| |
| |
| |
Antonio Tabucchi
De zaterdagmiddagen
Hij was op de fiets, zei Nena, op zijn hoofd had hij een geknoopte zakdoek, ik heb hem duidelijk gezien en hij heeft mij ook gezien, hij wilde iets hier thuis, dat heb ik wel begrepen, maar hij is voorbijgereden alsof hij niet kon stoppen, het was twee uur precies.
Nena droeg in die tijd een metalen beugel om haar boventanden die niet recht wilden groeien, ze had een rossige poes die ze ‘mijn Belafonte’ noemde en de hele dag door neuriede ze Banana Boat, of liever nog floot ze het, want dank zij haar tanden ging het fluiten haar uitstekend af, beter dan mij. Mama leek het erg vervelend te vinden, maar gewoonlijk gaf ze haar niet op haar kop, het enige wat ze deed was tegen haar zeggen laat dat arme beestje toch met rust, of, wanneer je kon zien dat ze in een zwaarmoedige bui was en wanneer ze deed alsof ze wat rustte in de fauteuil en Nena in de tuin heen en weer rende, onder de oleanders, waar ze haar optrekje had ingericht, dan ging ze voor het raam staan terwijl ze een haarlok opzij schoof die aan haar hoofd plakte van het zweet en op vermoeide toon, niet alsof ze een verwijt maakte maar als ging het om een klacht alleen voor haarzelf, om een litanie, zei ze tegen haar houd nou toch eens op met die onzin te fluiten, lijkt je dít nou het moment, en trouwens je weet dat nette kinderen niet horen te fluiten.
Het optrekje van Nena bestond uit de blauwe linnen ligstoel die de lievelingsstoel van papa was geweest en die zij tegen de twee terracotta kruiken met ligusters had geplaatst, bij wijze van wand. Op het grasperk dat als vloer dienst deed, had ze al haar poppen neergezet (haar ‘vriendinnetjes’), de arme Belafonte, vastgelegd aan de lijn, en een rode blikken telefoon, een cadeau dat tante Yvonne me het jaar ervoor gegeven had voor mijn naamdag en dat ik later aan haar had doorgegeven. Ik had er trouwens nooit wat aan gevonden, het was een onbenullig stuk speelgoed, absoluut ongeschikt voor een jongen van mijn leeftijd, maar je moest het maar nemen zoals het was en beleefd zijn, zei mama, tante Yvonne had geen kinderen, niet omdat ze die niet gewild had, de ziel, en ze had er werkeljk geen idee van welk speelgoed voor een jongen geschikt was. Eerlijk gezegd had tante Yvonne werkelijk geen idee van wat dan ook, zelfs niet van wat ze kon zeggen in bepaalde omstandigheden, ze was zo onachtzaam, ze kwam altijd later dan afgesproken en wanneer ze met de trein naar ons toe kwam, had ze altijd iets vergeten, maar ook dat was geen ramp, zei mama dan, gelukkig ben je nog iets vergeten, want wat moesten wíj anders beginnen, en tante Yvonne lachte dan een beetje als een kind dat iets verkeerds had gedaan, en helemaal met haar figuur verlegen keek ze dan naar alle bagage die ze in de vestibule had gedeponeerd, terwijl op straat de taxi stond te toeteren om haar eraan te herinneren dat ze nog moest betalen. En zo had ze, door haar karakter, ‘een onvergeeflijke flater’ begaan, zoals ze het tot overmaat van ramp had genoemd terwijl mama lag te snikken op de sofa (daarna had mama haar overigens onmiddellijk vergeven), die keer dat ze na de rampzalige gebeurtenis naar ons toe was gekomen. Ze had haar komst aangekondigd met een telefoontje dat
aangenomen was door de oude Tomasso, van wie ze afscheid had genomen met de woorden eerbiedige groeten aan mijnheer de officier, en die stommeling van een Tommaso had dat overgebracht, huilend als een klein kind, maar wat wou je, hij had aderverkalking, en ook toen hij jong was, was hij al niet een van de slimsten, had ik altijd horen zeggen; hij had het overgebracht terwijl mama met de notaris sprak in de
| |
| |
zitkamer, die helse dag dat ze aan alles had moeten denken, ‘aan alles behalve aan datgene waaraan ik echt had willen denken, alleen met mijn verdriet’. Maar het was zo dat tante Yvonne dat afscheid al jaren telkens weer opnieuw herhaalde, het was een grap die nog terugging tot negentieneenenveertig, toen papa en mama verloofd waren, hij was officier in La Spezia, en om haar en tante Yvonne een vakantie te bezorgen, had hij in Rapallo een villaatje gehuurd waarvan de eigenares een uiterst wellevende dame was die geen gelegenheid voorbij liet gaan om de nadruk te leggen op haar aristocratische afkomst - die overigens zeer discutabel was -, en die onder het besproeien van de tuin graag een praatje maakte terwijl mama en tante Yvonne op het terras genoten van de frisse lucht, en bij het afscheid nemen zei ze dan altijd eerbiedige groeten aan mijnheer de officier, iets waarom tante Yvonne zich een ongeluk lachte als ze zich schielijk van het terras had teruggetrokken om zich als een idioot te laten gaan.
Als mama dus die zomer 's middags na het eten in de fauteuil lag met een zakdoek over haar ogen en Nena Banana Boat hoorde fluiten dan zuchtte ze en liet het maar zo. Wat wil je eraan doen, arme schat, had ik tante Yvonne horen zeggen, als ze op háár leeftijd niet gelukkig is wanneer wil je dan dat ze het is, laat haar toch begaan. En met vochtige ogen had mama geknikt bij wijze van instemming, terwijl ze haar handen wrong.
Tante Yvonne was begin mei afscheid komen nemen, bij al haar onachtzaamheid zag ze er ook berouwvol uit, lieverd had ze gezegd jij begrijpt het, we kunnen niet anders, wat wil je Rodolfo kan hier niet meer blijven, je weet dat ze zich allemaal op hem gestort hebben als jakhalzen, er gaat geen dag voorbij dat zijn naam niet op de financiële pagina's staat, zo kunnen we niet meer leven, zelfs niet al was hij de president van de Bank van Italië, en trouwens weet je, die post in Zwitserland is een zaak met prestige, kinderen hebben we ongelukkig genoeg niet gekregen, het enige waar hij nu nog voldoening in vindt, is zijn carrière, ik kan hem toch niet dwarsbomen waar het om de zin van zijn leven gaat, dat zou onmenselijk zijn, maar Lausanne is toch het einde van de wereld niet, vind je wel?, één keer per jaar zien we elkaar op zijn minst, of liever in september zijn wij zonder meer hier, en wanneer jullie willen komen dan staat het huis open. Het was op een zondagmorgen. Mama had een zwarte voile voor, want ze was al gereed voor de mis, ze zat onbeweeglijk op een stoel en staarde voor zich uit, voorbij tante Yvonne die tegenover haar zat, voorbij het buffet van de zitkamer dat achter tante Yvonne stond, en knikte langzaam vanja, kalm en berustend, en met een uitdrukking van begrip en genegenheid.
