De Revisor. Jaargang 16(1989)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Peter Ghijssaert Kasteelheer voor L.S. Het kerkhofje van de familie wordt gewied vanuit zijn werkkamer: veel liefs voor moeder, heengegaan in schoonheid, bloemen staan op het stilleven van haar nieren en haar lever. In de rechtervleugel dondert het toeristen. Stemmen komen tot bij hem als vocht door stucwerk, maar het harnas op de gang geeft capuccino zat en iedereen is weer tevreden. Snoeien aan de plastic rozen, kleiner wordend in hun vaas. 's Nachts slapen in een gouden lijst onder de verf van voorvaderen. Veel blijft er niet over, keel die zachtjes rinkelt als het belkoord van een stemband wordt getrokken. Familiefoto Wij werkten zwetend aan het fries van roomijs op ons bord. Klassieke moten werden onder snorren fijngekraakt. Een nieuwe schaal, nog dampend van het vriesvak, stond te wachten op de winnaars. Kinderen bleven eten, kregen pijn en braken door het hagelwitte scherm van kelners; tikken van de lepels op de borden knikkerde de vijver in. Als er niet meer geconverseerd werd schoor zon met haar blinkende tondeuses eerste schaduwen van tafel weg en kookten de likeurglazen in kelen over. Twee nichtjes zaten uitgebreid in engels kortgehouden gras. Men vond het nu wel tijd worden door de familiefoto: overhemden straalden, bloemen lagen in coma op de jurken. Op de achterkant van het fotopapier zou datum komen en een spreuk. Ter ere van 't communiefeest. [pagina 55] [p. 55] De pruimelaar De pruimelaar in onze tuin, scharminkelig maar niettemin nog vol van licht, keerde zich van het voorjaarsgorgelen en stierf verder. Luis groef hem langzaam uit de grond omhoog. Richting vijver en bij naderende storm kon je doorheen zijn kruin de dondervliegjes zien, met elektriciteit bezenuwd. Zo kwam de zon daarna ook altijd door zijn poort de tuin binnen. Nog wordt hij dagelijks gelezen dat het kraakt: een stam vermagerend tot op een dunne, dodelijke naald, zwart en nauwkeurig. Moeder Moeder, ingekuild tussen de meubels en het porselein, komt nog maar moeizaam boven hout, mummelt sterfberichten van vriendinnen. Boekdelen van pluis schikt ze de kast in en ze hoest het laatste restje warmte uit haar schrale rinkelende borst; schouderbladen van verdriet geblakerd breken uit de rug te voorschijn. Langzaam groeien kinderen weg van haar schoot waarin onvruchtbaarheid werd afgeworpen. Dor is moeder; oud machien. Herinnering hangt als een teder lint van ingebruikname dwars door haar heen, maar niemand krijgt haar nog in gang of weet waartoe ze dient. Vorige Volgende