ren liep ik, niet verder. Tot hier, dacht ik, deed een stap terug, opende de deuren en stapte naar buiten. Voeten vegen op het matje, flauw vermaak. Handen aan de natte ballustrade. De kou diep inademen. Aardedonkere nacht. Geen hand, niets voor ogen en zo maar door.
*
Toen ik aankwam in de stationsrestauratie ging ik werktuigelijk voor de beslagen ramen staan. Een aantal mannen stond er in een rij, dampend, rokend. Alsof iemand hen opgesteld had, en ik de laatste was waarop gewacht werd.
Zo, een rij mannen, kijkend naar niets.
Het was een onrustige dag, dag waarop men zijn jas aanhoudt. De trein schokte erger. Het regende onafgebroken.
Diezelfde dag, maar veel later en alsof het een heel andere dag betrof, kwam ik aan. De regen was weg. Er waren weer lichte plekken in de lucht. Dat gevoel van aankomst, dat je met zekere beweeglijkheid de afstand over het perron aflegt, dat was niet het gevoel waarmee ik aankwam.
Ik zag mijn ouders al van ver, naast elkaar staand, recht. Ze keken de andere richting in, verwachtten me daarvandaan. Pas op het laatste moment kijkt mijn moeder om.
Of anders, maar eender.
Dat niemand je opwacht. Dat ook niemand je bij zich verwacht, zodat je nog alle kanten op kunt. Dat je denkt dat je nog alle kanten op kan.
*
Omdat de lasten van een verzorgingsmaatschappij zwaar op mij drukten, was ik tot bijna niets meer in staat. Van alle situaties verkoos ik de bestaande, van alle wegen de gebaande weg.
Die middag liep ik door de stad. Het was zeer koud. Ik wist niet goed waar ik heen wilde, en sloeg willekeurig links- en rechtsaf. Het aantal auto's leek verdubbeld, de uitlaatgassen waren wit. Voor een aantal boekhandels bleef ik staan, maar in de etalages lagen nog dezelfde boeken.
Toen ik later naar huis ging, en uiteindelijk de hoofdstraat bereikte, waar ik woon, liep ik mijn huis voorbij. Ik liep tot voorbij de brug en bleef daar staan. Ik rook de geur die van de polders kwam, en zag het water dat stroomde en zwart was, bleef nog even staan, en liep toen weer terug.
En 's nachts sneeuwde het, aanhoudend, geluidloos. En in de ochtend was de sneeuw weer weg en reed het verkeer door de kletsnatte straat.
*
Ik liep nog door het nauwe gangpad toen de trein begon te rijden. De tas op mijn rug maakte me log en klapte enkele keren tegen een ruit. De coupé's die ik passeerde waren alle ingenomen door één persoon. Uiteindelijk vond ik een lege coupé.
Bijna onmiddellijk voelde ik aandrang om te slapen, en na korte tijd sliep ik, nauwelijks nog opschrikkend door het schokken van de trein. Toen de trein naast een perron tot stilstand kwam werd ik weer wakker. Enkele restanten droom waaiden omhoog en vielen weer weg. Een moment wist ik niet meer waarheen ik onderweg was, daarna kwam de dag weer terug in zijn vorm.
Op het perron stond een handvol mensen te wachten, maar niemand kwam de trein binnen. De conducteur floot en de deuren gingen dicht. Toen begon de trein weer te rijden, schoksgewijs.
In de tijd die daarop volgde bleef alles ongeveer gelijk. De trein reed in eendere richting en ik