| |
| |
| |
Artur Raven
Onmogelijk is het niet
de ruiters die hun leven wagen in rodeo's, rijdend op
de stichters van een nieuwe sekte - met een olifant
als god, een naakte papegaai -,
de redenaars die ijlings reizen om hun aanhang te vergroten,
de dichters die hun verzen schreeuwen op de pleinen:
jij kent ze. Je zag ze allemaal:
zich gevend of bekwaam poserend,
zwetend van het harde werken of juist kalm,
vervuld van minachting voor wie in hen geloofden of
volledig onverschillig, want gewend
aan het zo snel gegeven en verklonken eerbetoon.
Niet dát is het wat jij verlangt.
Jouw oogmerk is het onverhoeds applaus
dat opklinkt in de stilte van een bijna lege zaal,
eenzaam en hartstochtelijk,
van iemand die, te jong, niet wetend wat gewoonte is,
zich leiden liet door zijn gevoel alleen
en in elkaar duikt voor de boze blikken om hem heen opeens, -
van iemand die getroffen werd
door wat hij in zichzelf herkende, voor het eerst,
Voor dít onbeholpen eerbewijs - het eerste en enige -,
dit teken van verwantschap:
wérken zul je aan je verzen, aan je leven,
| |
| |
in eenzaamheid maar met volharding,
nog vele jaren als het moet.
Misschien - je durft er haast niet aan te denken,
maar hoe rechtvaardig zou dat zijn -
dat zij (of hij) je vragen zal nadien
wachtend bij de uitgang in het donker, in de kou,
met je mee te mogen gaan naar je hotel
- een fijne hand daalt langs je heupen af,
alléén zijn jullie nu, zonder schaamte, en
omgeven door het eerste geuren van de hartstocht,
de lichamen niet langer meer bedekt -
dat zij (of hij) je vraagt het vers nog eens te lezen
en uit te leggen hoe je er in slaagde
bij een jonge, wilde geest, nog ongevoelig voor verfijning...,
hoe je het talent ontwikkelde, in overgave en geduld,
om door de rangschikking van woorden, ritme, klank
een ruwe ziel zo diep te raken?
- Haar hand glijdt langs je dij, wat is ze jong
en onervaren, hoe heerlijk geurt haar huid,
een diep geluk vervult je hele wezen... -
Hoe rechtvaardig zou dat zijn!
| |
| |
| |
Nog ben je jong
Dat hij in grote haast zijn verzen schreef,
de ene regel rijgend aan de andere,
in armoede en eenzaamheid, maanden, jaren achtereen
- in plaats van om te gaan met wie de wereld zagen,
zich te mengen onder mensen -:
zijn werk draagt er de sporen van.
Laat wie hem kent en wonen weet,
de trappen naar zijn werkvertrek opgaan
- dat op een zolder weggedrukte, koude, nooit geluchte kamertje -
en dit de jonge dichter zeggen (maar wel met takt,
en op een ongedwongen toon):
‘Luister - en keer je niet meteen geërgerd af -:
en heb je hen die tot de mooisten van de stad behoren,
die verlangden zich aan jou te geven op een nacht,
aan jou alleen en met hun hele hart,
nog heb je hen niet afgestoten
door je stugheid en afstandelijk gedrag,
niet voorgoed tenminste...
Ik raad je dit, en weet, er blijft maar weinig tijd,
- je ogen worden ouder al, en minder heerlijk geurt je huid -:
schrik voor gevaar niet langer meer terug,
volvoer de dingen waar je in je jeugd van droomde,
de daden waar je pijnlijk naar verlangde, jaar na jaar,
maar die je altijd weer uit angst vermeed...’
(Las hier als dat zo uitkomt, een pauze in,
of laat de laatste regels weg als die de kracht
aan wat je zeggen wilt, ontnemen - het naar zijn zin
te lang gaat duren misschien!... -
Ga ongeveer als volgt verder:)
‘Luister: ik, een oud man en minnaar van de kunst,
een man die lange reizen ondernam en veel talent ontdekte,
die het grote in verval zag raken en het kleine
naar de top zag kruipen, traag maar onverzettelijk,
je hart is voor volmaakte verzen - afgewogene, gerijpte -
Geef het de roes van alcohol, muziek, verboden middelen,
en ziekte, ontrouw en verraad van vrienden...
| |
| |
Geef het de schoonheid van een lichaam - van vele nog daarna -,
het fel gewoel van handen onder kleren, heet
gefluister, zijden lippen, de gekruide adem van
wie weet hoe te beminnen...