De zondagen waren veel naargeestiger geworden, zo zonder de bezoeken van tante Yvonne. Wanneer zij kwam, was er tenminste een beetje leven in huis, opschudding zelfs, want ze kwam onverwachts aanzetten en de telefoon rinkelde de hele tijd dat zij in huis was, en ook nog daarna; bovendien deed ze dan een keukenschortje voor dat heel komisch stond op die chique kleren die ze altijd droeg - lange zijden rokken, blouses van chiffon, een elegant hoedje met een camelia van organdie - en op die manier uitgedost, verklaarde ze dat ze een Franse delicatesse zou maken, mousse Versailles bij voorbeeld, gezien het feit dat bij ons het eten ‘huiveringwekkend banaal’ was. En dan gebeurde het dat mama op het laatste moment haar toevlucht moest nemen tot die huiveringwekkende banaliteit, schnitzels met citroen en erwtjes met boter, omdat tante Yvonne tussen alle telefoontjes door de mousse pas om vier uur 's middags klaar zou hebben en Nena en ik, vol ongeduld, in de keuken rondliepen en daar soepstengels en blokjes kaas gapten. Maar desalniettemin bracht al die agitatie tenminste een beetje vrolijkheid, ook al had mama daarna zes of zeven vuurvaste schalen bij de afwas, maar hoe dan ook, de mousse bleef staan voor de volgende dag, en ze was werkelijk heerlijk.
Heel mei en een stuk van juni gingen de dagen tamelijk vlug voorbij. Mama werd helemaal in beslag genomen door haar azalea's, die die lente erg laat waren, ze leken onwillig om zich te vertonen, alsof ook zij samen met de hele familie door verdriet waren getroffen, bloemen zijn zo gevoelig, zei mama terwijl ze de aarde omwoelde, ze hebben heel goed in de gaten wat er gebeurt, ze hebben gevoel; en ík had het ontzettend druk met de derde declinatie, vooral de parisyllaba en imparisyllaba, ik kon maar niet onthouden welke um en welke ium hadden, de lerares had gezegd dit jongetje heeft het vanaf het begin van het
| |
| |
jaar slecht gedaan, hij gooit alle declinaties door elkaar, en trouwens wat wilt u mijn beste mevrouw, Latijn is een exacte taal, het is net als wiskunde, als iemand er geen aanleg voor heeft, heeft hij er geen aanleg voor, hij is beter in vrije opstellen, hoe dan ook met studeren kan hij het bijwerken. En zo was ik de hele maand mei doende geweest met te proberen het bij te werken, maar het bleek dat ik niet genoeg bijgewerkt had.
Juni ging zonder al te grote problemen voorbij. De azalea's bloeiden eindelijk, zij het niet zo majestueus als het jaar ervoor, mama had het erg druk met het bouwen van een kleine kas met rieten matten, want voor de zon was het oppassen geblazen, die liet ze in een oogwenk verwelken, en ze zette de potten achter in de tuin, onder tegen de tuinmuur aan, waar de zon pas na vijven kwam. De arme Tomasso sloofde zich uit als een bezetene, ondanks zijn trillende handen en het feit dat hij niet meer liep zoals vroeger: hij probeerde zich zo nuttig te maken als hij maar kon, hield het gras kort met het snoeimes, verfde de kruiken met citroenboompjes van het terras rood, en deed ook pogingen de pergola met zoete druiven die voor de deur van de schuur stond en die door parasieten werd geteisterd, met zwavel te bespuiten. Maar hij maakte het eerder slechter dan beter en dat had hij ook in de gaten, en dan leek hij doodsbenauwd, zonder reden overigens, maar het was moeilijk hem dat aan zijn verstand te brengen, en de hele dag door bleef hij mama maar vragen om hem niet naar het gesticht te sturen, uit liefde voor mijnheer de officier van wie hij had gehouden als van een zoon, want in het gesticht zouden ze hem in bed houden en hem zijn plas laten doen in een fles, dat had een neef van hem gezegd die hij zondags ging opzoeken, en hij ging dan nog liever dood, hij was nooit getrouwd geweest, de laatste die hem bloot had gezien was zijn moeder toen hij veertien was, en het idee dat een juffrouw hem zijn plas liet doen in een fles maakte hem panisch. Dan werden mama's ogen vochtig en ze zei tegen hem maar praat toch geen onzin Tommaso, jij gaat híer dood dit is jouw huis, en Tommaso zou haar handen hebben willen kussen, maar mama deed dan een stap achteruit en zei dat hij op moest houden met dat gejammer, dat zij al genoeg treurigheid had en dat hij er maar liever voor moest zorgen dat hij al dat onkruid
uittrok dat onder de ligusters wortel schoot en de planten dood liet gaan.
De ergste dagen kwamen eind juli, toen er een hitte uitbrak zoals er naar ze zeiden in jaren niet geweest was. De morgen was nog te verdragen, ik bond mijn rolschaatsen onder en oefende wat op het tuinpad van bakstenen dat van de huisdeur tot de tuinmuur liep, mama was bezig met het middageten, soms had ze zelfs de radio aan, en dat was een goed teken, maar alleen gesproken programma's, zoals de nieuwsberichten of ‘Brieven van luisteraars’, en als er liedjes waren, zette ze direct een ander station op. Maar de middagen na het eten waren drukkend heet en eentonig, zwaar van droefgeestigheid en stilte, ook het gegons van de stad in de verte kwam tot bedaren, en het leek of over het huis en de tuin een beslagen glazen stolp zakte waarbinnen de boomkrekels nog de enige levende wezens waren. Mama ging dan in de fauteuil van de zitkamer zitten met een vochtige zakdoek over haar ogen en legde haar hoofd tegen de rugleuning, ik zat aan het schrijftafeltje in mijn tussenkamertje waarvandaan ik haar kon zien als ik mijn hals strekte, terwijl ik probeerde nix-nivis en strix-strigis in mijn geheugen te prenten om te zien of ik mijn herexamen in september zou halen, en Nena hoorde ik druk in de weer in haar optrekje onder het neuriën van Banana Boat of ik hoorde haar over het tuinpad schuifelen omdat ze haar Belafonte mee uit wandelen nam tot aan het toegangshek, het arme beest, en ze fluisterde tegen hem kom laten we eens een stukje van de wereld gaan zien, lieverdje: alsof er vóór ons huis ik weet niet wat te zien was. Maar de laan was op dat uur totaal
| |
| |
verlaten; niet, dat hij op andere uren overigens erg druk was. Aan de overkant van de straat, voorbij het open stuk waar de eerste villaatjes stonden, zag je de stad, gevangen in een trillende nevel, en naar links liep de laan dood in de gele velden met hier en daar een boom en een alleenstaand huis. Tegen vijven, maar niet iedere dag, kwam het karretje van de ijscoman langs met een bak in de vorm van een gondel waarop een gezicht op de San Marco geschilderd was en het opschrift venetiaanse specialiteiten. Het was een klein mannetje dat de trappers met moeite rondkreeg, op een geelkoperen trompetje blies om de aandacht te trekken, en zo hard hij kon schreeuwde: twee hoorntjes ffijftig ffranken! En verder, voor de rest, was er stilte en eenzaamheid.
