De Revisor. Jaargang 17
(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
InleidingNa een eerste bloeiperiode in de twintiger en dertiger jaren van deze eeuw is het de moderne Chinese poëzie lange tijd - tot ruim tien jaar geleden - niet voor de wind gegaan. De oorzaak van haar onfortuinlijk lot was politiek: de communisten lieten al voor hun machtsovername in 1949 geen enkele twijfel bestaan over de rol die kunst en literatuur in de Volksrepubliek toebedacht was en hebben zich de volgende dertig jaar flink ingespannen om hun opvattingen daaromtrent in de praktijk te brengen. De optelsom van intimidatie (intellectuelen-pogroms), propaganda en de controle over de media door de partij voldeed om het Chinese literaire landschap lange tijd in een dorre woestenij te veranderen, hier en daar opgefleurd door een sociaal-realistische boortoren of staalfabriek waarvan de immer stijgende produktie aanleiding tot gedichten mocht zijn. Na de Culturele Revolutie (1966-1976), klap op de vuurpijl van het Maoïstisch bewind, werd het politieke klimaat aanmerkelijk milder. Schrijvers, dichters en kunstenaars grepen de gelegenheid met beide handen aan en begonnen zich te roeren. Jintian (Vandaag), het eerste literaire tijdschrift pur sang, voor publikatie waarin politiek engagement alleen niet voldoende was, werd aan het eind van de zeventiger jaren opgericht door de dichters Bei Dao en Mang Ke. Hoewel het blad een vroegtijdige dood stierf - d.w.z. na korte tijd verboden werd - heeft de groep rond Jintian in zekere mate de toon gezet voor de opkomst en ontwikkeling van een nieuwe literatuur. De poëzie van deze nieuw opgestane generatie dichters botste frontaal met de sociaal-realistische traditie: niet alleen was het niet netjes om pessimisti- | |
[pagina 71]
| |
sche gevoelens over de maatschappij of het eigen bestaan in druk te verspreiden, maar bovendien weigerden deze dichters zich te bedienen van ondubbelzinnige en goedgekeurde beelden. Aanvankelijk werd hun werk voor zover gepubliceerd en besproken simpelweg als ‘raar’ omschreven; later werden ze door de officiële kritiek tot ‘duistere dichters’ bestempeld, een onvriendelijk bedoeld etiket dat later een geuzennaam zou worden. De jeugdige aartsvaderen van de nieuwe Chinese poëzie (Bei Dao, Mang Ke, Duoduo) zijn inmiddels gevolgd door talloze ‘generaties’ en ‘-ismen’. Deze onstuitbare opbloei (en wildgroei) binnen een decennium is nauwelijks verbazend. Ten eerste doet men hier en daar duidelijke pogingen tot een inhaalmanoeuvre op het westerse Modernisme; ten tweede is de Chinese poëzie tientallen jaren lang monddood gemaakt en kenden de afgelopen jaren een navenante uitbarsting van publikaties. Met name tijdens en vlak na de Culturele Revolutie maakten bij voortduring van bloed doordrenkte vlaggen, gedenkstenen etc. hun opwachting in de nieuwe poëzie, die daar in zekere zin gezien de beleefde gruwelen ook niet hadden kunnen ontbreken. Maar er is sprake van een duidelijke ontwikkeling: de dichters laten zich steeds minder dicteren door politiek en maatschappij en schrijven in dat opzicht steeds artistieker werk, dat geregeld gebruik maakt van hermetische beelden en drijft op het associatie-vermogen van dichter én lezer.
