| |
| |
| |
Nicolaas Matsier
Alice in Nederland
De vertaler, zijn schaamte en zijn voorgangers
Hoe vaak is Alice in Wonderland in het Nederlands vertaald? Dat was de vraag die ik me stelde toen ik nagenoeg klaar was met een eigen vertaling van dat boek. Ik wilde wel eens weten hoe mijn voorgangers het eraf gebracht hadden, om, als anderen betere oplossingen hadden gevonden voor de vaak breinbrekende problemen, daar onbeschroomd gebruik van te maken.
Het lijkt zo'n eenvoudig te beantwoorden vraag. Maar wie op zoek gaat weet nauwelijks wat hij zich op de hals haalt. Het zou natuurlijk comfortabel zijn als er een bibliografie bestond; maar ik heb er tijdens mijn niet al te diepgravende naspeuringen geen gevonden. In elk geval was zo'n bibliografie er nog niet omstreeks het geboortejaar van het Nederlandse ‘Lewis Carroll Genootschap’ in 1977, zo valt te concluderen uit een oproep in ‘Wauwelwok’, het onregelmatig verschenen blad van het Genootschap. Een zekere Mary Boxen vraagt daarin om hulp bij het opstellen van een bibliografie van al het in het Nederlands uitgegeven werk van Carroll. Mevrouw Boxen! Als u mij kunt horen: ik houd me aanbevolen voor uw bevindingen.
Ik heb me achtereenvolgens begeven naar de Openbare Bibliotheek en de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam, en naar het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum en de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Bovendien heb ik me mogen vermeien in de bonte verzameling Alices en aanverwanten van Joost Roelofsz, een kleine tweehonderd boeken.
| |
De hel
Wie in goed vertrouwen af zou gaan op titelpagina's en zich vooralsnog het hoofd niet breekt over de preciese verschillen tussen vertalen, navertellen en bewerken, komt al gauw tot een aantal van minstens dertig Nederlandse Liesjes, Elsjes en Alices. Maar het zal de verbaasde onderzoeker onmogelijk kunnen ontgaan dat deze Liesjes, Elsjes en Alices, net als de hoofdpersoon zelf, aanzienlijk kunnen krimpen en uitzetten - in tekstomvang. Hetgeen meteen een allereerst, primitief, criterium oplevert: wat ook de aanduiding op de titelpagina mag zijn, een Alice in zeg maar tien pagina's, dat kan geen vertaling zijn. Net zo min als een Alice die uitgegroeid blijkt te zijn tot een boek van wel twintig hoofdstukken in plaats van de oorspronkelijke twaalf.
Eind 1988 is er, om een recent voorbeeld te noemen, een Hema-uitgave verschenen. Het is de zoveelste die voortborduurt op een uitgave die zelf weer een bijprodukt was van Walt Disneys tekenfilm: een prentenboek, voorzien van een anonieme, flinterdunne navertelling. Op pagina één treffen we al meteen een Alice aan die in een boom klimt - wat moet je ook, in een film, met een zich vervelend, stilzittend meisje? Actie!
Samen met dit boek schuif ik nu een stuk of tien vergelijkbare wanprodukten van de tafel. Overigens is de traditie van het op maat snijden al van respectabele ouderdom. Carroll zelf heeft met de Nursery Alice (1889) het eerste slechte voorbeeld gegeven van een tekst die neerhurkt ‘voor onze kleinen’. En ook de oudste Nederlandse Alice - Lize's Avonturen in het Wonderland, anoniem en zonder jaar, maar uit circa 1880 - is er al meteen een van de kortwiekende soort geweest.
De vraag is dus al heel snel: waar precies ligt de grens tussen enerzijds vertalen, en bewerken respectievelijk navertellen anderzijds? Maar helaas, een preciese grens is er niet: prentenboek en strip vormen
| |
| |
slechts het ene uiteinde van een continuum dat via beknotte dan wel uitgebreide, hier navertelde, maar daar vertaalde Alices doorloopt tot en met de min of meer getrouwe, min of meer complete vertalingen.
| |
Het vagevuur
Er bestaat een soort vagevuur van over het algemeen hoogst nondescripte uitgaven, waarvan nauwelijks vast te stellen valt wie de uitgever nu eigenlijk was, waar en wanneer het boek verscheen, wie het vertaalde, en wie de illustraties voor zijn of haar rekening nam; als het om slechts één illustrator/trice gaat - meer dan eens kun je, in hetzelfde boek, drie verschillende handen door elkaar heen in de weer zien...
Ik heb bij voorbeeld een Alice gezien, uitgegeven - volgens de titelpagina - door Kaha, Buch-Vertriebsgesellschaft mbH, en een bladzijde verderop door Uitgeverij a.b.c. Publications, Nieuwe Uilenburgerstraat 3, Amsterdam 1011 lm. Wat dus een terminus post quem verschaft aan de Alice-vorser: in elk geval nà de invoering van de postcode. Verder ontbreekt elke aanduiding: geen jaar, geen vertaler, geen illustrator. Op de erbarmelijke tekeningen is Alice's toverflesje te zien met een Duits opschrift, Trink m...
Zo zijn er nog een stuk of tien. Van uitgeverij Geka, Alphen aan de Rijn (‘aan de Nederlandse jeugd verteld door ankie aalbers’) z.j. Van uitgeverij Casterman (‘bewerkt door k. van gelderen’), z.j. Van uitgeverij Kluitman, Alkmaar (‘naverteld door cok grashoff’), z.j. Van de Zuid-Nederlandse Uitgeverij, Antwerpen, respectievelijk de Centrale Uitgeverij, Amsterdam (‘Nederlandse bewerking van f. heeresma’), 1966 respectievelijk z.j. Van Goede Lectuur, Amsterdam (‘naverteld door henri van hoorn’), z.j. Van Thieme, Zutphen (‘naverteld door marianne verhagen’), 1987. En van Wolters Noordhoff, Groningen (‘bewerkt door b. westerveld’), 1924. - Ik grijp de gelegenheid maar aan om deze nutteloze kennis, die me anders zou kwellen, eens en voor al te spuien.
Een van de meest geheimzinnige vraagstukken in dezen is, hoe het toch komt dat juist Alice in Wonderland zoveel onbemiddelde geesten heeft aangetrokken. Het is ondoenlijk de lezer een idee te geven van de terneergeslagenheid die zich van de onderzoeker meester maakt, met zo'n uitgave in handen. Het is alsof je iemand gekend hebt in de kracht van zijn of haar leven, gave huid, glanzende ogen, welvarende haardos, expressief en onderhoudend, om diezelfde persoon volkomen verwaarloosd terug te zien, dement, oud, de huid in plooien, de geestkracht geweken, een wrak. Ach, ik weet natuurlijk ook wel hoe dat komt: het boek is al een hele tijd vrij van rechten, enzovoort - maar wat een verdriet.
Boven genoemde vertalingen/bewerkingen hebben in elk geval gemeen dat ze genadeloos met de tekst omspringen. Meestal zijn de gedichten spoorloos verdwenen, vaak ontbreken er hoofdstukken, en ook anderszins is men erin geslaagd de moeilijkheden - als men ze al heeft opgemerkt - met een grote boog te omzeilen. Maar genoeg over het vagevuur.
| |
De hemel
Voorzover mij bekend zijn er zeven, acht, of negen min of meer serieuze vertalingen verschenen, in het Nederlands. Ik som ze op, chronologisch.
eleonora mann, Alice in het land der Droomen, z.j. Circa 1890.
r. ten raa, Alice's avonturen in het Wonderland, 1899. Deze vertaling, zo bleek me, is tenminste twee maal opnieuw verschenen, bij verschillende uitgevers, zònder vermelding van de naam van de vertaler: bij Hepkema, Heerenveen z.j. (circa 1910), en in Amsterdam 1920, bij een niet nader genoemde uitgever. Bovendien is deze vertaling in zo'n mate rechtstreeks overgeschreven door antoinette van dijk, Amsterdam z.j. (ergens in de jaren twintig), dat er gerust van plagiaat gesproken kan worden. Ik trek deze vertaling dan ook weer af van het ogenschijnlijke negental. Hoe het voor de oorlog gesteld was met auteursrechten - en of die zelfs maar bestonden - lijkt gezien de bovenstaande lotgevallen van Ten Raa's vertaling een interessante vraag. De vertaling van Ten Raa is heel invloedrijk geweest, en terecht. Zijn vertalingen van de gedichten zijn schaamteloos - dat wil zeggen zonder bronvermelding - overgenomen door de een na de ander.
