De Revisor. Jaargang 17(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Sjamaya Achter sterren staan sterren. In de gemorste druppel herhalen de geheimen van de diepzee zich. Onder je borstbeen: de schat der barbaren, je klepelend hart. Boven je landschap, te vuur en te zwavel: de voorwereldse draak, je stralende zon. Meer nog dan verwondering zou verbijstering je natuurlijke staat moeten zijn, reiziger, in de gloednieuwe, oeroude, sterrestoffelijke kleurdromenzooi, op het thuispluisje van je planeet. [pagina 33] [p. 33] Honklos I Hoe het ooit grip kreeg samenspande tot zo'n uit moeders bloedhoed gehokuspokust roseding. Ooit uit de vergetenszee, vinvoets, een longvis kroop; van sterremeel een nevelbrood zich kneedde. II Te beginnen met alsook het einde zoek. Inktnacht, hoor je oude buren buiten smiezen het water de wind. Wat is er van de nacht, wachter? Dichter, wat is er van het licht? Door de iris-hoepel gesprongen, naar de schedelschatplaats, daar is het regenboogeinde, daar is de goudpot. III Het vergeetboek, het grote, oude, het ligt open waar je gebleven bent, verdonkeremaande - In de bloemharten, zon-altaren, mummelbreviert de honinglezer. Vorige Volgende