Vera d'Hooghe
Tikken en Bikken
IJzer klinkt op steen. Een schop schraapt. Hamers slaan op tegels. Bijzondere geluiden met een vreemde regelmaat. Ze blijven hangen in de straat.
Ik spits m'n oren. Het tikken en bikken dringt door en weerklinkt in de klankkast van mijn ziel. Harmonie doorbreekt alledaagse eentonigheid. Onvermoede schoonheid doet zich voor. Klein, huiverig en onwetend van wat er komen gaat volg ik de klanken.
Een meisje verlaat het huis om naar buiten te gaan. Ineens staat ze van verbazing stil. De straat waarin ze altijd speelt is opengebroken. Ze heeft nooit geweten dat er zoiets zou kunnen gebeuren. Met grote ogen kijkt ze naar het ongewone tafereel.
Aan het einde van een okeren lint van blootgelegde aarde knielen mannen in de bescherming van zwarte stukken autoband. Het zand ruikt nat. Grote ruwe handen strijken het zachtjes glad. Rondom de stratemakers liggen kleine hoopjes bruin-roze stenen. De doorgaans verborgen kanten van de stenen zijn zichtbaar. De stenen zijn hoger dan ze had verwacht. En het zand eronder is niet, zoals het zand ertussen, bruin-grijs van kleur.
Van iets wat niet zichtbaar is, worden voorstellingen gemaakt. Tegelijk met het zicht krijgen op een bepaald deel van de werkelijkheid, krijgt men zicht op de voorstelling ervan. Is het niet opmerkelijk dat het verschijnen van werkelijkheid een voorwaarde kan zijn voor het verschijnen van de voorstelling ervan?
De straat wordt langer en het okeren lint korter. De mannen verleggen de grens en schuiven in gebogen houding mee naar achteren. Het tikken en bikken tintelt in de lucht en is van verre hoorbaar. Het wordt niet overstemd door andere geluiden. De straten uit de kindertijd zijn breed en stil. Zij geven vrij ruimte aan het spel.