m.c. van oven-van doorn, Alice's Avonturen in Wonderland, 1934. Deze vertaling is vele malen herdrukt in de serie Oud-Goud, waar zij - althans op de titelpagina - ten onrechte op naam is gebracht van P. de Zeeuw (‘naverteld door’). Ook die aanduiding is
| |
| |
trouwens onjuist: het is een vertaling.
c. reedijk en alfred kossmann, De avonturen van Alice in Wonderland, 1947. Tot op heden in druk. De enige vertaling, voorzover ik weet, van zowel Wonderland als Looking Glass, in onze taal.
hans andreus, titel mij onbekend, in (?) Eva's groot vertelboek, 1968. Of is Alice Eva geworden? Tot mijn grote spijt heb ik deze vertaling niet in handen kunnen krijgen. Dàt zij bestaat, weet ik uitsluitend dankzij een klein maar voortreffelijk artikel van Casper Schuckink Kool in het al eerder genoemde blad ‘Wauwelwok’. In dat artikel, net als het mijne ‘Alice in Nederland’ geheten, vergelijkt hij een aantal vertalingen en concludeert dat die van Ten Raa en Andreus de beste zijn.
In het archief van de Geïllustreerde Pers (waarin de Spaarnestad is opgegaan, nadat het blad ‘Eva’ zelf weer was overgegaan naar laatstgenoemde uitgeverij) bezit men geen exemplaar. In de Centrale Catalogus van de Koninklijke Bibliotheek: geen spoor. Jan van der Vegt, sinds jaar en dag Andreus' biograaf en bezorger, bleek tot mijn verrassing al evenmin op de hoogte van Andreus' vertaling. - Het is, zeker als je in aanmerking neemt hoeveel kwakzalvers zich als vertalers hebben opgeworpen, geheimzinnig en betreurenswaardig dat de vertaling van Andeus zo volstrekt in vergetelheid is geraakt. Ik houd me aanbevolen voor tips.
frans verachtert, titel mij onbekend, 1970. Nog zo een, die ik alleen van horen zeggen ken, alweer via Schuckink Kool. Al hoef ik het in dit geval nauwelijks
te betreuren; vermoedelijk hoort Verachterts vertaling thuis in mijn afdeling ‘Vagevuur’.
gonne andriesse-van de zande, De avonturen van Alice in Wonderland, 1976.
eelke de jong, De avonturen van Alice in Wonderland, 1981.
Mijn eigen vertaling (1989) meegerekend, is Alice sinds 1865 dus acht (zonder Verachtert) of negen keer (mèt) vertaald - niet weinig, zou je zeggen. Het verbluffende feit is intussen dat het boek slechts twee maal compleet vertaald is, waarvan één keer door schrijver dezes.
| |
Compleetheid
Het opdrachtgedicht, dat twee bladzijden beslaat (en - ik geef toe - een hele kluif is voor de vertaler) is alleen door Gonne Andriesse-Van de Zande en door mij vertaald; verder nooit.
Maar ook afgezien van het opdrachtgedicht zijn de meeste van de resterende vertalingen onvolledig op nog andere manieren. Ten Raa heeft een compleet hoofdstuk verdonkeremaand, het tiende, dat tot de twee moeilijkste van Alice behoort. Maar ook Reedijk en Kossmann doen vreemde dingen. Zij laten zonder boe of ba de laatste anderhalve pagina weg; geen moeilijke overigens, en bepaald niet de mooiste. Maar waarom?
| |
Transponeren
Waar beginnen de vertaalproblemen eigenlijk? Strikt genomen meteen al in de titel. Vrijwel iedere vertaler heeft het boek in meerdere of mindere mate getransponeerd naar het Nederlands, en equivalenten gezocht ook voor de namen van de personages. Maar betrekkelijk zelden voor Alice zelf. Hoe komt dat?
Ik neem aan dat er, ook bij mij, een mengsel van motieven werkzaam is. Ten eerste heeft de titel iets van een monument - daar blijf je van af. Bovendien zal de uitgever je zien aankomen, met welk schitterend bedenksel dan ook. Wie brengt er graag een boek in de handel dat niet direct duidelijk maakt dat het een vertaling is van Alice in Wonderland?
Een eigenaardige extra omstandigheid, ten slotte, heeft het naamprobleem zo goed als onoplosbaar gemaakt. Juist door de enorme populariteit van Carrolls boek is de naam Alice in Engeland een zeer gewilde
| |
| |
voornaam geworden. De naam zelf is gekleurd door literatuurgeschiedenis. Moet de vertaler, die een equivalent zoekt, dus op zoek naar een min of meer negentiende-eeuwse naam die kleurloos is gebleven?
‘Wonderland’, ten tweede. We bevinden ons nog steeds binnen de titel. In een artikel voor het Cultureel Supplement van nrc Handelsblad heb ik beweerd dat de connotatie ‘wonder’, in het Nederlands, de verkeerde is, althans in de zin van ‘mirakel’. Waar het om gaat, is de betekenis ‘verwondering, verbazing’. Meestal heb ik ‘to wonder’ vertaald met ‘zich afvragen’. Het is een voornamelijk cognitieve activiteit waaraan Alice zich frequent overgeeft; het woord komt tientallen malen voor in deze niet-bijbelse en niet-sprookjesachtige zin.
Voor mij staat vast dat ‘Wonderland’ precieser, zij het misschien niet fraaier, vertaald zou moeten worden met ‘Verbazië’. Of het werkelijk, zoals ik op gezag van een anglist heb aangenomen, een neologisme van de hand van Carroll was, heb ik eerlijk gezegd
niet nagegaan, maar wel beweerd in het genoemde artikel.
Vervolgens heb ik de titel met rust gelaten, half op grond van het zojuist aangeduide vage respect voor het monument, half omdat de uitgeefster me angstig begon aan te kijken als ik de kwestie ter sprake bracht.
Ik zei al dat vrijwel alle vertalers Alice in meerdere of mindere mate getransponeerd hebben naar het Nederlands. Het boek laat dit niet alleen toe, het eist dat. Maar misschien moet ik dit vage begrip, ‘transponeren’, eerst verduidelijken. Een vertaler van een zonder meer in een bepaald land gesitueerd boek zal het wel uit zijn hoofd laten om namen van personages te gaan ‘meevertalen’ (ofwel transponeren): de personages maken letterlijk deel uit van een taalgebied. Met Carrolls protagonisten is dat anders. Zij zijn veel meer van louter taal gemaakt, om zo te zeggen, en die taal is niet lokaal gebonden. Echte geografische aanduidingen komen bij Carroll niet voor. Ook al weten zijn lezers dat de rivier waarop de schrijver met de drie meisjes Liddell in het opdrachtgedicht roeit de Theems is - de naam valt niet, en de lokatie doet er in feite niet toe. Zo is ook de Cheshire Cat een dier dat een - inmiddels in vergetelheid geraakt - spreekwoord belichaamt, en weinig of niets met het gelijknamige graafschap uitstaande heeft.
Hoe Engels is Alice, op de keper beschouwd? Héél Engels, als je in aanmerking neemt hoeveel tere plekken van de Engelse samenleving er op de korrel genomen worden: sportregels en sportiviteit, de kostschool, de thee, het koninklijk hof, de juryrechtspraak, en zo meer. Maar tegelijk moet geconstateerd worden dat Carroll zelf die instituties overstijgt door de grondige manier waarop hij hun bestaan ad absurdum voert. Juist die eigenschap van Carroll maakt dat zijn boek grenzen kan passeren zonder al te veel kleerscheuren op te lopen.
