De Revisor. Jaargang 17
(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Chi può contare il mio felice statoWie kan op zulk een zegenrijke staat
en op zo'n vreugde als mij ten deel valt bogen?
Misschien een stralende engel uit den hoge
of iemand anders die in liefde baadt?
Mijn heer, die ik geen ogenblik verlaat,
betovert mij zo met zijn stem en ogen
dat ik door de adem van zijn geest bevlogen
een zaligheid ervaar die alles slaat.
Wanneer ik zijn gezicht voor me op zie rijzen,
aanschouw ik als gezengd door liefdesvuur
de heerlijkheid van verre paradijzen.
En ook al raak ik soms wat overstuur
door de angst dat hij mijn liefde af zal wijzen,
ik wil van hém zijn tot mijn laatste uur.
| |
Queste rive ch'amai sì caldamenteO stille stad van kaden en kanalen
die ik met zulk een warme gloed beminde,
o dierbaar oord, o woongebied waarin de
burgers in vrijheid kunnen ademhalen,
hoe kan jouw beeld zo in mijn hart verschralen
dat ik in jou geen vrede meer kan vinden
en dagenlang vol spijt als in een blinde
verwarring door jouw straten loop te dwalen?
En och, al mijn verlangens en gedachten
gaan uit naar gindse heuvel waar de heer
verblijft die eens zo stralend naar mij lachte.
Wat een genot zou 't voor me zijn wanneer
ik daar bij hem mijn pijnen kon verzachten!
Zo verder leven kan ik echt niet meer!
|
|