Mang Ke (pseudoniem van Jiang Shiwei, 1951) is zoals gezegd een van de aartsvaderen van de nieuwe Chinese poëzie. Als vele van zijn generatiegenoten is hij getekend door de Culturele Revolutie, een periode die hem zijn jeugd (of in elk geval een andere jeugd dan die hij gehad heeft) afhandig heeft gemaakt. Misschien komen daar zijn obsessie met tijd en zijn angst voor het ondergaan van de zon vandaan; beide zijn terugkerende thema's in zijn werk (zie De dag van vandaag). Naar de bron van de fysieke, gewelddadige beelden (die niet alleen in Mang Ke's werk maar bijvoorbeeld ook in dat van Qiongliu en Duoduo opduiken) en de afstandelijke afkeer waarmee hij ze in De voorbijganger schetst hoeven we nauwelijks meer te zoeken. Na jarenlang prominent aanwezig te zijn geweest in (Chinese) bloemlezingen en vele tijdschrift-publikaties is in het voorjaar van 1989 Mang Ke's verzamelbundel uitgekomen - net op tijd. Een keuze uit die bundel zal opgenomen worden in Een onafzienbaar ogenblik, een Nederlandstalige bloemlezing van de moderne Chinese poëzie die in juni van dit jaar bij Meulenhoff verschijnt.
Maghiel van Crevel | |
[pagina 72]
| |
De nachtkarvan vier samen slapende handen
glipt er éen plotsklaps weg
als een inktvis, bedreigd
op een zeebodem van nachtelijke terreur
proest hij mondenvol rook uit
en maakt haastig dat hij wegkomt
in een oogwenk is hij spoorloos
ondergedoken in de vissige groentebedden in zee
het duister is als een stinkend moeras
de sterren zijn als luizen op het lijf van de arme
op het troosteloze gras slechts een kale boom
die stijf rechtop staat
nu eens lijkt hij een rover die de weg verspert
en biedt een angstaanjagende aanblik
dan weer lijkt hij iemand
die eerder ons pad gekruist heeft:
een goede oude vrouw
kras, met rechte rug
en op haar hoofd een stenen kruik
elkeen kent zijn ongeluk
net als zijn gedachten
maar in mijn hersenen
lijkt nu wel een bosbrand uitgebroken
de dieren schieten alle kanten op
elk weg van deze onheilskolk
alleen een uiterst koelbloedige vos
loopt zonder zich te haasten op en neer:
hij heeft net een konijn beslopen
en hoewel het konijn van schrik al doodstil zit
met ratelend hart
blijft de vos maar aarzelen
alsof hij bang is in de val te lopen
en de moed voor de sprong nog mist
hij komt een stapje dichterbij en gaat er weer een achteruit
schudt met zijn hoofd en zwaait met zijn staart,
een uiterst koelbloedige vos:
een tweede ontwaakte hand,
nu éen die zich uit wil strekken naar haar borst
elkeen kent zijn ongeluk
net als zijn gedachten
waar zij vannacht aan denkt
weet ik natuurlijk niet
noch weet ik of haar beide handen
wakker zijn
of diep in zoete slaap
ik weet slechts dat ik uitgeput de ogen sluit
en droom van een weg door open veld
leunend op elkaar hotsen we voort
op een kar met als paard de zon
| |
[pagina 73]
| |
Gisteren en vandaaggisteren -
heeft niets achtergelaten
heeft alles wat mee moest meegenomen
en vandaag
hoe staat het er vandaag mee
misschien sluit je net zorgvuldig de deur
misschien ben je net bezig met het vangen
van die heen en weer vliegende
maar eindelijk toch op bed gevallen lippen
misschien zit je net ongeduldig te wachten
op de jou straks voor je neus te zetten
maar je nog alsmaar niet voorgezette
door en door rijpe borst
misschien ben je net haastig
iemands kleren aan het losknopen
alsof je een raampje openmaakt
om vervolgens te ontdekken
dat je daarbinnen niet goed kunt zien
als was het
een donkere lege kamer