Goed - transponeren dus, maar in welke mate? Ten Raa en De Jong gaan heel ver soms. Ten Raa bij voorbeeld voert rustig een ‘Scheveningen’ op waar Carroll het alleen maar over een anonieme, generieke badplaats heeft. De Jong maakt van de Treacle Well - waarover zometeen nog meer - een Haarlemmer Olieput. Op zich een mooie vondst, vind ik, maar mij te nadrukkelijk Nederlands.
| |
| |
Volledig ontengelsen en ontnegentiendeëeuwsen, dat lukt toch niet in voldoende mate om het consequent te willen nastreven. Het blijft in allerlei opzichten een Brits en negentiende-eeuws boek, en de vertaling moet maar liever een beetje zweven wat tijd, plaats en omgangsvormen betreft.
Voor de rest blijft het een kwestie van afwegen òf men transponeert, en hoe men het doet is voornamelijk een kwestie van smaak. De Muis vertelt het droogste wat hij weet om zijn druipende en rillerige gehoor (dat zojuist nog rondzwom in het door Alice geschreide Tranenmeer) droog te krijgen. Bij Carroll is het een passage in geschiedenisboekjestaal over Willem de Veroveraar. Ten Raa houdt Willem gewoon aan, wat misschien wel erg droog is, voor Nederlandse lezers. Bij Reedijk en Kossmann wordt de vrede van Munster gesloten en komen de Zeven Verenigde Nederlanden tot stand. Bij Gonne Andriesse-Van de Zande vaart Jan Huyghen van Linschoten rond de Noord. Bij De Jong worden Nederland en België in 1815 samengevoegd. Zelf heb ik de gelegenheid te baat genomen om eens wat te citeren uit een leerboek van wijlen mijn vaders hand; ik laat de Fransen ons land binnentrekken en de Bataafse Republiek stichten. Zo wordt er in ieder geval nog wat veroverd, heb ik onder meer gedacht.
Men doet maar, zal de lezer waarschijnlijk denken, en zo is het ook; hier bevinden we ons nog in het domein van de makkelijk oplosbare problemen.
| |
De gedichten
Anders is het met de gedichten van Carroll. Daar is
het probleem van de transpositie het grootst en, althans principieel, het onoplosbaarst. Als vertaler ben ik het meest beducht geweest niet voor de vele onvertaalbare en soms reddeloze woordspelingen, maar voor Carrolls poëzie. - Achteraf ten onrechte, overigens.
Men zou de gedichten van Carrolls Alice in drie categorieën kunnen onderbrengen, waarbij de eerste categorie dan louter en alleen uit het opdrachtgedicht bestaat. Het is een betrekkelijk serieus gedicht waarin de totstandkoming van het verhaal wordt geschetst: hoe er geroeid wordt, hoe de meisjes bedelen om een verhaal, en hoe dat veteld wordt. De moeilijkheden zijn hier louter technisch: hoe handhaaf ik het rijmschema terwijl ik me zo goed en zo kwaad als dat gaat bind aan de inhoud? Zeven strofen van telkens zes regels, met rijmschema abcbdb - geen bagatel, maar oplosbaar.
Een andere categorie is die van het pure nonsensgedicht, met als uitsluitende auteur Carroll zelf. Een goed voorbeeld is het gedicht ‘They told me you had been to her’ uit het slothoofdstuk, ‘Alice's Evidence’. Het gedicht moet dienst doen als bewijsmateriaal in de rechtszaak. Wie heeft de taartjes gestolen? Maar met dit gedicht in de hand valt alles te bewijzen wat men maar wil. Want er wordt doorlopend en gekmakend in verwezen: naar een ik, een jij/jullie of u, enkelvoud dan wel meervoud, een hij, een zij, een wij, een zij meervoud.
De meeste vertalers lukt het niettemin aardig, dit gedicht, omdat het rekbaar genoeg is om met behoud van - plusminus - de ‘inhoud’ zoveel kanten op te kunnen dat de beraamde rijmwoorden onnadrukkelijk hun werk kunnen doen. De voornaamste moeilijkheid is dat bepaalde regels, die een belangrijke rol spelen in de mono- en dialoog van en met de Hartenkoning, zo vertaald moeten zijn dat de vereiste grappen gemaakt kunnen worden.
Een voorbeeld daarvan. In de tweede regel van de strofe
My notion was that you had been
(Before she had this fit)
An obstacle that came between
Him, and ourselves, and it.
| |
| |
moet ‘fit’ iets als woedeaanval betekenen. De regel wordt geciteerd door de Hartenkoning, die vervolgens aan zijn echtgenote - die doorlopend woedend is en iedereen wenst te laten onthoofden - vraagt: ‘You never had fits, my dear, I think?’ ‘Nooit!’ antwoordt de Koningin furieus, terwijl ze een inktpot naar de Hagedis smijt. Waarop de Koning weer: ‘Then the words don't fit you.’ Kijk, met die woordspeling moet de vertaler iets aanvangen. Al valt dit eigenlijk al onder het hoofdje ‘puns’, waarover zometeen meer.
Toch verbleken de totnogtoe genoemde categorieën gedichten, in vertaalmoeilijkheid, bij de derde, die van de parodieën/pastiches. De keuze die je daar als vertaler moet doen is radicaler en hoe dan ook uitzichtlozer. Het probleem is dat de gedichten die Alice moet ‘opzeggen’, maar hopeloos ‘verhaspelt’ verwijzen naar zoete, opvoedkundige versjes die intussen ruimschoots in vergetelheid zijn geraakt, ook voor de huidige Engelse lezer, laat staan de Amerikaanse.
Nabokov, die Alice in het Russisch heeft vertaald, schijnt de totale transpositie bedreven te hebben. Hij heeft net zo lang gezocht tot hij min of meer vergelijkbare gedichten uit de Russische traditie gevonden had, om die te gaan vertimmeren, zullen we maar zeggen. Hoe goed hij daarmee is uitgekomen, ik kan het helaas niet beoordelen. Maar ik acht het een zo goed als onuitvoerbare mogelijkheid, in het Nederlands.
Want wat voor originelen moet de vertaler dan gebruiken? Al evenzeer vergeten versjes? Waarvan de grap dan - voorzover de verwijzing zoek is geraakt - evenmin zal worden ingezien? Of moet hij zich juist bedienen van een nu bekende liederenschat als die van - ik noem maar wat - ‘Kinderen voor kinderen’ of ‘De stratemaker-op-zee-show’? En moet hij, in dat geval, op de koop toe nemen dat de tekst, met zulke anachronistische Fremdkörper, wel erg mank zal gaan lopen?
Over de niet geringe moeilijkheid die het zou opleveren om, uitgaande van welke originelen dan ook, de grilligheid, baldadigheid en absurditeit van Carrolls gegrap zelfs maar enigszins te benaderen zwijg ik nu maar. Er zijn een paar vertalers die het nu en dan beproefd hebben, naar mijn smaak met jammerlijk resultaat.
Ik geef één voorbeeld. Carroll neemt twee strofen lang een gedicht op de korrel van de achttiendeeeuwse theoloog Isaac Watts, afkomstig uit de bundel Divine Songs for Children. (Ik dank deze kennis overigens aan het onvolprezen commentaar van Martin Gardner.) Ik citeer nu, achtereenvolgens, een strofe van Watts, één van Carroll, en de transpositie van mevrouw Van Oven-Van Doorn.
How doth the little busy bee
Improve each shining hour,
And gather honey all the day
How doth the little crocodile
Improve his shining tail,
And pour the waters of the Nile
| |
| |
Zie ginds komt de stoomboot uit kattenland aan,
Ik zie Kater Mauw op een driewieler gaan,
Hoe huppelt hij minzaam het dek op en neer!
Hij zwaait als een bromtol al heen en al weer!
Hij wuift met zijn schooltas en roept ons al toe:
Wie aan mijn staart trekt, krijgt vast met een roe!
Het lijkt me duidelijk dat een dergelijke poging hoogstens een kans van slagen zou hebben indien onze allerbeste verstechnici, voorzien van de benodigde literairhistorische bagage, er zich aan zouden wagen. Ik denk aan dichters als Willem Wilmink, Jan Kuijper en Gerrit Komrij. (In dit verband te aardig om niet te vermelden is dat Gerrit Komrij en Joost Roelofsz een voorschot van de Arbeiderspers hebben opgesoupeerd, voor een Nederlandse Alice; tenminste, als ik de gedoodverfde illustrator mag geloven.)
