Anatomie
Ze kijkt peinzend naar zijn witte slappe buik en hij voelt zich doorboord.
‘Als je dat liever hebt houd ik de volgende keer mijn hemd wel aan.’ zegt hij nijdig.
‘Ach jongen.’
Hij zegt iets lelijks over haar knieën. Ze slaat haar ogen neer en fluistert: ‘Ach jongen.’
Hij pakt haar handen, drukt ze tegen zijn wangen. De ringen maken koude plekken in zijn huid.
‘Nou. Het moet maar weer eens wezen. Kantoor wacht niet.’ Alles op vriendelijke, verzoenende toon. Hij begint zijn kleren bijeen te zoeken. Zij slaat met vlakke hand de lakens recht en spant het huidkleurige zijden dek over het matras.
‘Weet je,’ zegt hij. ‘ik heb gewoon ruimte nodig om mijn middel. En zal ik zeggen waarom? Omdat ik niet alleen een man, maar ook een vrouw ben.’
‘Ook een vrouw?’ Ze vouwt zijn overhemd op met de mouwen naar binnen, legt het over een stoelleuning. Dat heeft geen zin. Hij moet het immers meteen aantrekken? Maar het is geen treiteren.
‘Ja, ook een vrouw. In het ziekenhuis hebben ze ontdekt dat ik eierstokken en een baarmoeder heb. Alles wat een vrouw van binnen heeft.’
Ze kijkt hem aan met die rare indianenblik van haar. Uit welk vreemd land komt ze? Uit Utrecht. Haar hele familie woont in een straal van een paar honderd meter om haar heen. Maar er komt nooit iemand van hen langs. Men schaamt zich vanwege het werk dat ze doet.
‘Eierstokken.’ herhaalt hij. Hij ziet ze voor zich als elzetakken vol grijze katjes tegen een roze lucht. Bewegen doen ze niet, ze zijn stijf geschilderd in olieverf. ‘U zou een kind van uzelf kunnen krijgen, zei de dokter.’
Ze trekt peinzend een nagel langs haar oor. ‘Weet je wat ik las in de Panorama?’
Hij staat op. Hij pakt zijn tas. Een soort verdriet trekt door zijn voeten naar boven.
‘Het ging over Mexico.’ Ze heft haar rechterhand. ‘Een vrouw van negentig had pijn, vreselijke pijn. De dokters opereerden haar. In haar baarmoeder vonden ze een stenen beeld.’
‘Goeie genade.’ Hij zet zijn tas weer even neer; alsof een dossiermap daarbinnen duizelig wordt.
‘Zeventig jaar geleden was ze in verwachting geweest. Maar de vrucht was veronachtzaamd en al vlug gestorven. In zeventig jaar was het kindje versteend.’
Een donker beeld met uitpuilende ogen en een helm op met een neusbeschermer. Door het kanaal tegenover haar huis pruttelt een kleine aak. Een bruin hondje aan dek kijkt met zijn kop schuin naar de felle golfjes.
‘Tot volgende week, liefje.’
‘Ik verwacht niemand meer vandaag.’
Hij loopt naar zijn auto. Het is een heerlijk frisse middag en daarom zwaait hij met zijn tas.
Wat kunnen vrouwen uit hun nek zwammen. Maar hij besluit ook dat hij haar de volgende keer mee uit eten zal nemen. Dat zal ze leuk vinden. O, dat zal ze zeker op prijs stellen.