Sinds mama, na wat er gebeurd was, begonnen was het hek op slot te doen zodat er niemand naar binnen zou kunnen en wij niet naar buiten, was ook het zien van de ijscoman beter dan niets. Mijn lerares had gezegd dat het nuttig zou zijn als ik bijles kreeg, maar mama had daarop geantwoord dat haar dat een beetje moeilijk leek, we leidden met zijn allen een erg teruggetrokken leven, zei ze, ze hoopte dat ze dat begreep, en als het niet om de leveranciers was, zou ze ook de telefoon nog weg hebben laten halen, ze hield hem enkel en alleen omdat ze hem daarvoor niet kon missen of als iemand zich soms niet goed voelde, en ze had hem trouwens de hele dag van de haak omdat ze niet tegen het gerinkel kon. Overdreven voorzorg misschien, want wie zou er nou immers hebben kunnen bellen sinds tante Yvonne naar Lausanne verhuisd was?
Nena had met die nieuwe gewoonte van mama om niet meer van huis te gaan meer moeite gehad dan ik, maar zij had niet net als ik het geluk dat ze de middagen na het eten kon vullen met de meervouden op ium, ze had niks te doen, de stakker, op de basisschool hadden ze geen herexamens in september, en een poosje probeerde ze dan de tijd te doden in haar optrekje, of door haar Belafonte aan de lijn mee te trekken tot aan het hek om een stukje van de wereld te zien, maar dan kreeg ze er genoeg van, ze had ook geen zin meer om Banana Boat te zingen en op haar tenen kwam ze dan naar mijn raam en zei tegen me ik verveel me zo, kom je naar mijn optrekje om een beetje visitetje te spelen, ik ben de mevrouw en jij de architect die me probeert te veroveren. Fluisterend om mama niet te storen, stuurde ik haar dan weg, en als ze bleef aanhouden, zei ik strix-strigis strix-strigis tegen haar, wat een belediging was, dat begreep zij heel goed en met een woedend gezicht vertrok ze weer terwijl ze haar tong tegen me uitstak.
Maar mama sliep niet en ik wist dat. Ik had gemerkt dat ze soms stilletjes huilde, met haar hoofd tegen de rugleuning van de stoel, ik zag twee tranen over haar wangen glijden, van onder de zakdoek die over haar ogen lag, en door de handen in haar schoot, die ogenschijnlijk bewegingloos waren, liep een haast onmerkbare trilling. Dan deed ik mijn Latijnse grammatica dicht, staarde loom een poosje naar de sepiakleurige Minerva op de kaft en dan glipte ik door de gaasdeur van de bijkeuken de tuin in, aan de kant van de schuur, om door Nena niet te worden gestrikt voor haar stomme spelletjes waarbij ik de architect zou moeten zijn. Aan die zijde stond het gras tamelijk hoog, omdat Tommaso niet in staat was geweest het af te maaien, en ik wandelde daar graag doorheen, gevangen in de plakkerige hitte, terwijl ik het groen langs mijn blote benen voelde strijken, tot aan het ijzergaas van het muurtje dat de afscheiding vormde met het open veld. Ik ging dan op zoek naar hagedissen, die aan die kant hun holletje hadden en onbeweeglijk op de stenen zaten te zonnen, met hun kopje omhoog en hun oogjes gericht op het niets. Ik had ze ook wel kunnen vangen met een biezen strik die een schoolkameraad me had leren maken, maar ik keek liever naar die onbegrijpelijke, argwanend op het minste geluid reagerende lijfjes, die als het ware in een ondoorgrondelijk gebed waren verzonken. Dikwijls moest ik ineens huilen zonder te weten waarom. De tranen rolden over mijn wangen zonder dat ik er iets aan kon doen, maar het was zeker niet om het Latijn, de parisyllaba en imparisyllaba kende ik inmiddels van buiten, mama had welbeschouwd gelijk, voor dit soort zaken was het niet nodig les te gaan nemen en van huis te gaan, een beetje studie was voldoende. Ik kreeg gewoon zin om te huilen en dan ging ik op het muurtje zitten en keek naar de hagedissen en dacht aan de zomers
daarvóór. De herinnering waarbij ik het meest moest huilen, was een beeld: papa en ik op een tandem, hij voorop en ik achter, mama en Nena op een tandem achter ons al gillend
| |
| |
wacht nou op ons, op de achtergrond lag het donkere pijnbos van Forte dei Marmi en voor ons het blauw van de zee, papa droeg een witte broek en wie het eerst bij het badstrand De Walvis was, zou het eerst bosbessenijs kunnen eten. En dan kon ik mijn snikken niet inhouden en moest ik mijn mond afsluiten met mijn handen om te zorgen dat mama me niet hoorde, mijn gesmoorde stem liet een onderdrukt gejammer horen dat klonk als het geluid van Belafonte wanneer hij weigerde zich aan de lijn te laten meetrekken, en de zakdoek die ik wanhopig in mijn mond propte, raakte doorweekt van speeksel vermengd met tranen, en dan begon ik onwillekeurig te bijten in mijn handen, maar heel zachtjes, telkens maar eventjes, gek, op dat moment liep alles door elkaar en proefde ik op mijn gehemelte, doordringend, heel duidelijk, met een geur die geen ruimte voor twijfel overliet, de smaak van bosbessenijs.