Hoe het ook zij, ik ben van het idee afgestapt, na het een poosje beproefd te hebben. Aan pogingen tot transpositie van het bovenstaande krokodillegedicht heb ik twee doelloos geworden parodieën op Van Alphen overgehouden, dat wel. Ik heb vooralsnog geen spijt van dit besluit. Tot mijn verrassing bleken
de gedichten, over het geheel genomen, redelijk vertaalbaar te zijn zonder dat de smaak van het oorspronkelijke geheel verloren ging; dat hoop ik althans.
Eén verzuchting over die gedichten wil ik nog kwijt. Tobbend met Carroll, Gardner, Van Alphen en anderen, en urenlang op jacht in het Retrograde woordenboek, heb ik het vaak betreurd dat de aangewezen congeniale èn contemporaine dichter uit onze eigen negentiende eeuw, De Schoolmeester, die ongeveer twintig jaar ouder was dan Carroll - maar van wie ik niet weet of hij Alice gekend heeft - onze letteren niet verrijkt heeft met een vertaling voor de Nederlandse eeuwigheid.
| |
De puns
Zoals ik al zei, is het vooral op het punt van de talrijke puns (woordspelingen) dat de vertaler, veelal na diverse hernieuwde stormlopen, in het stof bijt. Daar waar er zo'n effectief gebruik wordt gemaakt van allerhande mogelijkheden tot Engels ‘Opperlands’ is het vroeg of laat afgelopen met wat het Nederlands - in vertaling - vermag. De vertaler heeft zijn best gedaan, beziet de kleerscheuren, en likt zijn wonden. Tandenknarsend en soms zelfs schaamtevol moet hij erkennen dat hij het nakijken heeft.
Ik wil die puns hier in een drietal typen onderscheiden, zonder dat er overigens een rechtstreeks verband is met de moeilijkheidsgraad voor de vertaler; die loopt in alle gevallen van vrij groot tot onoverkomelijk. Type één is het geval van de homoniemen - identiek gespelde woorden, met verschillende, uitgebuite, betekenissen. Zo vertelt de Zevenslaper een verhaal over de Treacle Well, op welks bodem drie zusjes wonen. Een Treacle Well is zoiets als een medicinale bron; treacle is bovendien stroop. De meisjes wonen dus onder in een stroopput. Waar moet de vertaler het zoeken?
Een letterlijke stroopput, in het Nederlands, vind ik maar niks. Eelke de Jong blijkbaar ook niet; zijn vondst, de Haarlemmer Olieput, vind ik erg aardig. Toch heb ik hem niet overgenomen, ten eerste omdat hij me te Nederlands is, te gelokaliseerd. Maar in de tweede plaats, nog zwaarwegender, omdat Haarlemmer Olie louter en alleen medicijn is, terwijl een Treacle Well - stel je toch eens voor: een letterlijke
| |
| |
stroopbron - voor kinderen een luilekkerlandachtige aantrekkingskracht moet hebben. Dus heb ik gezocht naar putten en bronnen die zich min of meer laten verbinden met lekkers; het is een suikerwaterput geworden, in mijn vertaling. Niet geweldig, maar hopelijk kan hij ermee door.
Dezelfde passage levert nog meer problemen op. Want wat doen die meisjes onder in de put eigenlijk? Wel, ze putten (draw, staat er in het Engels, en daar speelt op cruciale momenten de betekenis tekenen mee). Wat putten ze? Dingen die met een M beginnen, zo antwoordt de Zevenslaper. Waarom met een M? Waarom niet? luidt het nonchalante antwoord. Er volgt een prachtige opsomming van woorden met een M.
De passage heeft, in diverse vertalingen, tot aardige oplossingen geleid. Bij de een wordt er ‘geput’, bij de ander ‘opgehaald’, en bij weer anderen ‘geschept’. Men kiest de beginletter van de te putten zaken met het oog op de meest ‘passende’ uitdrukking. Ten Raa laat kracht putten, te midden van woorden met een
K, Van Oven-Van Doorn laat herinneringen ophalen, en Reedijk en Kossmann laten behagen scheppen.
Een deel van de aardigheid gaat intussen wel verloren; want bij Carroll put en tekent men (met stroop): ‘mouse-traps, and the moon, and memory, and muchness - you know you say things are “much of a muchness” - did you ever see such a thing as a drawing of a muchness?’ - ‘Much of a muchness’, vertel ik er maar meteen bij, betekent zoveel als ‘lood om oud ijzer’. Ik heb, al zeg ik het zelf, een dappere poging gedaan om iets van een vergelijkbare aardigheid te bewaren door een ‘meer van hetzelfde’ op te voeren. Men zie de synoptische pagina's, voor de details.
Tot zover een kras voorbeeld van een homoniemenpun. Type twee, nauw verwant, is wat ik maar noemen zal: het geval van de auditieve homoniemen - voor het oor hetzelfde woord, maar anders gespeld. Vergelijk, in het Nederlands, ‘hard’ en ‘hart’. Ik noem weer één voorbeeld van een consequentierijke pun: de grap met het verhaal (tale) in de vorm van de muizestaart (tail).
De Muis legt Alice uit waarom hij zo bang is voor katten en honden. Mine is a long and a sad tale, zo begint hij. Alice vat dit (auditief en visueel, want ze kijkt tegelijk naar zijn staart) op als: Mine is a long and sad tail, dus zegt ze: Tja, lang is ie wel, maar hoezo droevig? De Muis slaat geen acht op haar bizarre vraag, maar vertelt zijn verhaal (tevens gedicht), dat Alice zich al luisterend voorstelt als een muizestaart - die de lezer in typografische vorm vóór zich ziet.
Men heeft, alweer, zeer verschillende oplossingen bedacht voor dit heikele probleem, alweer zonder dat er nu één als bijzonder geslaagd kan gelden. Ook dit is zo'n plek waar de vertaler er maar het beste van moet zien te maken. De aardigheid van het origineel, waar zowel het oor als het oog het hunne krijgen, is ver te zoeken. De een doet iets met een droeve staa(r)t - de ander braadt de boter uit een tweede betekenis, in het Nederlands, van ‘staart’ (werkwoordsvorm van staren) - weer een ander benut een of meer uitdrukkingen in de trant van verhaal-met-een-staartje, of het-vergif-zit-in-de-staart.
Allemaal niet om over naar huis te schrijven; uitgaande van de betrekkelijke reddeloosheid, acht ik
| |
| |
die vertalingen nog het beste die de lezer langs de moeilijkheid loodsen zonder hem zozeer te verbazen dat hij zich gaat afvragen: wat mag hier in godsnaam gestaan hebben, in het Engels? Onopvallendheid, als op één na hoogste doel - iets anders zit er niet op, dunkt me.
Ik geef nog één voorbeeld van een hoe dan ook radeloos stemmende moeilijkheid: de kwestie van de whiting/wijting, in het tiende hoofdstuk, ‘The Lobster Quadrille’. Alice wordt, door de Griffioen, gevraagd of zij weet waarom een ‘whiting’ zo heet. Daar heb ik nog nooit over nagedacht, zegt Alice. ‘It does the boots and the shoes,’ the Gryphon replied very solemnly. - Daarmee worden schoenen en laarzen gepoetst...
Wat een ellende! Een heel dialoogje dat als een nachtkaars uit dreigt te gaan. Want, inderdaad, whiting kan witsel betekenen... Wat Reedijk en Kossmann - bij voorbeeld - gedaan hebben, is whiting met witvis vertalen, met als voordeel dat de grap althans zo'n beetje blijft werken. Het misschien maar kleine bezwaar is dat witvis een klasse van vissen is, en niet een soort.
Ach, zelf sta ik ook niet sterk in mijn schoenen. Want wat heb ik gedaan? Ik heb in mijn Van Dale, tot mijn diepe vertroosting, gelezen dat ‘wijting’, net als in het Engels, de gewenste tweede betekenis kan hebben: ‘fijn geslempt krijt, gebruikt door ververs en glazenmakers’. Hoera! Of niet hoera?