Mat zo, zó, zijn felheid af, de hartstocht
geduldig om te gaan met taal, te zoeken naar de juiste vorm.
Leer het zijn vrees te overwinnen voor verwonding, pijn,
de angst voor wat het nog niet kent...
ook zij dan zullen, dan voorspel ik je, zij die altijd afkeer voelden
voor de poëzie vanwege haar weekhartigheid,
die daden stellen boven pathetiek en hol geklink van woorden,
ook zij dan zullen als ze lezen wat jij schrijven zult daarna
getroffen worden door herkenning
bij de volmaakte uitdrukking
van wat ze altijd voelden
maar nooit zeggen konden zelf.’
Je kunt er - nodig is dat niet - aan toevoegen:
‘Dat later je verschijning duidelijk de sporen dragen zal
van schaamteloze overgave en een buitensporig leven
- van littekens van overleefd gevaar -:
wat deert het je? Het zal je sieren
en de afgunst wekken van de bangen die,
nooit levend naar hun eigen aard en
door de wetten van de lelijken misleid,
de hartstocht afwezen, de liefde voor gevaar,
van hen die huiverend de trage jaren komen zagen
en in machteloze spijt weer gaan.
Ik, oud minnaar, kenner van de kunst,
tot jou die verzen schrijven wil
die in de aarde en het leven wortelen,
tot jóu zeg ik: leef! Onderga,
en ga met overgave onder.
Schenk ons láter je verzen,
rijpere, diepere en meer doorleefde.
| |
| |
| |
M.
‘Unieke liefde voor perfektie,
Totale overgave aan het onderwerp.’
‘Gedegenheid en diepgang die
nog zelden worden aangetroffen.’
‘Een studie van uitzonderlijke waarde,
Een parel in een gouden stijl gevat.’
Dit is het wat ze schreven, de historici en andere geleerden,
de weinigen die zich waagden aan een oordeel
over het meesterwerk van Walter P., een studie in twee delen
over taal en letterkunde van een hoogontwikkeld volk,
uitgestorven nu, maar eens een ring van eilanden bewonend
ver van hier, omgeven door de oceaan.
Het eerste deel was aan het schrift gewijd en de grammatica.
Het tweede gaf een overzicht van literaire werken
en hun scheppers. En zij die alles lazen
- vol verwondering de wegen volgend die de menselijke
geest hier ging, de geest van een verdwenen volk,
bezweken aan de ziekten die veroveraars
en handelslieden brachten -, zij dachten dat ze alles wisten.
Dat hij hen deelgenoot gemaakt had, Walter P.,
van al het schone van een taal die niemand kende nog,
dat hij alles wat hij had verzameld
in zijn studie had beschreven:
dat dus dachten de geleerden en de minnaars
van geschiedenis en kunst.
En inderdaad, het dient gezegd: de indruk van volledigheid
De poëzie van R. beschreef hij als verfijnd en beeldrijk,
van groter klasse nog dan H., beweerde hij, was F..
Maar over M. die verreweg de grootste was, repte hij niet.
Een vreemde hand had hem gestuurd bij het ontdekken, leek, van M.,
en in heimelijke, nachtenlange arbeid,
in wat de mooiste uren van zijn leven werden,
had hij M.'s gedichten omgezet
diep weggesloten in een lade.
| |
| |
Aan M. die hij intens had liefgekregen,
Die hield hij voor zichzelf alleen.
Misschien dat hij haar later, op het einde van zijn leven
- of als een ander haar na jarenlange studie
onverhoopt ontdekken zou -
in een nieuwe druk vermelden zou.
Misschien dat hij dan M.'s gedichten
alsnog in druk verschijnen laten zou.
|
|