Het was die smaak die me tot bedaren wist te brengen, ik voelde me plotseling uitgeput, zonder nog de kracht om te huilen, me te bewegen, of te denken. In het gras om me heen gonsden de vliegjes en liepen de mieren heen en weer, ik had het gevoel alsof ik in een put zat, ik voelde een enorm gewicht binnen in mijn borst, ik was niet eens meer in staat om te slikken en bleef zitten staren voorbij de omheining naar de deken van hitte die de horizon in nevel hulde. Daarna stond ik langzaam op en ging ik de keuken weer in. Mama deed nog of ze sliep in de fauteuil of misschien was ze echt in slaap gevallen. Ik hoorde Nena bezig haar Belafonte een standje te geven, ze zei tegen hem dommerikje dat je bent hoe is het mogelijk dat je niet blij bent met zo'n strik, waarom wil je die nou per se bederven, dommerikje, niet alle poezen hebben zoiets hoor. Ik haalde het gaasgordijn van het raam op en riep haar zachtjes, pss pss Nena kom naar binnen dan eten we een hapje, heb je zin in brood met ricotta of heb je liever jam, ik maak een potje open. En helemaal blij kwam zij dan aanrennen, Belafonte zonder meer in de steek latend terwijl die zonder succes zat te proberen de strik van zijn nek te schuiven, en ze was helemaal tevreden dat ik eindelijk weer aan haar dacht, en misschien hoopte ze dat het haar nog zou lukken om me over te halen de architect te zijn.
Mama vertoonde zich gewoonlijk weer tegen zessen, ze liep dan door het huis heen en weer en bracht het schijntje in orde dat er in orde te brengen was, verplaatste bij voorbeeld een dingetje op een kast een paar centimeter, of streek een kanten kleedje glad waar rimpels in gekomen waren onder een vaas. Dan kwam ze naar de keuken, deed de afwas waarvoor ze na het eten niet de moed had gehad en maakte aanstalten om het avondeten klaar te maken, maar zonder ook maar de minste haast, er was de hele avond toch niks anders te doen, Tommaso zou niet voor tien uur terug zijn, die zou zijn bord spaghetti of rijst krijgen in het gesticht waar hij nou de hele dag zat omdat zijn neef niet in orde was en de juffrouwen het goed vonden dat hij de hele dag bij hem bleef, of liever als er iemand is die de boel schoonmaakt dan hebben die daar dat maar wat graag, had mama minachtend gezegd.
Dat was het gezelligste deel van de hele dag, we hadden mama tenminste bij ons, eindelijk werd er iets gezegd, ook al was er van echte gesprekken absoluut geen sprake, maar er was altijd althans wel iets wat een zeker gevoel van voldoening gaf. Bij voorbeeld de radio, die aan mocht, en ook als hij liedjes uitzond dan zette mama geen ander station op, als het maar zacht was, aangezien Nena smeekte toe nou mama alsjeblieft een ietsiepietsie muziek, en hoe kon je haar nou iets weigeren wanneer ze dat stemmetje opzette dat half aanstellerig en half indroevig was. Maar ík gaf de voorkeur aan een heer die het had over de hele wereld, hij vermeldde de hoofdsteden waarvan een afbeelding in mijn aardrijkskundeboek stond, wat vond ik het fijn om naar hem te luisteren!, hij zei vandaag heeft in Parijs generaal De Gaulle voor consultatie over het Suez-vraagstuk... en ik deed mijn ogen dicht en zag de Eiffeltoren uit mijn boek, slank oprijzend en een en al opening, de piramiden en de sfinx met zijn gezicht dat aangevreten was door de tijd en door het stof van de woestijn.
In bed had ik moeite om in slaap te komen. Met open ogen bleef ik liggen staren naar het lichte vlak van het raam, terwijl ik luisterde naar de regelmatige ademhaling van Nena die rustig lag te slapen. Voor ze zelf naar bed ging, kwam mama nog voor een inspectie want dikwijls kroop Belafonte onder het bed van Nena en 's nachts sliep hij dan vervolgens opgerold aan haar voeten en mama zei dat dat niet hygiënisch was. Maar Belafonte slaagde er inmiddels in
| |
| |
ongehinderd zijn gang te gaan want hij had de procedure door en kwam pas onder het bed vandaan wanneer alles stil was in huis. Ik zei daar niets van, ook al hield ik niet van Belafonte, want het was duidelijk dat Nena behoefte had aan een beetje gezelschap. Terwijl Nena dan sliep en Belefonte lag te spinnen of met zijn nagels aan het laken krabde, bleef ik zo in het donker van de kamer liggen luisteren naar het geluid van de treinen die onder gefluit de stad uitreden. Dikwijls stelde ik me voor dat ik vertrok. Ik zag me in het donker op een van die treinen springen, stiekem, wanneer de trein vaart minderde vanwege werk in uitvoering op de spoorbaan. Bij me had ik een minimum aan bagage, mijn horloge met fosforescerende wijzers en mijn aardrijkskundeboek. In de gangen lag zacht tapijt, de coupés hadden een bekleding van rood fluweel met een wit linnen hoofdsteun, er hing een geur van tabak en stoffering, de paar reizigers die er waren, sliepen, de lichten stonden op nachtstand en waren lichtblauw. Ik installeerde me in een verlaten coupé, sloeg mijn aardrijkskundeboek open en besloot dat ik naar een van die foto's zou gaan, soms was het La ville lumière van de Nôtre-Dame af gezien, soms Het Parthenon van Athene gezien bij zonsondergang; maar de foto die de grootste aantrekkingskracht op me uitoefende, was de haven van Singapore die krioelde van de fietsen en van mensen met een punthoed tegen de achtergrond van huizen van zonderlinge makelij. Ik werd gewekt door de warme dampen van een nevelige dageraad en door de eerste zon die, tussen de dwarslatjes van de jaloezie door, op de vloer een bleekgele trap tekende die schuin tegen de franjes van de sprei van Nena omhoog klom.
