De Revisor. Jaargang 17(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Sjamaya Het is stil in de pit. Het is helder in de druppel. Ze lekt van het nat hout en amper gevallen of klaar en klein zwelt weer een andere druppel. Ze zwelt en ze zwelt. Helderder dan in de helderziende haar glazen bol is het in de druppel - Ik zie op een troon gezeten, gouden halo van de zon om zich heen, de stralende koning van alles, de leegte. Hij straalt en hij straalt. Het is stil onder water. Onder het eindeloos deinende water, water zover het oog in het kraaienest reikt, water waar de planeet van blauw ziet, water waarin de hemel zich spiegelt; wolkenwater, maanwater, sterrenwater, zwart water van de Lethe, leeuwenwater van de koningszon, zoveel soorten water; water dat de eenzame passagier aan de reling een bovenmatige glans verleent, water hoe tyfoonbereden woestschuimend ook, daaronder is het stil. Stil zweeft de zeppelin van de walvis boven het hooggebergte [pagina 7] [p. 7] met altijd-groene, altijd-waaiende wieren en varens begroeid. Goudschatten en schepen onder guirlandes van groen slijm; geraamtes, wapens en werktuigen van de mens door de eeuwen heen in het Museum Van De Blauwe Nacht. In het altijd-donker, duizenden vadems diep - niemand, elpeeplat geperst word je daar, die daar komt zonder duikersklok - zwemmen als hallucinaties door het hoofd van de gek, de prinsen van het duister, zelf lichtgevend in alle kleuren, de voorvaderen der draken, de neonvissen van de nacht. De diepzee is van de aarde de droomkamer. Golfslag golfslag is van je harteklop de wever geweest. De zwevende meeuwen boven de branding weten niet dat ze de zwevende meeuwen boven de branding zijn maar jij, bontgemutste, zwaar-bezuidwesterde strandkoning van je winterdag - Schuim dat tot je laars glijdt en in de wind lilt; zeegeknoopt scheepstouw, windfluitende flessen; alles wat van verre komt en met zich doen laat - Deze etalage toont de eindeloze duldzaamheid der dingen, de geheime missie van het verroeste emmertje, de perzikpit groen in z'n groeven, de eeuwigdurende zwerftocht van de kiezelsteen die even in de warme hand mag wonen; pallets, piepschuim; naamverloren, rondgerolde rariteiten - Maar jij, rubbergelaarsde in het regenpak - stuifzand in wit-gassige stromen laag over de grond op je toe scherend; het bandenspoor van de strandwachtersjeep, evenwijdige lijnen naar het oneindige; de vogels samenscholend op de kop van de pieren, glibbernat basalt, waar water als champagne schuimt en sist en knalt; maar jij woont in de zeediepe druppels van je ogen als Neptunus. Vorige Volgende