Ik vrees - nu al - dat mijn vertaling bij sommigen de indruk zal wekken dat ik zelfs niet begrepen heb welke grap ik moest vertalen; mismoedig zal ik me op Van Dale beroepen, en hopelijk druipt men dan af. Maar natuurlijk, ik geef het toe: wat maakt het uit, zo'n woordenboekbetekenis die niemand, laat staan een kind, kent? Het is dus heel goed mogelijk dat ik die witvis in een volgende druk alsnog toegang verleen. Ook al moet ik dan, tegen mijn zin, een regel in een gedicht veranderen: ‘Zeg, kun jij wat harder lopen?’ zei een witvis tot een slak. (Er zit nog meer vast aan die wijting, waarmee ik de lezer hier verder niet zal vermoeien: een in de tijd van Carroll vermoedelijk gebruikelijke wijze van opdienen van het beest, gepaneerd, met de staart in de bek.)
Dit gedoe met die wijting kan tevens als voorbeeld dienen van een passage waar zelfs het op één na hoogste doel - onopvallendheid - niet gehaald wordt.
Categorie drie, de omvangrijkste, bestaat uit woordspelingen van allerlei aard zonder dat er van homonymie sprake is. Ik som er enkele op. Direct na de zojuist besproken passage - wijting als schoensmeer - stelt Alice de verstandige vraag: Maar waar worden die onderzeese schoenen dan van gemaakt? ‘Soles and eels, of course,’ antwoordt de Griffioen kortaf. Arme vissen: tong en aal, gebruikt voor hakken en zolen. Sole: tong/zool, en (h)eel: aal/hak. Wat te doen? Weglaten, zoals menige vertaler heeft gedaan? Achter de schamelheid van de uiteindelijke keuze, oplossing, of noodsprong, gaat soms een langdurig, vindingrijk, wanhopig gezoek schuil, in visgeleerde naslagwerken - waarvan de onschuldige lezer uiteraard geheel onkundig blijft. Weglaten, of een vondst van een ons - soms maakt het niet al te veel uit, helaas. Tantaliserend werk blijft het, want natuurlijk is er altijd een soort fata morgana werkzaam geweest, voor het geestesoog van de zwoegende vertaler: een wijkend verschiet van de veelbelovende inval.
Vergelijkbaar, uit een oogpunt van vertalersverdriet, is de kwestie van de tortoise. Waarom - zo wil Alice van de Imitatieschildpad weten - werd jullie onderzeese onderwijzer eigenlijk Tortoise genoemd terwijl hij eigenlijk een Turtle was? - Waarbij de lezer dient te weten dat het eerste dier een land- en het tweede een zeeschildpad is; welk onderscheid in het Nederlands niet met twee aparte benamingen gemaakt kan worden.
Het kribbige antwoord dat Alice op haar vraag krijgt, is: ‘Because he taught us’. Tortoise - taught us, dus. Wat te doen? De een vertaalt ‘omdat we het land aan hem hadden’ - landschildpad, nietwaar? -, wat als het ooit al leuk is geweest nu toch ontoelaatbaar bedaagd Nederlands is. Een ander (ik) redt zich met een Scheldpad. (Curieus genoeg komt dat heel dicht in de buurt van wat Ten Raa gedaan heeft, zag ik toen ik mijn vertaling al af had - een mooi geval van ogenschijnlijke ontlening, terwijl twee vertalers, negentig jaar van elkaar verwijderd, dezelfde - althans ongeveer dezelfde - vondst hebben gedaan.)
Maar het meest massieve probleem in deze categorie van woordspelige problemen wordt gevormd door het onderzeese lesrooster, dat bereidwillig wordt opgesomd door de Imitatieschildpad. Lagere en middelbare schoolvakken worden door Carroll bekwaam
| |
| |
verminkt. Reeling and Writhing (reading and writing, ik zet de niet verminkte vakken er maar even achter, voor alle zekerheid), Ambition (addition), Distraction (substraction), Uglification (multiplication), Derision (division). Dus lezen en schrijven, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen: die zullen er in de vertaling doorheen moeten schemeren. Net zoals dat geldt voor de vakken Mystery, ancient and modern (geschiedenis dus), Seaography, Drawling (tekenen, zeg maar), Stretching (schetsen) en Fainting in Coils (painting in oils). De laatstgenoemde vakken gedoceerd door een oude aal, eens in de week. Tot slot duikt er nog een Classical Master op, van wie men Laughing and Grief kreeg - Latijn en Grieks, zullen we maar zeggen.
Men zie de synoptische pagina's. Te aardig om hier niet te vermelden is dat mevrouw B. Westerveld, leerares Engelsche taal en letterkunde aan de Nutskweekschool te Haarlem, dit ‘Laughing and Grief’ eenvoudig vertaalt met Lachen en Huilen. Op die manier de gehele Alice vertalen - dat zou nog eens gedaan moeten worden! Met als inzet: wie maakt de meeste grappen weg?
Ik houd het hierbij. Het aantal voorbeelden zou met gemak verdriedubbeld kunnen worden. Ik moet zeggen dat ik veel profijt heb gehad van Martin Gardners boven al in het voorbijgaan genoemde Annotated Alice. Dat boek dateert van 1960, en is als Penguin verkrijgbaar. Mijn meeste voorgangers hebben het dus niet gelezen, op misschien Eelke de Jong en Gonne Andriesse-Van de Zande na; al valt dit nergens uit af te leiden.
Rechtstreekse invloed op mijn vertaling heeft Gardner overigens nauwelijks gehad. Slechts op één zeer ondergeschikt punt zou een ijverig onderzoeker kunnen vaststellen dat Gardners kennis gewicht in de schaal heeft gelegd. Ik heb het over de namen van de drie ‘little sisters’ onder in de Treacle Well: Elsie, Lacie en Tillie. Dat zijn verwijzingen - zo lees ik bij Gardner - naar de voornamen van de drie zusjes Liddell. Elsie is ontstaan uit de initialen van Lorina Charlotte, Lacie is een omzetting van Alice, en Tillie was de roepnaam van Matilda.
Kijk, als je dat nu toch weet, als vertaler, dan doe je je best om de zusjes zo'n beetje te behouden, ook al zal niemand er ooit het reine van weten. Dus zijn ze bij mij geworden: Lorilot (een initialenoplossing in de trant van Elcé achtte ik buiten bereik), Celia en Tillie. Het is maar een kleinigheid. Maar de vertaler wil zich, juist omdat hij zich vaak klein voelt, wel eens kunnen verkneukelen.
Om duistere redenen hebben de zusjes tot dusver steevast rijmende namen gehad, in de Nederlandse vertalingen; volop rijmend, bedoel ik, over twee lettergrepen. Ik geloof dat Ten Raa ermee begonnen is; zomaar, ik zou niet weten waarom; vervolgens hebben alle andere vertalers als bij afspraak verder gerijmd met de zusjes. Ik soms ze op, en begraaf ze hierbij plechtig. Ten Raa: Hetty, Betty en Letty. Van Oven-Van Doorn: Mollie, Dollie en Pollie. Reedijk en Kossmann: Trinie, Minie en Linie. Gonne Andriesse-Van de Zande: Annie, Hannie en Jannie. En, tot slot, Eelke de Jong: Hettie, Bettie en Lettie - een kleine maar geheimzinnige stap. Van 1899 naar 1981 il n'y a qu'un pas; vooruit of achteruit, dat laat ik in het midden.
| |
Bij wijze van noot
Mijn vertaling, traditioneel getiteld De avonturen van Alice in Wonderland, verschijnt in augustus 1989 bij Van Goor, Amsterdam.
Het artikel ‘Alice in Verbazië’ heeft gestaan in NRC Handelsblad van 25 november 1988.
Mocht iemand me kunnen helpen aan Mary Boxens bibliografie, Andreus' spoorloze vertaling, of zelfs aan andere dan hier genoemde vertalingen, bij voorbaat dank.
Ten slotte wil ik hier mijn dank betuigen aan mevrouw Anneke Roelsma van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum in Den Haag, waar ik nogal wat vertalingen en bewerkingen heb kunnen inzien.
| |
| |
uit ‘A Caucus-Race and a Long Tale’ (hoofdstuk III)
uit ‘Een stembus-wedren en een treurige staa(r)t’, vertaling R. ten Raa
| |
| |
uit ‘Een verkiezingswedren en een treurig verhaal’, vertaling C. Reedijk en Alfred Kossmann
uit ‘Een verkiezingsrace en een lang verhaal’, vertaling Nicolaas Matsier
| |
| |
‘What did they draw? said Alice, quite forgetting her promise.