Ik had niet de minste zin om op te staan, ik wist dat er weer een dag te beginnen stond als alle andere:
levertraan, brood met boter en jam, koffie met melk, de ochtend verloren met wachten op het middageten en tenslotte de eindeloze middag na het eten, mijn Latijn, mama die een dutje deed in de zitkamer, Nena die Banana Boat neuriede in haar optrekje en Belafonte met zich meetrok. Dit alles tot op die middag dat Nena door de tuin kwam aanrennen, onder het raam van de zitkamer kwam staan, mama mama riep, en die zin zei. Het was een zaterdagmiddag. Ik weet de dag nog omdat op zaterdagochtend altijd de leverancier van de levensmiddelen kwam, hij stopte met zijn bestelwagentje voor het toegangshek en laadde uit wat mama telefonisch besteld had. Die ochtend had hij juist ook de karamelpuddinkjes gebracht waar Nena zo vreselijk dol op was, ík zou ze ook heerlijk hebben gevonden, maar ik probeerde me te bedwingen want daarna had ik pijn aan mijn rotte kies en ik moest toch wachten tot september voor ik naar de tandarts kon, want in september zou tante Yvonne komen voor een week en dan zou zij daarvoor zorgen, dat mama er op het ogenblik zin in zou hebben met mij naar de stad te gaan, daar was geen denken aan. Ik zat geconcentreerd Iuppiter - Iovis te leren, dat een beestachtig moeilijke verbuiging had, ook al had het gelukkig geen meervoud, en zo schonk ik eerst geen aandacht aan de zin, het gebeurde trouwens dikwijls dat Nena mij lastig kwam vallen of mama's aandacht kwam afleiden met zinnen van de soort kom vlug Belafonte is gewond, ofwel: mama als ik groot ben, mag ik dan mijn haren blauw verven net als tante Yvonne?, en als je dan naar haar luisterde dan kon je het verder wel vergeten, dan begon ze te zeuren en kreeg je haar niet meer stil, het beste was haar direct van het begin af te ontmoedigen door te doen alsof je niets hoorde. Zo had ik die keer misschien wel een minuut nodig om tot me door te laten dringen wat ze gezegd had. Ik zat met mijn hoofd in
mijn handen en herhaalde als een bezetene de ablativus, de zin van Nena leek me een van haar gebruikelijke flauwiteiten. Maar opeens voelde ik een hete gloed naar mijn hoofd stijgen, en toen begon ik te trillen en ik merkte dat mijn handen lagen te trillen op de Minerva van mijn Latijnse grammatica die vanzelf dicht was geslagen.
Ik weet niet hoe lang ik roerloos bleef zitten, met mijn handen werkeloos op mijn boek, niet in staat om
| |
| |
op te staan. Het leek me of een glazen stolp over het huis was gedaald en het had ondergedompeld in stilte. Vanaf mijn tafel kon ik mama zien die was opgestaan uit de fauteuil en op de vensterbank leunde, lijkbleek, haar zakdoek was op de vloer gevallen, ze hield zich aan de vensterbank overeind alsof ze op het punt stond te vallen en ik zag haar haar mond bewegen terwijl ze met Nena praatte, maar door een vreemd soort tovenarij hoorde ik niets, haar lippen die langzaam op en neer gingen, leken op de mond van een vis die zieltogend naar adem hapte. Toen maakte ik een onverhoedse beweging, mijn knie stootte tegen het tafeltje dat over de tegelvloer knarste en het was alsof ik een schakelaar had omgedraaid: het geluid kwam terug om me heen, ik hoorde weer het concert van de boomkrekels in de tuin, het fluiten van een trein in de verte, het gonzen van een bij die te keer ging tegen het gaasgordijn en de toonloze stem van mama, werktuiglijk en afwezig, die zei kom nou maar naar binnen, schatje, het is veel te warm, je moet een dutje gaan doen, je kunt niet daar in die drukkende hitte blijven die is slecht voor kindertjes.
Het was een vreemde middag. Nena schikte er zich zonder tegensputteren in om op de sofa wat te gaan liggen rusten, iets wat nog nooit gebeurd was, en toen ze weer wakker werd, bleef ze rustig in de keuken zitten tekenen. Mij lukte het die dag niet om Latijn te leren, hoe ik ook probeerde. Ik deed mijn uiterste best om me te concentreren op de adjectieven met drie uitgangen, en koppig bleefik die herhalen, maar mijn gedachten waren ver weg, als gek geworden zaten die achter die zin van Nena aan die ik misschien verkeerd begrepen had, die ik zeker verkeerd begrepen had, waarvan mama me zou zeggen dat ik die verkeerd begrepen had, als ik er haar maar naar vroeg. Maar de zaak is dat ik kan niet de minste zin had om haar ernaar te vragen.
's Maandags kwam er een brief van tante Yvonne en het scheelde niet veel of we hadden zitten huilen. Ze zou ons niet komen opzoeken in september zoals ze ons bij haar vertrek beloofd had. Zij en Rodolfo gingen naar Chamonix, niet omdat ze Chamonix zo fijn vonden, ‘dat zullen jullie wel snappen, ik kan niet tegen de bergen, ik word er neerslachtig van, maar hier gaat 's zomers iedereen ernaar toe, iedereen bij wijze van spreken dan, nou ja, de collega's van Rodolfo, en als je hier niet een minimum aan sociaal leven leidt, ik bedoel als je je stijl niet een beetje cultiveert, bekijken ze je als een baviaan, tegenover Italianen hebben ze toch al een meerderwaardigheidscomplex, als je hun dan ook nog te verstaan geeft dat je niks met chique plaatsen op hebt dan ben je verkocht, dan kijkt niemand je meer aan, en dan was Rome bijna nog beter, afgezien van het geduvel en het salaris dan, daar was tenminste zon, niet dat klimaat van hier, dat is beestachtig...’
Misschien was het wel vanwege die brief dat de periodes van stilzwijgen van mama begonnen, of eventueel ook vanwege die domme praat die Nena had verkocht, wie zal het zeggen, maar het meest waarschijnlijk toch vanwege de brief. Niet dat mama somber was, en evenmin was ze neerslachtig. Eerder was ze afwezig, je zag dat haar gedachten door iets in beslag genomen werden, je zei tegen haar zeg mama mag ik het karamelpuddinkje pakken dat over is van vanmiddag?, of iets anders, wat dan ook, en zij gaf je dan geen antwoord, na een paar minuten zei ze hè, vroeg je iets?, en haar ogen staarden dan naar een punt in de verte, voorbij het keukenraam, naar de laan die doodliep in de velden, alsofer iemand komen moest. En jij stelde haar dan nog eens dezelfde vraag als eerst, ik had je gevraagd om het puddinkje dat over is, mama, maar antwoord kwam er ook deze keer niet, alleen een vaag gebaar in de lucht dat kon betekenen mij best doe zoals je wilt, zie je niet dat ik iets anders aan mijn hoofd heb?, en zo verging je ook de zin in iets lekkers, wat voor zin had het immers om een karamelpuddinkje te gaan eten, was het niet beter Latijn te gaan leren om je hersens wat bezig te houden?
