drie verschillende uitgaven van Waltons The complete Angler werden er gevolgd door een bandje Swift, een werkje over Gothic novels, iets van Horace Walpole, teksten van Thomas Love Peacock, van Leigh Hunt en Ruskin. De Quincey was er rijkelijk voorhanden.Ga naar eindnoot31 De plank vlak daaronder was gevuld met een kleine selectie theologische boeken,Ga naar eindnoot32 voornamelijk Roomskatholieke geloofsbronnen: een Misboek, de Heilige Schrift, teksten van kerkvaders en hedendaagse denkers. Een exemplaar van de Statenvertaling stond wat terzijde.
In de derde kastGa naar eindnoot33 was de onbereikbaarste plaats toegewezen aan een bestoft reeksje Nederlandse letterkundige geschiedenissen, bloemlezingen en teksten van de Middeleeuwen tot en met negentiende eeuw,Ga naar eindnoot34 gevolgd door wat bundels poëzie die daaronder nog niet de helft innamen van een plank.Ga naar eindnoot35 Die was voor het overige gevuld met boeken die hetzij op de bovenste plank hoorden,Ga naar eindnoot36 hetzij uit de hoofdgroep eronder (het moderne proza) waren weggedrukt.Ga naar eindnoot37 Nu volgden vier planklengten moderne prozaschrijvers uit de Nederlanden,Ga naar eindnoot38 opnieuw naar auteur in alfabet van boven naar beneden gerangschikt: A. Alberts tot Wolff & Deken. Bordewijk was hier met bijna een planklengte overvloediger vertegenwoordigd dan Wyndham Lewis onder het Engels proza. Hermans en Vestdijk waren duidelijk aanwezig, in aantal gevolgd door Biesheuvel, Hawinkels, Kooiman, Doeschka Meijsing, Ouwens, Ethel Portnoy en Reve. Wolff en Deken vertegenwoordigden de achttiende eeuw. Ook negentiende-eeuwse auteurs stonden tussen hedendaagse in het alfabet: Jacob Geel, Jacob van Lennep, Multatuli en Carel Vosmaer. Van Tachtig telde hij Coenen, Couperus, Daum, Van Deyssel, Van Eeden, Emants, Heijermans, Nescio en Van Oudshoorn.Ga naar eindnoot39 Op de onderste kastplank, waarop het Nederlands van links in binnendrong met Wolff en Deken, en waarop aan de andere kant als uitwijkelingen van het Angelsaksisch proza Dreiser en DeLilloGa naar eindnoot40 samenschoolden, vond hij onder handbereik een kleine groep Griekse en Romeinse letteren,Ga naar eindnoot41 overwegend gymnasiale leerboeken; een verzameling waaraan sinds die schooltijd eigenlijk niets noemenswaards was toegevoegd.Ga naar eindnoot42
De bovenste plank van de kast links daarvanGa naar eindnoot43 bleek te zijn bestemd als vergaarplaats van onhandzame formaten. Direct daaronder volgende twee meter Franse letterkunde, waaronder nogal wat vertaalde teksten.Ga naar eindnoot44 Proza overheerste in de kleine optocht die geopend werd met Alechinsky en sloot met Yourcenar.Ga naar eindnoot45 Van en over Gustave Flaubert stonden er elf banden: vijf Nederlands, vier Frans en twee Engels. | |
[pagina 28]
| |
Het belang van de leermeester der prozaïsten was onderkend. Proust en Sartre waren duidelijk vertegenwoordigd. Binnen de beschikbare ruimte was de grote verscheidenheid van auteurs meestal met niet meer dan één titel vertegenwoordigd. De Duitse letteren, daaronder volgend, bleken een halve plank meer dan de Franse te vergen.Ga naar eindnoot46 Vertalingen waren hier een uitzondering. Auteurs als Bachmann, Bernhard, Broch, Canetti, Frisch, Grass, Johnson, Jünger, Handke waren vertegenwoordigd. Vooral Broch, Frisch en Thomas Mann, gevolgd door Goethe, Grass, Handke, Kafka en Strauss, vielen op.Ga naar eindnoot47 De Italiaanse letterkunde, daaronder,Ga naar eindnoot48 was in vertaling; maar Dantes Commedia was er ook in het Italiaans en nam met drie verschillende uitgaven (Italiaans, Duits en Engels) eenderde van de ruimte in beslag. Overige zwaartepunten vormden Italo Calvino en Italo Svevo.Ga naar eindnoot49 De Russische letteren vulden de onderste anderhalve boekenplank.Ga naar eindnoot50 Alles uitsluitend in vertaling. Prozaïsten vooral: tien banden Toergenjew (bevriend met George Sand en Flaubert, wier correspondentie in het Engels vertaald bij de Franse boeken stond) vormden de hoofdschotel, Iosif Brodskij was ook goed vertegenwoordigd.Ga naar eindnoot51 In de kast die het verste weg stond van de werkplaatsGa naar eindnoot52 nam op de onbereikbaarste plank het rijtje kunstboeken en boeken van groter formaat niet meer in dan de hoogste plankruimte.Ga naar eindnoot53 De inhoud van deze kast, verder gewijd aan non-fiction, bleek abstracter te worden, te vergeestelijken naarmate de donkere vloer dichterbij kwam. Na de kunsten volgde wat biologie en een enkel reisverhaal.Ga naar eindnoot54 Daarna kwamen culturele antropologie en menswetenschappen.Ga naar eindnoot55 Daaronder onderwerpen die zich lieten verenigen onder de noemer cultuurgeschiedenis,Ga naar eindnoot56 gevolgd door bepaalde facetten van de exacte wetenschappen; Gödel, Escher, Bach stond hierbij.Ga naar eindnoot57 Tenslotte kwamen dan, alfabetisch nog steeds, de auteurs van wijsgerige teksten.Ga naar eindnoot58
