nederigheid waarmee hij haar groette; de deerniswekkende blik van iemand die bij elke hap weet wie hij moet prijzen voor zijn dagelijks brood. Dankbaar was hij, en griezelig trouw als het erop aan kwam. Pas na twintig jaar durfde hij er vandoor te gaan. Vond Paul het erg? Ze kon zich niet herinneren dat hij zich daarover had uitgelaten. Hij besprak veel met haar, want hij was een voorkomende jongen, maar ze lieten elkaars privé-aangelegenheden met rust. Er was overigens al snel een nieuwe levensgezel in huis gekomen. Een zeer behendige man. In ieder geval iemand die haar wist te ontwijken. Ze had hem een keer gezien toen hij aan haar werd voorgesteld, en eigenlijk had ze er geen flauw vermoeden van wanneer hij weer was vertrokken. Misschien is Paul in zijn laatste maanden wat alleen geweest, bedacht ze zorgelijk. Ze stond weer stil, voelde een dwingende hand op haar schouder en drentelde gehoorzaam voort.
Ze haalt het niet, dacht de broer paniekerig. Voor de zekerheid legde hij ook een hand op haar andere schouder, en zo duwde hij haar zachtjes voor zich uit. Als het moet, draag ik haar naar de auto, overwoog hij, als ze eerst maar eens eerlijk toegaf dat ze niet verder kan. Hij zag hoe de begrafenisman heel in de verte met een collega overlegde. Gebaren van ergernis waarmee alle geboden werden overtreden. Voor niets was de broer zo bang als voor verlies van decorum. We verstoren hier de hele gang van zaken, dacht hij nijdig, wat moet zo'n oud mens ook buitenshuis.
Hij stond zelf aan het begin van een bejaardenleven. Tussen Paul en hem zat een periode van vijftien jaar afwachten. Niemand was gewenster geweest dan Paul. Een vrolijke baby, een energiek kind, een innemende puber. De broer had het allemaal van horen zeggen; hij had zich nooit zo in het nakomertje verdiept. Het kind was vijf, toen hij zelf naar een andere stad verhuisde. De afstand beviel hem, maar hij kende zijn plichten. Zo was hij getuige geweest van dat malle huwelijk. Een sobere aangelegenheid. Hun ouders waren nog in leven. Ze waren jonger dan de bruid en konden hun verbijstering niet verbergen. Goddank dat ze dit niet meer mee hoeven te maken, dacht de broer, en hij duwde zijn handen nog wat steviger tegen de gebogen schouders. Dit was de eerste keer dat hij een weduwe meemaakte. In zijn vriendenkring gingen de vrouwen altijd het eerst.
‘Ze is taai,’ had Paul hem wel eens geschreven, ‘maar ze is natuurlijk wel een mens.’ Het was niet helemaal duidelijk wat ermee werd bedoeld. Paul was verwend, maar hij had een zachtaardig karakter. Waarschijnlijk bedoelde hij het allerbeste met zijn echtgenote. Als hij ruzie maakte, deed hij dat met zijn vriend. ‘Die twee houd ik strikt gescheiden,’ had hij in dezelfde brief meegedeeld. De twee broers bezochten elkaar nooit, maar Paul had zich tot een dwangmatige correspondent ontwikkeld. Een paar keer per jaar deed hij verslag van zijn levensloop. Bezwerende zinnen; ongevraagde adviezen voor een comfortabel bestaan. De broer had ze weggegooid, maar terwijl hij daar zo noodgedwongen voortschuifelde, merkte hij hoeveel briefdelen er zaten opgeslagen in z'n hoofd.
‘Ze is meelevend, maar ik vertel haar natuurlijk niet alles.’
‘Ze is een relict, ik weet alleen niet waarom.’
‘Peter kan niets, ik kan niets; als je een kans krijgt, moet je hem grijpen. Peter begrijpt het niet.’
De broer had zich in zijn antwoorden beperkt tot algemeenheden. Om de een of andere reden kreeg hij er steeds meer intimiteiten voor terug. Hij had Peter één keer gezien, maar hij wist dat de man zwaarmoedig was, schrikachtig, en voor alles een twijfelaar. Uiteindelijk had hij Paul verlaten voor een heel jonge vrouw. In zijn plaats Sander: egoïstisch, rellerig, onbetrouw-