De vierde declinatie leerde ik perfect. Het is een feit dat die niet dezelfde moeilijkheden opleverde als de derde, zelfs niet bij benadering, dat zei ook de inleiding van de eerste paragraaf: ‘de Vierde Declinatie biedt in het geheel geen bijzonderheden, behoudens enige zeldzame uitzonderingen die uit het hoofd dienen te worden geleerd en waarvoor verwezen wordt naar paragraaf vier’, en bijna kreeg ik heimwee naar de derde declinatie, als ik die week tenminste iets echt moeilijks te leren had gehad, zou ik wat afleiding gehad hebben, maar met dat stomme domus - domus deed ik niets anders dan denken aan de zin van Nena,
| |
| |
aan tante Yvonne die niet zou komen en aan de periodes van stilte van mama. In mijn schrift schreef ik korte zinnetjes zoals silentium domus triste est, die ik dan daarna weer doorhaalde met een heleboel kruisjes allemaal aan elkaar vast, net prikkeldraad, dat was een manier die mijn buurman op school me geleerd had - hij noemde dat doorhalen met afrastering - en die me erg beviel.
Na die bijzondere dag waarop Nena een middagdutje had gedaan, had ze haar oude gewoontes weer opgevat en bracht ze opnieuw de middagen door in haar optrekje, maar Banana Boat zong ze niet meer, ze had gemerkt dat het daar echt niet het moment voor was. En ze kwam me nu niet meer lastig vallen onder het raam of me vragen om de architect te zijn die haar probeerde te veroveren. Ze had er zich in geschikt alleen te zijn in de tuin, wie weet hoe ze zich verveelde, arme Nena, af en toe gluurde ik van achter het gaasgordijn van het raam en zag ik haar vol aandacht bezig Belafonte te kammen met een grote rose kam die ze uit Lausanne gestuurd had gekregen samen met rollers en een föhn op batterijen die echt warme lucht uitblies, in een doosje waar een pop op stond met allemaal krulletjes met de tekst La petite coiffeuse. Maar haar spel was mat, ze speelde als met tegenzin, en wie weet hoe graag ze me was komen vragen de architect te zijn. En ook ík zou soms graag dat stomme boek dichtgeslagen hebben, naar haar toe zijn gegaan en hebben gezegd ik heb besloten dat ik de architect wil zijn die je probeert te veroveren, kom op laten we gaan spelen, doe niet zo stil, waarom zing je niet een beetje Banana Boat daar word ik vrolijk van, maar in plaats daarvan bleefik met mijn kin geleund op mijn handpalm zitten kijken naar het verre veld dat lag te trillen in de zware zomerlucht.
Maar de volgende zaterdag gebeurde het opnieuw. Het was twee uur 's middags, mama zat in de fauteuil met de jaloezieën dicht, ik zat een oefening met de titel Domus Aurea te maken, helemaal vol adjectieven met drie uitgangen die hoorden bij substantieven van de vierde declinatie, een kwelling. Nena moest in de buurt van het toegangshek zijn, misschien was ze met Belafonte een wandelingetje gaan maken, ik had haar sinds een paar minuten uit het oog verloren. Ik zag haar buiten adem aan komen lopen, ze dook op om de hoek van het huis, aan de kant van de veranda, toen hield ze verbijsterd halt, keek achter zich, rende hard een klein eindje verder, stond stil, en draaide zich opnieuw om. Het knarsen van de steentjes onder de zool van haar sandalen was het enige geluid in de middagstilte. Eerst leek ze niet te kunnen beslissen welk raam ze zou kiezen, toen verwierp ze het raam van mama, misschien omdat de jaloezieën helemaal dicht waren, ze kwam onder mijn raam staan, riep me, maar zonder mijn naam te noemen, ze zei alleen maar luister eens luister eens, luister asjeblief, en ze had een smekende stem, maar niet zoals wanneer ze zich aanstelde, nu was hij echt anders, ik had Nena nog nooit zo gehoord, het was of ze huilde zonder te huilen.
Ik weet niet waarom ik niet naar het raam ging. Of beter, ik wist het heel goed omdat ik het voelde. Ik begreep, met een enorm gevoel van leegte en verwarring, wat ze me zou gaan zeggen, en ik wist dat wat ze me zou gaan zeggen niet te verdragen zou zijn, ik zou het niet aankunnen om naar haar te luisteren, misschien zou ik gaan gillen en wild op haar in slaan, aan die domme vlechtjes van haar gaan trekken waar ze zo trots op was, en daarna zou ik gaan huilen zonder enige beheersing, zonder verder nog enige angst om gehoord te worden, ik zou gaan snikken zo hard ik maar wou. Zonder een woord te zeggen, stond ik daar, en ik hield mijn adem in. We waren vlak bij elkaar, op een paar centimeter afstand, alleen het gaasgordijn van het raam was tussen ons. Maar Nena kwam niet tot aan de vensterbank en kon niet naar binnen kijken. Ik hoopte met alles wat in me was dat ze dacht dat ik sliep en ik raakte het metaal van het inktstel met de kalender aan, zoals ik altijd deed als ik wilde dat iets gebeurde, bij wijze van bezwering. Nena zei nu niets meer, ik hoorde haar zware, gejaagde ademhaling, en daarna begreep ik uit het geluid van haar stappen op de steentjes dat ze in de richting van de deur van de veranda liep. Op blote voeten en zorgend niet ook maar het geringste geluid te maken, ging ik naar het raam en trok ik de jaloezieën dicht. Ik deed de deur van het halletje open, maar net op een kier, en ging languit op bed liggen. Van daaraf zou ik alles kunnen horen, ook als ze zachtjes praatten. Als ik mijn oog bij de kier van de deur hield, zou ik mama kunnen zien in de fauteuil, maar ik wilde liever niet riskeren dat ik op mijn beurt gezien werd, voor mij
| |
| |
was het genoeg dat ik ze kon horen, ook al wist ik al alles.
Deze keer huilde mama. Misschien kon ze zich niet inhouden, ik weet het niet, misschien had ze een moment dat ze zwakker was dan anders, hoe dan ook het was niet zoals de eerste keer, toen haar reactie bijna onverschillig was geweest. Ze nam Nena in haar armen en zei tegen haar mijn kleine schat, en daarna duwde ze haar weer van zich af en droogde ze haar tranen waarbij ze korte, onderdrukte snikjes liet horen, zoals wanneer iemand slikt. En daarna vroeg ze of ik het wist en Nena zei hij slaapt, dat is maar goed ook zei mama, laat hem met rust, hij is zo druk met zijn Latijn, arme lieverd, hij leert de hele dag. En daarna zuchtte ze maar waarom kom je met zulke verhalen, Maddalena, begrijp je niet hoeveel verdriet mama heeft? Ik stopte mijn gezicht helemaal in mijn kussen om te zorgen dat ze me niet hoorden, het gekwebbel van Nena drong gedempt tot me door, maar ik wist toch al wat ze stond te vertellen, dat ze zei omdat het zo is, omdat het waar is mama ik zweer het je, hij was op de fiets, op zijn hoofd had hij een geknoopte zakdoek, hij wilde iets hier thuis, dat heb ik wel begrepen, ik heb hem duidelijk gezien, en hij heeft mij ook gezien, maar hij is voorbijgereden alsof hij niet kon stoppen, asjeblief mama geloof me.