Zo was hij tenslotte, uitgaande van de plaats van het werk, aan het einde gekomen van zijn reis door de bibliotheek. Hij kende nu het aantal delenGa naar eindnoot59 en de totale lengte aan boeken.Ga naar eindnoot60 Hij had de acht kasten doorgenomen per onderdeel: de twee direct boven de werkplaats en de zes aan de overkant in de lengte van de kamer langs de muur tot aan het plafond gebouwd. Hij beletterde de planken naar de gewoonte, beginnend met de letter A voor de onderste plank,Ga naar eindnoot61 en nummerde de kasten, beginnende met die het verst van de werkplaats verwijderd stond. De wijsbegeerte daarin herinnerde hem immers aan oude systematieken, waarin het algemene aan het bijzondere voorafgaat. Zo kon hij de kasten bovendien lezen op de wijze die het alfabet van de boeken suggereerde, als bladzijden die men van links naar rechts, van boven naar beneden doorneemt. Maar terwijl hij zo naar de letter juist handelde, besefte hij dat die schering doorkruist werd door de inslag van de positie van de boeken ten opzichte van het werk. Maar de vervlechting van de beide uitgangspunten had zich ook moeten voegen naar uiterlijke omstandigheden. Fysieke beperkingen en mogelijkheden hadden de rangschikking beïnvloed en zelfs verstoord: de grotere formaten waren in daarvoor passende ruimten ondergebracht; te lage plankruimte deed elders boeken op hun voorsnede of rug kantelen en opgestapeld worden.Ga naar eindnoot62 Minder omvangrijke onderdelen waren als vullingen gebruikt die men zou kunnen verwijderen als de grote bestanden dat vergden. Er heerste ruimtegebrek. Dat bleek uit opstuwingen, uit boeken die los op andere lagen, uit delen die uit hun logisch verband verbannen waren naar plaatsen waar nog wat ruimte was. Ook het dagelijks bestaan had plankruimte opgeëist als ruimte voor berging, plaatsing van geluidsapparatuur en het rangschikken van vazen, portretten en andere dingen waarmee men zich in het leven omringt. Aan de verzameling ontbrak elke weelde. Met uitzondering van de modernste Nederlandse letteren droegen bijna alle boeken sporen van vorige gebruikers. Meestal ging het om goedkopere uitgaven: paperbacks en pockets, waartegen de glans van gloednieuwe uitgaven afstak. Hier was niet verzameld met een bijzonder oog voor vormgeving of uitgave. Hier ging het om de inhoud, de tekst als zodanig, gekozen en geordend op een wijze die imponeerde door het volstrekt doelmatige, het ascetische dat iedere overdaad afwees. | |
[pagina 29]
| |
De meeste boeken droegen geen spoor van eigendom. In de jaren zeventig had de bezitter zijn naam nog wel in de boeken geschreven. Wie de moeite nam kon aan de hand van de boekerij de ongevormde naam in de gymnasiale studieboeken zien uitgroeien naar de vastbesloten signatuur van het latere schrift. Maar in later verworven werk ontbrak meestal enig eigendomsteken. De bezitter van de op zichzelf weinig pretentieuze boeken onderhield zich daarmee zonder enige nonchalance, en hoewel duidelijke tekenen aanwezig waren waaruit bleek dat de boeken gelezen waren, hadden die sporen in de meeste gevallen geen fysieke relatie met het boek zelf. Bij het doorbladeren van de boeken verschenen talrijke snippers en stroken die als bladwijzers hadden gediend.Ga naar eindnoot63 Soms markeerden de snippers een laatste station op weg naar het eind van het boek. In andere gevallen werd niet duidelijk of de lezer het boek hier terzijde gelegd had, een bepaalde passage wilde vasthouden, of de bladwijzer tussen de bladen vergeten had. Aantekeningen in de boeken waren schaars en dan haast altijd in potlood geschreven. De nog ongevormde hand in de vroegste (schooluitgaven van Homerus, Herodotus, Euripides, Caesar, Sallustius, Ovidius, Vergilius), de vaste beslistheid in de studieboeken voor Anglistiek. Daarbuiten beperkte de annotatie zich tot het onvermijdelijke: langere verticale potloodlijnen, licht in de marge getrokken, waren het meestal; een enkel vraagteken verscheen hier en daar. In gevallen van sterke betrokkenheid volgde een korte opmerking, zakelijk, meestal op een los ingelegd blaadje.
