De Revisor. Jaargang 17(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Wouter Donath Tieges 1942 Genève, chemin des clochettes Op de vijftiende april van het jaar Zonder Heer viel in de familie het zoveelste geval van oogluiking voor. Die zintuigen toch! Dat brein! Wij telden postuum, onaangedaan van nature, het honderdste knoopsgat: de Schepper maakte water van een beste jaargang en overtrad het gebod der soberheid achteraf. Zijn vingers werden niet afgehakt. Hij stond op van zijn schrijftafel, liep de tuin in, ging naar de badkamer, was voor het maal op tijd: de spottend- verbaasde blik van de dode onverwacht. ‘Dagelijks,’ was er geroepen, ‘zijn nieuwe woorden nodig,’ en de naasten schonken azijn op de erebegraafplaats tussen de gekruiste vingers. En al die jaren was er getracht. We hebben het over vingers, taal op zich, gouden, nat, op de wonde, omwonden onomwonden, maar nooit ofte nimmer vijf aan één hand. Die vingers toch! En die hand! Wij oefenden stilstand in een tijdsbestek. De spottend-verbaasde blik van een dode: omdat ik niet in mijn handen kan blijven blazen. ‘Vertel jij,’ wordt er gefluisterd, ‘ons verhaal of ik? Schrijf jij naar buiten, dan schrijf ik naar binnen.’ Het water wordt gekoeld in gave terrasiena-kruiken. De vingers verstijven. Dagelijks het lijden onder de wijsheid van de pijn. Vertel jij, ik? Mijn traagheid is mijn wil, een poging tot nabijheid, op het juiste tijdstip, zonder verkorting van termijn. Binnenskamers zo'n catastrofe ontketenen moet o zo zalig zijn. Vorige Volgende