‘Treacle,’ said the Dormouse, without considering at all this time.
‘I want a clean cup,’ interrupted the Hatter: ‘let's all move one place on.’
He moved on as he spoke, and the Dormouse followed him; the March Hare moved into the Dormouse's place, and Alice rather unwillingly took the place of the March Hare. The Hatter was the only one who got any advantage from the change; and Alice was a good deal worse off than before, as the March Hare had just upset the milk-jug into his plate.
Alice did not wish to offend the Dormouse again, so she began very cautiously: ‘But I don't understand. Where did they draw the treacle from?’
‘You can draw water out of a water-well,’ said the Hatter; ‘so I should think you could draw treacle out of a treaclewell - eh, stupid?’
‘But they were in the well,’ Alice said to the Dormouse, not choosing to notice this last remark.
‘Of course they were,’ said the Dormouse; - ‘well in.’
This answer so confused poor Alice, that she let the Dormouse go on for some time without interrupting it.
‘They were learning to draw,’ the Dormouse went on, yawning and rubbing its eyes, for it was getting very sleepy; ‘and they drew all manner of things - everything that begins with and M -’
‘Why with an M?’ said Alice.
‘Why not?’ said the March Hare.
Alice was silent.
The Dormouse had closed its eyes by this time, and was going off into a doze; but, on being pinched by the Hatter, it woke up again with a little shriek, and went on: ‘That begins with an M, such as mouse-traps, and the moon, and memory, and muchness - you know you say things as “much of a muchness” - did you ever see such a thing as a drawing of a muchness?’
‘Really, now you ask me,’ said Alice, very much confused, ‘I don't think -’
‘Then you shouldn't talk,’ said the Hatter.
uit ‘A Mad Tea-Party’ (hoofdstuk vii)
‘Wat leerden ze putten?’ zei Alice, heelemaal vergetend wat ze beloofd had.
‘Stroop’ zei de Zevenslaper, ditmaal zonder ook maar even na te denken.
‘Ik moet een schoon kopje hebben’, viel de Hoedenmaker hier in, ‘laten we allemaal één plaats opschuiven’.
Terwijl hij dit zei schoof hij één plaats op gevolgd door den Zevenslaper. De Maartsche Haas ging op de plaats van den Zevenslaper zitten en Alice nam, zeer tegen haar zin, de plaats van de Maartsche Haas in. De Hoedenmaker was de eenige, die van deze opschuiving profiteerde. Alice had er zeer bij verloren, daar de Maartsche Haas juist den melkpot had omgegooid en al de melk op zijn bordje was geloopen.
Alice wou niet gaarne den Zevenslaper beleedigen. Daarom begon ze heel voorzichtig: ‘maar ik begrijp dat niet goed. Waar putten ze de stroop uit?’
‘Men kan water uit een waterput halen’, zei de Hoedenmaker, ‘en dus zou ik denken, dat men stroop uit een stroopput kan krijgen - hè, domoor?’
‘Maar ze waren in de put’, zei Alice tot den Zevenslaper terwijl ze maar net deed alsof ze die laatste opmerking niet gehoord had.
‘Wel zeker waren ze dat, diep er in’, zei de Zevenslaper.
Dit antwoord bracht Alice zoo van streek, dat ze den Zevenslaper eenigen tijd verder liet praten zonder hem in de rede te vallen.
‘Ze leerden dan putten’, vervolgde de Zevenslaper, die zat te gapen en in de oogen te wrijven van slaap, ‘en ze putten van alles - van alles, dat met een K begint -’
‘Waarom met een K?’ zei Alice.
‘Waarom niet?’ zei de Maartsche Haas.
Alice zweeg.
De Zevenslaper had nu de oogen dicht en zat te knikkebollen. Maar de Hoedenmaker kneep hem weer wakker en toen herhaalde hij: ‘- van alles, dat met een K begint, zooals knollen en kometen en kurkentrekkers en kracht - je weet men spreekt van “kracht putten?”. Hebt je ooit zoo iets gezien als “kracht putten”?’
‘Wel, nu je er van spreekt’, zei Alice, niet wetende wat te zeggen, ‘maar ik denk toch niet -’
‘Praat dan ook niet’, zei de Hoedenmaker.
uit ‘Een dolle theevisite’, vertaling R. ten Raa
| |
| |
‘Wat voor scheppend werk?’ vroeg Alice, die haar belofte weer vergeten had.
‘Stroop scheppen,’ zei de Zevenslaper, zonder na te denken dit keer.
‘Ik moet een schoon bordje hebben,’ onderbrak de Hoedenmaker, ‘laten we een plaats opschuiven.’ Hij stond op terwijl hij dit zei en de Zevenslaper nam zijn plaats in; de Maartse Haas ging op de stoel van de Zevenslaper zitten en Alice nogal tegen haar zin op die van de Maartse Haas.
De Hoedenmaker was de enige, die enig voordeel had van deze verandering en Alice was er nu heel wat slechter aan toe, want de Maartse Haas had net de melkkan over zijn bord omgegooid.
Alice wilde de Zevenslaper niet opnieuw ergeren en daarom vroeg zij heel voorzichtig: ‘Maar ik begrijp het niet goed. Waar schepten zij die stroop dan uit?’
‘Je kan water scheppen uit een waterput,’ zei de Hoedenmaker; ‘dan kan je volgens mij stroop scheppen uit een stroopput, is het niet, Domoor?’
‘Maar ze waren in die put,’ zei Alice tegen de Zevenslaper zonder veel acht te slaan op deze opmerking.
‘Zeker,’ zei de Zevenslaper, ‘inderdaad, heel diep er in.’
Dit antwoord verbaasde de arme Alice zo, dat zij de Zevenslaper een poosje door liet vertellen zonder hem in de rede te vallen.
‘Zij leerden dus scheppen,’ ging de Zevenslaper verder, terwijl hij alsmaar geeuwde en in zijn ogen wreef van slaap, ‘en ze schiepen een heleboel dingen, alles wat met een B begint.’
‘Waarom met een B?’ zei Alice.
‘Waarom niet?’ zei de Maartse Haas.
Alice zweeg.
De Zevenslaper had zijn ogen gesloten en ging langzamerhand onder zeil, maar toen de Hoedenmaker hem kneep, werd hij met een gilletje wakker en ging verder: ‘Alles wat begint met een B, bijvoorbeeld bakblikken, beenbreuken, brandingen en behagen; - je hebt natuurlijk wel eens horen zeggen: “hij schept er behagen in”, maar heb je dat ooit iemand er uit zien scheppen!’
‘Nee, nu u het vraagt,’ zei Alice verbaasd, ‘ik denk niet...’
‘Dan moet je ook niets zeggen,’ zei de Hoedenmaker.
uit ‘Een dolle theevisite’, vertaling C. Reedijk en Alfred Kossmann
‘Wat putten ze?’ zei Alice, die haar belofte totaal vergat.
‘Suikerwater,’ zei de Zevenslaper, dit keer zonder erover te hoeven denken.
‘Ik wil een schoon kopje,’ onderbrak de Hoedenmaker. ‘Laten we allemaal één plaats opschuiven.’
Hij schoof op terwijl hij sprak, en de Zevenslaper volgde hem; de Maartse Haas schoof door naar de plaats van de Zevenslaper en Alice nam met enige tegenzin de plaats van de Maartse Haas over. De Hoedenmaker was de enige die iets opschoot met de verandering; Alice was heel wat slechter af, aangezien de Maartse Haas zojuist de melkkan had omgegooid over zijn bord.
Alice wilde de Zevenslaper niet opnieuw beledigen, dus begon ze heel voorzichtig: ‘Maar ik begrijp 't niet. Waar putten ze het suikerwater uit?’
‘Je kunt water putten uit een waterput,’ zei de Hoedenmaker, ‘dus kun je suikerwater putten uit een suikerput, zou ik zo denken - hè, domkopje?’
‘Maar ze zaten in de put,’ zei Alice tot de Zevenslaper, zijn laatste opmerking negerend.