Ik weet niet hoe die week voorbijging. Snel, ja, hij ging snel voorbij. Ik zou een oefening met een herhaling van alle uitzonderingen hebben moeten maken, maar ik deed er niets aan. Op mijn papier ontstonden ingewikkelde krullen, absurde krabbels waar ik helemaal in opging, afrasteringen waarmee ik een zin doorhaalde die voortdurend en dwangmatig bij mij opkwam: aanstaande zaterdag brengt Nena hem een hoed en een briefje van mama. Ik had hem ook in het Latijn vertaald, die zin, en in die taal leek hij me nog raarder, alsof de vreemdheid van de taal het absurde van zijn betekenis onderstreepte, en hij maakte me bang. Maar tegen hen tweeën zei ik niets, en ook liet ik niet merken dat ik het had begrepen. Ogenschijnlijk was mijn gedrag dat van altijd: 's ochtends gaf ik de azalea's van mama water, het was dan aangenaam in de tuin, hij rook dan nog naar de frisheid van de nacht, de mussen hipten in de oleanders van de ene tak op de andere en de boomkrekels waren nog niet begonnen met hun geklaag, de stad tekende zich scherp af in de heldere lucht, er was iets van geluk en lichtheid in de atmosfeer. Na het middageten hielp ik mama met afruimen, zoals altijd, en als ik daarmee klaar was, zei ik ik ga mijn schoolwerk doen, ik ging mijn kamer in, sloot de deur van het tussenkamertje, deed de blinden op een kier en ging languit op bed liggen kijken naar het plafond waar de dwarslatjes van de jaloezieën een regenboog in clair-obscur op tekenden. Ik had geen zin om na te denken, mijn ogen vielen dicht maar ik sliep niet, onder mijn oogleden trokken de meest verschillende beelden voorbij, ik terwijl ik aankwam in de haven van Singapore, wat eigenaardig, die was exact gelijk aan de foto in mijn boek, anders was alleen dat ook ik op die foto stond. En ineens was het zaterdag.
Die ochtend zei ik niets, ik deed niets, en ik probeerde me zo weinig mogelijk te vertonen. Mama was in de keuken, en ik bevond me in de zitkamer. Zij kwam de zitkamer in en ik vertrok naar de tuin, Nena kwam naar buiten de tuin in en ik vertrok naar mijn kamer. Maar zij deden alleen maar zo om te laten zien dat ze zich normaal gedroegen, iets wat de zaken ontzettend veel ingewikkelder maakte, want zo dwongen ze me werkelijk om te veinzen dat ik niets gemerkt had. Het ellendigste moment bij dit verstoppertje spelen was toen ik onverwachts de keuken binnenkwam in de veronderstelling dat ze allebei buiten waren en ik mama verraste terwijl ze een briefje overhandigde aan Nena. Die domme gans werd helemaal rood en verstopte het briefje achter haar rug, maar de zaak was zo overduidelijk dat ik niet kon doen of ik niets gemerkt had, anders zouden
Haudwaschtoestellen voor Scholen, Gestichten, enz. enz. Prijs ongeveer per stuk f 10. -
| |
| |
ze echt achterdocht hebben gekregen, en zo moest ik mijn toevlucht nemen tot een beschamend gehuichel en onverschillig zei ik het heeft geen zin dat jij de brieven van tante Yvonne verstopt, ik weet wel dat ze jou schrijft en mij niet, je bent altijd al haar lievelingetje geweest, en toen zei mama vooruit maak nou geen ruzie uit jaloezie want tussen broertje en zusje is dat doodzonde, en ik voelde me opgelucht, maar mijn hemd plakte aan mijn lijf van het zweet.
Direct na het middageten zei ik dat ik een dutje ging doen, dat ik me verschrikkelijk loom voelde, het zou de drukkende hitte wel zijn, en mijn verklaring werd met veel begrip ontvangen. Vanaf mijn bed hoorde ik hen met borden en schalen rammelen in de keuken, maar dat was enkel en alleen voor de schijn, in werkelijkheid waren ze heel zachtjes aan het praten, ik hoorde een onduidelijk gekwebbel, hoe dan ook het was mij om het even, ik had niet de minste belangstelling om te ontraadselen wat ze zeiden.
Nena ging om kwart voor twee precies naar buiten, exact terwijl de pendule sloeg, eerst één keer en daarna drie keer vlak na elkaar voor de vijfenveertig minuten. Ik hoorde het piepen van de gaasdeur van de bijkeuken en de lichte schuifelstapjes die zich over de steentjes verwijderden in de richting van het toegangshek. En dit riep bij mij een beklemmend gevoel van spanning op, omdat ik me realiseerde dat ik óók lag te wachten, en dat had tegelijk iets onzinnigs en iets afschuwelijks, alsof het een zonde was. De pendule sloeg twee uur en ik begon te tellen een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien. Ik voelde dat het het domste was wat ik doen kon, maar ik kon het niet laten, en terwijl ik dacht aan het onzinnige van dat getel bleef ik maar tellen om de maat van de seconden aan te geven, alsof het ging om een bezwering, om een soort bescherming: waartegen wist ik niet, of liever dat durfde ik mezelf niet te bekennen. Toen ik bij honderdtwintig was, hoorde ik de voetstap van Nena. Ik ving hem op toen hij nog een eind weg was, aan het begin van het tuinpad, op haar weg terug vermeed ze de steentjes maar ik hoorde haar evengoed en ik kwam overeind kletsnat van het zweet, op mijn tenen, en door de dwarslatjes van de jaloezieën zag ik haar langzaam dichterbij komen, de ogen neergeslagen, ze had op haar gezicht een uitdrukking van bedroefdheid die ik nog nooit bij haar gezien had, zij die altijd zo vrolijk was, in één hand hield ze een hoed en in de andere een velletje papier dat ze zenuwachtig tussen duim en wijsvinger heen en weer schoof. Toen ging ik terug naar bed en ik viel in slaap.
