De Revisor. Jaargang 17
(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Zie hen, de stralendenHoor hun veerkrachtige stap, luister goed
en in de ritmische kracht van hun stappen zie
je de afgesneden voeten, de afgehakte
voortgang van stappen krachtiger dan
de hunne
De ogen van de bedriegers glinsteren; zie hen,
de stralenden; hun fonkelingen, hun zilveren
blikken zijn de opstapelingen van gouden
oogopslagen die nu leeggestolen rusten
onder het gras
Als je hun uitbundig schallende lach hoort:
die is gedronken uit nu duistere bronnen,
helder als kristal het water van die bronnen, eer
dat het hun lippen ontmoette; sterker
vuur stierf
| |
DraadjesWat een verschil nog brandend of geknapt
in lampen, hoofden; en de ijle draadjes
van een vernield web of een heel, wat
een verschil voor de kruisspin en de bij
Had je ooit kiespijn of tandpijn, jij
kent dan het vlijmscherp ruisende verval
tussen de bladerstroom van totaal kaduke
zenuweindjes en de springlevende!
Toen die reiskoets uiteenvloog die meen
ik Challenger heette, nog maar een klein
klein eindje onderweg op de blauwe inrit
naar het heelal, koets zonder paarden
stortten de teugels neer van -draadjes
O circuits in hart en hersens -draadjes
Dat je er nog bent en bestaat -draadjes
Dat de muziek voor je speelt -draadjes
Zo de violen, zo de toetsen, zo de paden
waarop je wandelt: draden verbinden hen
met het grote vuur, en één dun draadje
tussen de zwaluwvlucht en het zuiden
| |
[pagina 57]
| |
Eens, op de tongvoor Luk de Vos Op de tongplavuis groeide wilde haver.
Ja, mijn kop was te groen, jakhalzen.
Ook rilde ik voor de jacht en geweien.
En jullie spot joeg mij angst aan, omberen
drijvers, aanzitters aan de tafels
in 't slurpend klimopklingelend spijshuis.
Zeker, 't is slecht gesteld met de tong-
het uithangbord, de vrolijke dagschotel.
Cowboys, mijn tong werd gebrandmerkt.
Nu behoorde ik de ranch toe van de lacher;
ach, alweer jaren te lang bezong ik
ritten van de Skythen, wilde haverzaaiers,
vrolijke lanterfanters in zadels; en
mijn familie, maaiers en zaaiers, zwijgzaam
als wildgras in bermen; raaigras; rolklaver.
Maar op de tong daalde een honds paard
dat lijkkoetsen beminde en de wel bespotte.
Ziehier nachtegaletongen, brekers van 't rijk:
de blindste romein van Rome, bivakkerend
onder golfplaten en de lof bezingend
van de tiran; gekromd... Zo wachten tafels
op gelukkiger zangers en tederder schotels...
Op een dag wild en wijd als de steppe
van 't oog sprong ik uit de roestige
wederdoperskooi aan de toren, vangzeil
gespreid, àndere wegwijzers langs de weg...
Koud, koud was 't op de tong, erbarmelijk.
De karavanen blauwbekkende gedachten
op weg naar de met tinkelende ijspegels
opgekalefaterde dolfijn van het hart
keerden om; verdwaalden in de woestijn.
1973-1990
| |
Dierentuin bij Berbisdorf, of:
| |
[pagina 58]
| |
Het stationJa,
duifkruid en kruidje-roer-me-niet bloeiden rijkelijk
maar de grote exprestrein stond nu al jarenlang stil
't Was in het dorpje Naaien brengt Vrede
De houten dorpshuizen trilden van mededogen
en hun serres blaatten droefgeestig, ‘Het is mij toch wat’
Roodborstjes zagen verdrietig toe, 't duifkruid verwelkte
O, de exprestrein stond doodstil, moest langzaam vergaan
Ja,
dat kwam zó, de dorpsgek gaf zich voor stationschef uit,
morste koffie op paperassen, vervalste de namen van stations,
beklopte duizendmaal de wagons (contrabande! verstekelingen!)
O verval
viel snel in; de bestemmingen bladderden af; deskundigen
riepen de exprestrein tot boemel uit; de dorpsgek sleepte
giechelend verf aan en vuur; kleinkunst bloeide toen...
Jazeker,
wolken, roodborstjes, duifkruid, kruidje-roer-me-niet,
dat de trein ten langen leste, hakkelend, verdersnelde
dat was te danken aan jullie en aan jullie alleen
| |
De wurlitzervoor Wiel Kusters en Willem Kloos In een zinkwitte kamer flikkert de wurlitzer op;
Deze wurlitzer verzengt schelpen; harten; zeeën;
Ja, zielen slokt deze wurlitzer als kleingeld op;
In z'n nikkelen zalen kabbelde op z'n minst één zee;
Zing die wurlitzer toe ‘I'm Gonna Tear Your Play-House Down’
|
|