‘Nou en of,’ zei de Zevenslaper, ‘diep in de put.’
Dit antwoord bracht de arme Alice zo in verwarring dat ze de Zevenslaper een poosje verder liet vertellen zonder hem te onderbreken.
‘Ze leerden putten,’ ging de Zevenslaper voort, terwijl hij gaapte en in zijn ogen wreef, want hij werd heel slaperig, ‘en ze putten allerlei dingen - alles wat begint met een M...’
‘Waarom met een M?’ zei Alice.
‘Waarom niet?’
Alice zweeg.
De Zevenslaper had inmiddels zijn ogen gesloten en doezelde weg; maar toen hij door de Hoedenmaker geknepen werd, schoot hij met een zachte kreet weer wakker, en vervolgde:
‘... wat begint met een M, zoals moed, en muizenvallen, en de maan, en medelijden, en molenstenen, en mijlpalen, enfin, het is een meer van hetzelfde, onuitputtelijk. Heb jij nooit iemand zien putten uit een meer van hetzelfde?’
‘Nu u me dat vraagt,’ zei Alice, heel erg in de war, ‘ik denk eigenlijk niet...’
‘Hou dan je mond,’ zei de Hoedenmaker.
uit ‘Een getikte theevisite’, vertaling Nicolaas Matsier
| |
| |
‘I couldn't afford to learn it,’ said the Mock Turtle, with a sigh. ‘I only took the regular course.’
‘What was that?’ inquired Alice.
‘Reeling and Writhing, of course, to begin with,’ the Mock Turtle replied; ‘and then the different branches of Arithmetic - Ambition, Distraction, Uglification, and Derision.’
‘I never heard of “Uglification,”’ Alice ventured to say. ‘What is it?’
The Gryphon lifted up both its paws in surprise. ‘Never heard of uglifying!’ it exclaimed. ‘You know what to beautify is, I suppose?’
‘Yes,’ said Alice doubtfully; ‘it means - to - make - anything - prettier.’
‘Well, then,’ the Gryphon went on, ‘if you don't know what to uglify is, you are a simpleton.’
Alice did not feel encouraged to ask any more questions about it, so she turned to the Mock Turtle and said, ‘What else had you to learn?’
‘Well, there was Mystery,’ the Mock Turtle replied, counting off the subjects on his flappers - ‘Mystery, ancient and modern, with Seaography; then Drawling - the Drawling-master was an old conger-eel, that used to come once a week; he taught us Drawling, Stretching, and Fainting in Coils.’
‘What was that like?’ said Alice.
‘Well, I can't show it to you myself,’ the Mock Turtle said; ‘I'm too stiff. And the Gryphon never learnt it.’
‘Hadn't time,’ said the Gryphon; ‘I went to the Classical master, though. He was an old crab, he was.’
‘I never went to him,’ the Mock Turtle said, with a sigh; ‘he taught Laughing and Grief, they used to say.’
‘So he did, so he did,’ said the Gryphon, sighing in his turn; and both creatures hid their faces in their paws.
‘And how many hours a day did you do lessons?’ said Alice, in a hurry to change the subject.
‘Ten hours the first day,’ said the Mock Turtle; ‘nine the next, and so on.’
‘What a curious plan!’ exclaimed Alice.
uit ‘The Mock Turtle's Story’ (hoofdstuk IX)
‘Het viel me wat zwaar dat te leeren’, zei de Soepschildpad met een zucht. ‘Ik leerde enkel de gewone vakken.’
‘Welke waren die?’ vroeg Alice.
‘Allereerst natuurlijk Vreezen en Schreien’, antwoordde de Soepschildpad, ‘en dan de verschillende onderdeelen der Rekenkunde: “Opzwellen, Uitrekken, Formeel Huldigen en Heelen”.’
‘'k Heb nooit gehoord van “Formeel Huldigen”,’ waagde Alice te zeggen. ‘Wat is dat?’
De Griffioen stak van verbazing zijn beide klauwen in de hoogte. ‘Wat! Nooit gehoord van “Formeel Huldigen”!’, riep hij uit. ‘Je hebt toch wel eens vernomen van het Tooverland, half onder, half boven de zee, in welks hoofdstad, die geheel uit wonderlijke paalwoningen bestaat, men de jonge, schoone Koningin met inachtneming van alle vormen (dat is Formeel) hulde bracht (dat is huldigen), waar men toen bij de menschen (zoo heeten de bewoners van het Tooverland) de borst zag opzwellen van vreugde, de halzen zich uitrekken om Haar te zien, toen Ze uittoog als Koningin, gereed om de wonden Harer onderdanen te helpen heelen. Als je dat nog nooit hebt gehoord, dan moet je toch wel een onnoozele bloed zijn.’
Alice waagde het niet hier nog meer over te vragen en daarom wendde ze zich tot de Soepschildpad en zei: ‘Wat moest je nog meer leeren?’
‘Wel, dan hadden we nog Mistorie, zooals wij zeiden’, hernam de Soepschildpad. ‘De ware naam was echter, naar ik meen, “Mysterie”, verdeeld in moederzeesche en algemeene, oude en nieuwe, benevens Zeerijkskunde.
En dan nog Gomelastiek. De Gomelastiekmeester was een oude sidderaal die eens per week placht te komen. Bij hem kregen we veel op den kerfstok en 's winters ook schransles.’
‘Wat was dat?’ zei Alice.
‘Wel, dat kan ik je zelf niet laten zien’, zei de Soepschildpad. ‘Ik ben nu te oud om te schransen. En de Griffioen heeft het nooit geleerd.’
‘Ik had daar geen tijd voor’, zei de Griffioen, ‘want ik ging ook naar den leeraar in de klassieke talen, een oude kreeft.’
‘Naar hem ging ik nooit,’ zei de Soepschildpad met een zucht. ‘Hij was niet van onzen tijd en haatte vooruitgang. Hij gaf Latpijn en Strieps, naar men zei.’
‘Ja, ja, dat is zoo!’ zuchtte de Griffioen op zijn beurt en beiden bedekten ze het gezicht met hun pooten.
‘En hoeveel uur per dag had je les?’ zei Alice haastig, ten einde op een ander onderwerp te komen.
‘Den eersten dag tien uur,’ zei de Soepschildpad, ‘den tweeden negen en zoo voort.’
‘He, hoe vreemd!’ riep Alice uit.
uit ‘Het verhaal van de soepschildpad’, vertaling R. ten Raa
| |
| |
‘Ik had er jammer genoeg geen gelegenheid voor,’ zei de Soepschildpad zuchtend, ‘ik volgde alleen de gewone cursus.’
‘Wat was dat?’ vroeg Alice.
‘Pezen en drijven om te beginnen natuurlijk,’ antwoordde de Soepschildpad, ‘en dan verschillende onderdelen van het rekenen: opzwellen, aftrappen, vermenigschuldigen en stelen.’
‘Wat is vermenigschuldigen?’ dorst Alice te zeggen, ‘daar heb ik nog nooit van gehoord.’
De Griffioen stak zijn poten in de lucht van verbazing. ‘Nog nooit gehoord van vermenigschuldigen,’ riep hij uit, ‘je weet wat menig is en je weet wat schuldig is, denk ik.’
‘Ja,’ zei Alice weifelend, ‘menig is veel en schuldig ben je als je iets gedaan hebt dat niet mag.’
‘Nou,’ ging de Griffioen verder, ‘als je dan nog niet weet wat vermenigschuldigen is, dan ben je wel heel dom.’
Alice dorst niet meer te vragen en zij keerde zich naar de Soepschildpad en zei: ‘Wat leerde u daar verder?’
‘Wel, zeeografie,’ zei de Soepschildpad en telde de vakken af op zijn vinnen, ‘zeeografie en vaderhandse verbiedenis.’
‘Wat was dat dan?’ zei Alice.
‘Ik zal het je maar niet voordoen,’ zei de Soepschildpad, ‘want het doet pijn. En de Griffioen heeft het nooit geleerd.’
‘Ik had geen tijd,’ zei de Griffioen, ‘ik had een leraar in oude talen, die maakte de hele klas ziek, het was een oude krab.’