misschien heb je je al aangewend te smachten naar de slaap
misschien wil je net gaan liggen
maar hoef je maar te gaan liggen
om onverwijld te dromen dat je anders wordt
zo anders dat je je zelf niet eens herkent
dat je uiteindelijk denkt
dat je ergens begraven ligt
je lichaam al aan het rotten is
en bedekt met een laag mos
of anders ben je misschien somber en versuft
de ganse dag
heb je net weer flink gedronken
en verschijnt in je hoofd keer op keer
een schimmig mensenlichaam
misschien heb je dan al waanvoorstellingen
en het gevoel dat je hoofd
door een gekgeworden boom
gegrepen wordt
en krachtig heen en weer gezwaaid
of misschien voel je dat je hart licht als een veertje
als een rode ballon
naar de hemel vliegt
meen je dat het de zon verjaagd heeft
en de plaats van de zon ingenomen
of misschien loop je nu net op straat
rukt je gezicht af
trekt je gezicht aan flarden
en smijt er dan de straat mee vol
misschien is dit alles mogelijk
heel goed mogelijk
dat je dan ineens je ongeluk ontmoet
dat je dan pijn moet lijden
dat je dan nog altijd niets bereikt hebt
dat je dan oog in oog met je noodlot staat
of dat je, rug tegen de muur
niets in te brengen hebt
dat je niet anders kunt dan de tijd met je te laten spotten
en je bij de baard te laten trekken...
goed; ik dacht tenslotte nog te zeggen -
ik denk dat ik niet weet waarom ik dat dacht
vandaag -
vandaag is net een woeste vent
één die je neerdrukt op de grond
en je naar zijn pijpen laat dansen - zo'n vent
| |
[pagina 74]
| |
De zonnebloem in de zonzie je hem?
zie je de zonnebloem in de zon?
als je hem aankijkt buigt hij het hoofd niet
maar draait hij zijn hoofd naar achteren:
hij wendt het hoofd af
alsof hij het in een keer door wil bijten
dat touw om zijn nek
dat de zon in haar hand houdt
zie je hem?
zie je de zonnebloem met geheven hoofd
woedend staren in de zon?
zijn hoofd verduistert de zon al zowat
zijn hoofd straalt ook zonder zon
nog met een schitterend licht
zie je de zonnebloem?
je moet eens naar hem toelopen
loop naar hem toe en je zult ontdekken
dat met iedere greep
uit de grond onder zijn voet
bloed aan je handen kleeft
| |
De woestenijbont en blauw lig ik
benoorden de dageraad
met niets dan het gevoel
dat talloze gouden rivieren
als niet te stelpen wonden
over mijn lichaam
sijpelen in stilte
alleen de wolken brengen
hun dierlijke gelaat
dichtbij het mijne
ik voel het:
de geur van hun geboortegrond
en hun zweterige lijf
alleen in de wolken raak ik verstrikt
met kracht worstel ik me los
vlieg op jullie
en laat me hier alleen
de blik op de donkerende kim
een rode gestalte verwijdert zich traag
een witte gestalte komt nu op me af
ze houdt de bries bij een kleine bevende hand
met een lap van manestralen
bedekt ze mijn gezicht
ze bedekt mijn ogen
bedekt mijn gekreun
maar mijn hart
houdt haar hand in de hoogte
ze is een bos bloemen
ze is een bundel licht
ach mocht ik toch
die bloemen en dat licht
mét mijn naam en mijn ogen
uithakken als grafschrift
ach mocht ik hen toch zien
die mij morgen of daarna
zullen komen ontginnen
en om mij komen rouwen
| |
[pagina 75]
| |
De voorbijgangergezeten op het bejaarde paard van de schemer
rijdt hij de poort van een oude stad in
voor een lawaaiig eethuis houdt hij stil
en loopt de trappen op
als hij de voorhang oplicht
kijkt hij in een berg van verschillende gezichten
als schalen in alle maten en soorten
volgeladen met evenzovele tongen
flauw licht druipt van hun voorhoofd
