De Revisor. Jaargang 17
(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Remington revisitednaar het schilderij Conjuring Back The Buffalo van Frederic Remington Ik dorst nog slechts naar dorst
en honger soms naar honger.
Ik heb mijn werk; mijn haat is mild,
ik haat alleen de volkeren
die nog niet zijn uitgestorven.
Iedere ochtend open ik de hekken,
ik voer de buffel passiflora.
Ik stond op de berg waarin
de buffel verdween.
De rotswand scheurde open en waardig
schreed de laatste kudde naar binnen.
De berg sloot zich als een omhelzing.
Ik bad en hield in mijn handen
de laatste schedel van ons verbond.
In gebeden riep ik de buffel terug.
Bidden vergt kracht. Meer kracht...
Duizenden manen voor de goden
ons de aarde gaven
onder onze jagende voeten,
was het verbond al bezegeld
met een open handpalm en een hoefslag
op het perkament van de hemel.
Toen kwam de aarde
en wij ontmoetten elkaar op de vlakte.
| |
[pagina 41]
| |
De schedels aan mijn voeten waren dood.
Ik hief de laatste naar de hemel,
de horens wezen links naar de hoefslag
en rechts naar de handpalm.
Maar de sterren spelden beursberichten
en de koers van de maan
was de koers van de dag en de sterren
gingen als claxons te keer.
Toen werd mij verteld over tuinen
met tralies van omgesmolten munt.
Als het regent graast de buffel
daar op nat beton.
Ik vond de tuinen en werd aangenomen.
De hoefslag verdween in de berg,
in de handpalm ontvang ik Uw geld.
Ik open hekken, leid U rond.
U was het, die... Ach ja,
ieder volk kende een U.
En wie als laatste overblijft
is nooit een volk geweest,
omdat er geen verbond bestond.
Hier links huist de buffel.
De buffel is jong; hij werd geboren
in de tuin, heeft geen herinneringen.
Hij blijft binnen nu het regent.
Hij bestudeert dia's
van oude schilderijen.
Ik dorst nog slechts naar dorst,
honger soms naar honger.
Ik heb mijn werk; mijn haat is mild,
ik haat alleen de volkeren
die nog niet zijn uitgestorven.
Ik houd van de buffel in zijn hok.
De regen ritselt op het dak
als een rat in een wieg.
| |
Rode briefTwee kleine kinderen was ik.
Het ene haatte kinderen
en heeft het ver geschopt.
Het andere schrijft hier:
Jij, die het ver schopte
en rondgaat, zwaar als bakstenen
op vliegers, en geen geloof
meer hecht aan touw;
jij, die nooit iets weggeeft
aan de dingen, maar ze neemt
als medicijn - sneltrein
door de nacht.. Herinner je de gang.
Jij, versta je onze taal nog
- koerier in schutkleur,
rode brief in ons bloed?
Voetstappen komen door de gang.
| |
[pagina 42]
| |
SprookjeJan Arends indachtig Luister, zei ik,
er was eens
een steen
waar een man
uit kwam.
De man droeg
de steen
- zo was hij een
met de aarde
die hem droeg.
Hij droeg
de steen
zonder klagen,
zonder vragen,
en als hij honger had
at hij
van de steen.
Hij zag
de mensen niet,
hij voelde
het kolken van de lucht,
hij hoorde
hoge tonen rondgaan,
hij rook
hun brood,
hij at
van de steen.
Hij wilde een zijn
met hen.
Hij noemde
zijn naam
en bood aan:
zijn steen.
Dat iedereen
zijn hand mocht leggen
op de steen.
Zij zagen
de steen niet.
Hij wilde zijn
als zij.
Hij nam
het woord bijl
in zijn mond.
Luister, zei hij,
ik ben niet bang
voor wat
er zal gebeuren.
Er zullen
witte dieren
door het veld
gaan lopen
en dat
zal alles zijn.
Hij hieuw
de steen af.
Er was
geen steen,
er was
geen man,
er was
alleen
de pijn.
|
|