En het was of ik de volgende zaterdag weer wakker werd. Want in al zijn traagheid vloog die week ontzettend vlug voorbij, omhangen met stilte en doorvlochten met blikken die Nena en mama wisselden, terwijl ik probeerde zo weinig mogelijk aanwezig te zijn, met het excuus dat ik de hele middag moest werken aan mijn herhalingsoefeningen. Maar in werkelijkheid werkte ik daar helemaal niet aan, want mijn schrift stond vol met afrasteringen.
De volgende zaterdagochtend maakte mama ravioli met ricotta. Het was al lang geleden dat we ravioli met ricotta gegeten hadden, we wisten bijna niet meer dat het bestond, al maanden aten we alleen nog maar gerechten die huiveringwekkend banaal waren. Mama stond heel vroeg op, ik werd om zes uur wakker en hoorde haar zachtjes in de keuken in de weer. Het was een gezellige ochtend. Toen Nena en ik opstonden, troffen we de tafel aan bedekt met repen deeg die al klaar waren om uitgesneden te worden met het vormpje dat het model had van een schelp, om daarna gevuld te worden met ricotta. Onze koffie met melk moesten we aan het radiotafeltje gebruiken, daarna stortten we ons op het snijden van het deeg, of liever, het was Nena die sneed met het vormpje, ik deed de vulling erin met een lepel en gaf het door aan mama die zorg droeg voor het dichtmaken door het aan de randen even om te vouwen en er zacht met haar vingers op te drukken, heel voorzichtig, want als je te hard drukte, sprong de vulling naar buiten en was het kussentje bedorven.
Vandaag vieren we een beetje feest, zei mama, het is een bijzondere dag vandaag. En zonder precies te weten waarom, voelde ik toen opnieuw die hete gloed in mijn borst die ik gevoeld had toen Nena die zin had gezegd, en daarna begon ik te zweten en ik zei wat warm is het nou vanochtend al, en mama zei ja dat is niet zo gek het is vandaag drie augustus, en ik zei als je het goed vindt mama ga ik een beetje naar mijn kamer, eventueel als jullie hulp nodig hebben, moeten jullie me maar roepen. Ik weet niet waarom ik niet naar buiten ging, misschien was dat beter geweest, de drukkende hitte was nog niet over de tuin neerge- | |
| |
daald, ik had kunnen controleren hoe de pergola erbij stond, iets doen kortom. Maar ik verkoos het halfdonker van mijn kamer.
Mama was vrolijk onder het middageten, te vrolijk. De ravioli was heerlijk en Nena wilde twee borden, maar mama leek haast te willen maken met afeten en keek herhaaldelijk op de klok. Om kwart over een waren we klaar en mama ruimde haastig af, ze zei we kunnen de afwas beter voor later laten staan, nou gaan we allemaal wat rusten, ook jullie zal dat goed doen, vanmorgen zijn we allemaal te vroeg opgestaan. Tegen haar gewoonte in sputterde Nena niet tegen en ze ging regelrecht op de sofa in de eetkamer liggen. Mama installeerde zich in de zitkamer in de gebruikelijke fauteuil, met de jaloezieën dicht en een zakdoek over haar ogen. Zonder het bed in de war te maken, ging ik er met kleren en al bovenop liggen, in afwachting. In de stilte van de kamer hoorde ik mijn hart luidruchtig te keer gaan, en ik had het idee dat dat doffe geluid ook in de andere kamers te horen moest zijn. Misschien dutte ik in, maar dat was waarschijnlijk maar een paar minuten, en toen schrok ik overeind van het geluid van de pendule die kwart voor twee sloeg en onbeweeglijk bleef ik zitten luisteren. Ik stond op toen ik het kraken hoorde van de fauteuil in de zitkamer, dat was het enige geluid, mama deed werkelijk heel stil. Ik wachtte een paar seconden achter de jaloezieën, ik merkte dat ik trilde, maar zeker niet van de kou, ik moest mijn tanden op elkaar klemmen om ze niet te laten klapperen. Toen ging langzaam de deur van de bijkeuken open en mama kwam naar buiten. Eerst leek zij het niet eens, wat vreemd, het was mama van die foto op de latafel waar ze gearmd op stond met papa, achter hem zagje de San Marco-basiliek en eronder stond Venetië 14 april 1942. Ze droeg dezelfde witte jurk met grote zwarte stippen, de schoenen met een grappig riempje dat op de enkel was vastgemaakt en een witte voile die haar gezicht bedekte. Op de kraag van haar jasje droeg ze
een blauwe zijden camelia en aan haar arm had ze een tasje van krokodilleleer. In één hand, behoedzaam alsof ze een kostbaar voorwerp droeg, hield ze een herenhoed die ik herkende. Met lichte pas liep ze naar het begin van het tuinpad, tussen de kruiken met citroenboompjes, met een gratie die ik in haar tred nog nooit gezien had, als je haar zo van achter zag, leek ze veel jonger en pas nu merkte ik dat Nena precies liep als zij, lichtjes wiegend en met dezelfde stand van haar schouders. Ze verdween om de hoek van het huis en ik hoorde haar voetstappen op de steentjes. Mijn hart sloeg harder dan ooit, ik plakte helemaal van het zweet, ik bedacht dat ik mijn badjas moest pakken maar op dat ogenblik sloeg de pendule twee uur en ik kon mijn handen niet van de vensterbank los krijgen. Ik duwde twee dwarslatjes van de jaloezie een beetje opzij om beter te kunnen zien, het leek me eindeloos lang te duren, wat blijft ze lang weg, dacht ik, waarom komt ze niet terug, en op dat ogenblik kwam mama de hoek om, met opgeheven hoofd kwam ze dichterbij, ze staarde recht voor zich uit met die verstrooide, verre blik die haar op tante Yvonne deed lijken, en op haar lippen zweefde een glimlach. Ze had haar tasje om haar schouder gehangen, waardoor ze er nog jonger uitzag. Op een bepaald punt stond ze stil, ze maakte haar tasje open, haalde er het ronde poederdoosje uit met het spiegeltje binnen in het deksel, knipte het haakje weg en het doosje sprong vanzelf open. Ze nam het donsje, streek het over de poeder, en kijkend in het spiegeltje poederde ze lichtjes haar jukbeenderen. En toen voelde ik een enorm verlangen om haar te roepen, om haar te zeggen mama ík ben hier, maar ik kon geen woord uitbrengen. Ik proefde alleen een heel doordringende smaak van bosbessen die mijn mond vulde, mijn neusgaten, die de kamer in bezit nam, de lucht, en de wereld om me heen.
vertaald door F.J.P. Verbrugge
|
|