ladderzatte hersenen worstelen in de drank
het doet hem denken aan de buik die uit het gore water bovenkwam
en traag dobberde langs een brug
alsof hij dobberde langs het middel van die vrouw
haar mond kauwde op bittere dagen
ze was nog jong, maar had haar man al verloren
men zei dat haar man zich doodgedronken had
bij het krieken van de dag werd ze door de goegemeente opgevist
en in een biezen zak gestopt
op de oever lagen toen alleen nog haar eenzame haren
als het troebele water dat stroomde onder de brug
al snel vindt hij een lege plek
en koopt hij iets te drinken
een man tegenover hem met een vuurrode neus
barst onverhoeds in vloeken uit
steekt dan zijn hoofd in paniek onder tafel
en tast in het wilde weg rond
dit schouwspel
doet de mensen schateren:
zo stom geweest zijn oog te laten vallen
dan komt een vrouw het eethuis binnen
haar schaduw bespringt de muur
als was er een wolvin verschenen
met een in-gemeen gezicht
loopt ze naar de man onder tafel
trekt zonder een woord een mes
en haalt uit: onder tafel klinkt een wild geschreeuw
een man vlucht als een hond de deur uit
een vrouw beent hem breeduit achterna
over de grond kruipt een plas bloed
en wordt door voeten uitgesmeerd
op straat gaan allerlei verhalen
er zijn er die zeggen dat de man zijn vrouw verkoopt
en van het geld gaat eten en drinken
er zijn er die zeggen dat de man uit gokken gaat
en bij verlies met zijn vrouw de schuld voldoet
er zijn er ook die zeggen dat de vrouw gek is
en dat je maar beter uit haar buurt kunt blijven
alleen hij stapt naar voren en neemt haar het bloedige mes af
draait zich dan om en loopt naar het eethuis
en de vrouw huilt en gilt en roept hem na
als jij mijn vent was gebeurde dit niet
het doet hem onwillekeurig terugdenken aan die keer
niet lang geleden, dat hij een weduwe heeft lastiggevallen
de weduwe probeerde uit alle macht de deur te sluiten
maar hij had de sleutel klaar, haalde hem voor de dag
en stak hem in het slot
en greep de weduwe vast tot ze het uitschreeuwde
als hij daaraan denkt scheldt hij zich tegen wil en dank de huid vol
wat ben ík dan voor vent
| |
[pagina 76]
| |
De dag van vandaagde dag van vandaag
doet verzwakt en bangelijk aan
hij lijkt op iemand
die zojuist vernederd en gemarteld is
zie hem gaan over straat, schichtig en schu
hij zal misschien nooit meer vergeten
hoe in de kracht van zijn leven het licht
met het dalen van de zon
door een uitgestoken reuzenhand
wreed bij zijn haar werd gepakt en weggesleurd
de dag van vandaag
doet verzwakt en bangelijk aan
de kou, die gaat over dezelfde straat
even lenig als robuust
vormt met hem een schril contrast
zie de kou tussen de mensen
brutaal als de beul
en jij? ook al is de wind die je vindt
beslist geen tegenstander van formaat
zo te zien zou hij je in éen klap kunnen vloeren
| |
De lampineens gaat de lamp aan:
zie hoe het licht met zijn scherpe klauwen
het ijskoude gezicht van de dronkaards vertrapt
de lamp klappert met reuzenvleugels
en doet mij verbijsterd toezien
hoe onder zijn reuzenvleugels
uit als gestorven ogen
de drank naar buiten stroomt...
ineens gaat de lamp aan:
het licht roept rellen op
hoor hoe de dronkaards luidkeels brullen
waar komt hij vandaan gevlogen
waarom gooien we hem er niet uit
waarom laten we hem naar ons pikken
we gaan liever in het donker dood...
ineens gaat de lamp aan:
hoor hoe iemand in het licht me vraagt
zeg eens, die lamp - laten we die aan
of moesten we hem maar uitdoen?
vertaald door Maghiel van Crevel
|
|