dode insekten. Een vogel, een specht misschien, klopt tegen een dode boomstam. Het geluid klinkt verrassend helder, als glas tegen hout. Aan de andere kant van de omheining staan nog altijd de vier bomen. Ik herinner me hun naam: ‘de majesteiten’. Als het hard waaide brachten ze een schurend en klaaglijk geluid voort dat bijna menselijk was. Oom Alex lijkt op zo'n boom. Een oude vorst, beroofd van van alles. Zijn enige bezit is nog dit piezeltje tuin.
Als de aderen van je bloedvaten dichtslibben wordt ook je ziel met een pleisterlaag bedekt. Een onmerkbaar proces dat alles geluidloos maakt, bijna lichtloos. Het gaat niet goed met oom Alex, heeft mijn moeder gezegd. Maar hij waagt zich in niemands handen. ‘Het is gewoon de tijd van het jaar,’ houdt hij koppig vol. ‘De zomer is een slechte tijd voor mij.’
Het tuinhek is op slot. Ik leg mijn hand op de grendel en even heb ik het gevoel uit een rij publiek te stappen, een moment op te eisen voor mezelf, alleen. Het roffelen van de specht klinkt dichtbij, hout en glas vloeien ineen en alles vormt een hecht geheel, de vier bomen, de kloppende vogel en het zwijgen van mijn oom die op ons wacht.
Ik wist niet precies wanneer hij was weggegaan. Ik wist alleen dat hij verdwenen was. Mijn moeder en ik zaten voortaan alleen aan tafel. Op zijn kamer waren hoezen rond de stoelen gespannen en het handvat van zijn scheermes was onderhand groen uitgeslagen.
‘Hij is op werk uit,’ zei mijn moeder tegen de mensen uit het dorp. Ze had het moeilijk. Vaak moest ze al haar moed bij elkaar rapen om uitstel van betaling te vragen in de winkels. ‘Het is maar voor even,’ zei ze. Ik schaamde me voor haar. Mijn moeder werd meewarig bekeken. In ons dorp ging niemand weg. ‘Maak je maar geen zorgen,’ troostten de mensen haar. ‘Als hij terug komt zal het beter gaan.’
‘Niemand weet dat oom Alex een filmster is maar al gauw zal zijn gezicht te zien zijn in alle bioskopen. Het licht gaat uit en wijdbeens loopt hij over het doek, soepel bewegend vanuit de heupen alsof hij danst. Hij heeft een revolver en een gitaar en bij “The End” worden sterretjes vastgemaakt rond zijn gezicht. Mijn moeder en ik zitten op de voorste rij en we hoeven helemaal nooit te betalen.’
Het leven zonder oom Alex voelde wankel. Het was alsof mijn moeder en ik elk moment in het ongeluk konden worden gestort. ‘Duurt het lang, dat werk?’ vroeg ik. ‘Ja, heel lang,’ antwoordde ze. ‘'n Hele tijd.’ Ze stak een sigaret op en zoog haar longen vol gloeiendhete lucht. ‘Hij zal vast schrijven,’ voegde ze er aan toe.
Ik miste Alex. Het verhalenboek lag naast mijn bed maar ik vond het niet prettig om zelf te lezen. Ik vond ze saai nu en vervelend, alsmaar hetzelfde, dezelfde verhalen, als spaken in een draaiend wiel. Ze draaiden rond in mijn hoofd, niettemin, en wat zich vooral telkens naar voren drong was het verhaal van de zeehonden, een moeder, een vader en een kind. Ze sloegen te pletter op de rotsen, in een storm, de moeder was het eerst dood. Het was een treurig verhaal. Ik moest er altijd bij huilen. Maar nu wilde ik slapen, zoals vroeger, onder de lamp, moe van het luisteren. Ik zocht naar een zin om mijn oom te zeggen. Ik vond er geen. Oom Alex was weg, rustig ging hij weg uit ons leven en hij dacht waarschijnlijk nooit meer aan mij, behalve misschien als hij oud zou zijn geworden en lelijk en dat was wat ik hem gunde. ‘Eigen schuld dikke bult,’ dacht ik en bij die vertroostende gedachte viel ik in slaap.