Geen boek uit de vroegere kindertijd was in deze collectie met zekerheid aan te wijzen; van de schooluitgaven uit latere perioden schenen alleen de letterkundige bewaard te zijn gebleven. Ze stonden verspreid over de sindsdien uitgegroeide onderdelen als die voor de Franse, Duitse, Nederlandse en Engelse letteren. De gymnasiale klassieke teksten stonden haast nog ongerept. Daarvan leek geen tekst verwijderd. Die boeken waren ook direct bereikbaar geplaatst, en niet ergens daar boven weggezet. De centrale plaats die aan de kleine verzameling theologische teksten was toegewezen, kreeg een diepere betekenis, omdat elders relaties gevonden konden worden: het relatief hoge aantal teksten van en over de dichter Milton onder de Engelse poëzie; het drievoudig verschijnen van Dante's Commedia bij de Italiaanse letteren; het voorkomen van Meister Eckehart bij het Duits, van Augustinus onder de filosofen. Uit het vrijwel ontbreken van toneelteksten en het vrijwel niet voorkomen van enig illustratiewerk meende hij te mogen afleiden dat deze reflectie van de uiterlijke schijn de vormer van de bibliotheek onverschillig moest hebben gelaten.
De ‘bijbelvertaling, in 1937 uitgegeven door de apologetische vereniging “Petrus Canisius”’ stond hier inderdaad op de plank, zo stelde hij vast. Maar had een lezer die bevestiging ook werkelijk nodig? Welke zin had het ook om in de boekenkast te zoeken naar gegevens die een menselijk bestaan zouden kunnen illustreren? Ging het niet in de eerste plaats om het werk? Maar kon de bibliotheek daarbij werkelijk dienen? Uit het werk zelf sprak toch voldoende de betrokkenheid bij Henry James, Wyndham Lewis en Shakespeare, Ezra Pound en De Quincey; de voorkeur voor proza boven poëzie; de intense belangstelling voor het vertalen als kunst? Was het haast niet nog zinlozer uit het veelvuldig voorkomen van Saul Bellow en Nabokov divinaties te doen over een essay of een vertaling die nimmer het licht zouden zien? Welke zin had het, uit wat bijeengeplaatst drukwerk af te leiden dat hier literair werk voorgoed in de pen was gebleven? Hij nam de drie bundeltjes Alfred de Vigny uit de kast. In het derde, een toneeltekst, sloeg hij het hoofdstuk ‘Dernière nuit du travail’ op. Het stond vol attentielijnen. De titel van het drama was Chatterton.Ga naar eindnoot64 Het zou niet gemakkelijk geweest zijn om uitsluitend op grond van het verschenen verhaal te concluderen tot deze Franse bron, ook al vormde de titel een gemakkelijke brug. Er zouden in de bibliotheek ook teksten zijn waaruit de verbinding met het werk niet zo snel was te leggen. Maar welke zin had het eigenlijk om niet alleen de teksten, maar ook de rangschikking daarvan en de positie ten aanzien van de plaats van het werk vast te leggen? Waarom had hij zich zo verdiept in de aard | |
[pagina 30]
| |
van de boeken, had hij hun plaatsing geobserveerd, de omvang van groepen gemeten en bezien binnen het geheel waarvan ze deel uitmaakten? Wat was het dat hem tastend had gedreven langs de wanden van dit wonderlijke fenomeen dat zich in een trage zwaai krulde naar de plaats waar het werk was verricht? Waarom had hij die impuls zo blindelings opgevolgd alsof hij zeker was een antwoord te kunnen geven op die vraag? De bezoeker stond lang achter de stoel van de auteur. Tenslotte ging hij zitten en legde zijn handen vlak op het schrijfblad. Links van hem wachtte het schrijfgerei en stonden de woordenboeken. Rechts stonden de bronnen, die niet meer door andere vervangen zouden worden. Voor zich uit zag hij Raven, de goddelijke bedrieger, de schepper van het licht. Hier was het werk geboren, terwijl dicht erboven de werken van Henry James, hier en daar met een elastiekje bijeengehouden, erop neerzagen. Boven hem groeide de bibliotheek, zich aan de overkant voortzettend tot aan een einde dat ook als begin kon worden gezien. Hij wist zich in het hart van die werveling van boeken, die behuizing van het intellect, dat instrument: de schelp gevormd door de geest die ook het werk had voortgebracht, waaraan door de jaren heen wending na wending was toegevoegd en waarvan onderdeel na onderdeel door omvang, diepgang en betrokkenheid tot het centrum aangaf hoe het werk moest worden verstaan.Ga naar eindnoot65 |
|