‘Ik ben één keer bij hem geweest,’ zuchtte de Soepschildpad, ‘toen kreeg ik Lachpijn en Griep.’
‘Zo was het, zo was het,’ zuchtte de Griffioen op zijn beurt en beide dieren verborgen hun gezichten in hun poten.
‘En hoeveel uren per dag had u school?’ zei Alice, die gauw over iets anders wou beginnen.
‘De eerste dag tien uur,’ zei de Soepschildpad, ‘de tweede negen uur en zo verder.’
‘Wat raar!’ riep Alice.
uit ‘Het verhaal van de soepschildpad’, vertaling C. Reedijk en Alfred Kossmann
‘Ik kon me die lessen niet veroorloven,’ zei de Imitatieschildpad met een zucht. ‘Ik heb alleen het gewone programma gevolgd.’
‘Wat was dat?’ informeerde Alice.
‘Om te beginnen natuurlijk luizijn en schreeuwen,’ gaf de Imitatieschildpad ten antwoord, ‘en verder de verschillende onderdelen van het rekenen - optillen, afbekken, gemenevuldigen, en stelen.’
‘Ik heb nog nooit gehoord van “gemenevuldigen”,’ waagde Alice te zeggen. ‘Wat is dat?’
De Griffioen hief zijn beide poten vol verbazing op. ‘Wat! Nog nooit van gemenevuldigen gehoord!’ riep hij uit. ‘Je weet toch zeker wat gemeen is?’
‘Jawel,’ zei Alice aarzelend, ‘maar daarom weet ik nog niet wat gemenevuldigen is.’
‘Hoor eens,’ ging de Griffioen voort, ‘als je nou nog niet weet wat gemenevuldigen is, moet je wel een domkop zijn.’
Alice beschouwde dit niet als een aanmoediging tot het stellen van verdere vragen, dus richtte ze zich tot de Imitatieschildpad en zei: ‘Wat moest u nog meer leren?’
‘Nou, je had vergetenis,’ antwoordde de Imitatieschildpad, terwijl hij de vakken op zijn poten aftelde, ‘bijbelse en vaderlandse vergetenis, aanwijskunde, verder schadelijke oefening - dat kregen we van een oude zeepaling, één keer per week; die leerde ons de poespas, de onpas, en de zwembadpas.’
‘Hoe gaan die?’ zei Alice.
‘Nou, zelf kan ik het je niet voordoen,’ zei de Imitatieschildpad, ‘ik ben te stijf. En de Griffioen heeft 't nooit gehad.’
‘Had ik geen tijd voor,’ zei de Griffioen. ‘Maar ik heb wel oude talen gehad. Dat was me toch een dooie visjesvreter, die leraar.’
‘Ik heb nooit les van hem gehad,’ zei de Imitatieschildpad met een zucht. ‘Van hem kreeg je griep en chagrijn, zeiden we altijd.’
‘Jaja, jaja,’ zei de Griffioen, op zijn beurt zuchtend; en beide dieren verborgen hun gezichten in hun poten.
‘En hoeveel uur les hadden jullie per dag?’ zei Alice, die vlug wilde veranderen van onderwerp.
‘De eerste dag tien uur,’ zei de Imitatieschildpad, ‘de volgende negen enzovoort.’
‘Wat een raar rooster!’ riep Alice uit.
uit ‘Het verhaal van de Imitatieschildpad’, vertaling Nicolaas Matsier
| |
| |
‘It proves nothing of the sort!’ said Alice. ‘Why, you don't even know what they're about!’
‘Read them,’ said the King.
The White Rabbit put on his spectacles. ‘Where shall I begin, please your Majesty?’ he asked.
‘Begin at the beginning,’ the King said gravely, ‘and go on till you come to the end; then stop.’
These were the verses the White Rabbit read:
They told me you had been to her,
She gave me a good character,
But said I could not swim.
He sent them word I had not gone
If she should push the matter on
What would become of you?
I gave her one, they gave him two,
You gave us three or more;
They all returned from him to you,
Though they were mine before.
If I or she should chance to be
He trusts to you to set them free,
My notion was that you had been
(Before she had this fit)
An obstacle that came between
Him, and ourselves, and it.
Don't let him know she liked them best,
A secret, kept from all the rest,
uit ‘Alice's Evidence’ (hoofdstuk XII)
‘Het bewijst volstrekt niets!’ zei Alice. ‘Wel, u weet zelfs nog niet wat er in de verzen staat!’
‘Lees ze voor’, zei de Koning.
Het Witte Konijn zette zijn bril op. ‘Waar wenscht Uwe Majesteit, dat ik beginnen zal?’ vroeg hij.
‘Begin bij het begin,’ sprak de Koning ernstig, ‘en ga dan voort tot je aan het eind komt. Houd dan op.’
Toen las het Witte Konijn de volgende verzen:
Men zei mij, gij hadt haar bezocht
En hem mijn naam genoemd;
Zij prees me zeer, maar toch had zij
Mijn zwemkunst niet geroemd.
Hij schreef hun, dat ik er nog was,
(Wij weten, dit is waar;)
Als zij de zaak soms verder dreef.
Dan liept ge groot gevaar.
Zij kreeg er een, hij kreeg er twee
En allen keerden weer tot u,
Mocht ik of zij toevallig zijn
Gij laat hen vrij, naar hij vertrouwt,
Dat ons geen kwaad genaak’!
Ik had 't idée, dat gij steeds bracht,
(Vóór zij dien aanslag deed),
Een scheiding tusschen ons en hem,
Waardoor zij mij vermeed.
Ze was er dol op, maar houd dit
Slechts mij en u en niemand meer
uit ‘Alice's getuigenis’, vertaling R. ten Raa
| |
| |
‘Het bewijst niets!’ zei Alice, ‘U weet niet eens wat er in staat.’
‘Lees voor,’ zei de Koning.
Het Witte Konijn zette zijn bril op. ‘Waar zal ik beginnen, Majesteit?’ vroeg hij.
‘Begin bij het begin,’ zei de Koning ernstig, ‘en ga net zo lang door tot je aan het slot bent. Houd dan op!’
Dit was het gedicht, dat het Witte Konijn voorlas:
Ze zeiden dat u bij haar waart
Zij roemde wel mijn goede aard,
Maar zei dat ik niet zwem.
Hij schreef hun dat ik er niet was
Komt haar de zaak geheel van pas,
Ik gaf haar twee, zij twee aan hem,
En drie of meer gaaft gij.
Zij keerden dan van u naar hem,
Wordt gij en ik bij dit bestel
Voor uwe vrijspraak zorgt hij wel,
Mijn mening was, dat uwe stem
(Voor ziekte 't heeft belet)
Een hinderpaal was tussen hem,
Laat hem niet weten dat haar wens
Dit is geheim voor dier en mens
uit ‘De getuigenis van Alice’, vertaling C. Reedijk en Alfred Kossmann
‘Hiermee is helemaal niets bewezen!’ zei Alice. ‘Notabene, u weet niet eens waar de verzen over gaan!’
‘Lees voor,’ zei de Koning.
Het Witte Konijn zette zijn bril op. ‘Met uw welnemen, waar moet ik beginnen, majesteit?’
‘Begin bij het begin,’ zei de Koning plechtig, ‘en ga door tot je bij het eind bent; houd dan op.’
Dit waren de verzen die het Witte Konijn voorlas:
‘Jij was met haar, zo zei men mij,
Zij prees mijn mooie stem, maar zei
Hij schreef hun dat ik niet zou gaan.
(Dat was maar al te waar.)
Zij wilde er per se vandaan.
Wat moest hij toen met haar?
Ik kreeg er een, jij kreeg er twee,
Geheel vergeefs, naar mijn idee:
Als zij of ik toevallig zijn
Dan ligt hier voor zijn meesterbrein
Voorwaar een schone taak.
Vraag je het mij, dan speelde men
(Vóór zij het hoofd verloor)
Haar uit tussen jou, mij en hen;
Zij leende zich daarvoor.
Vertel hem nooit dat zij het meest
Aan hen heeft toebehoord.
Verzoek aan ieder die dit leest:
Vergeet het, woord voor woord.’
uit ‘Alice's getuigenis’, vertaling Nicolaas Matsier
|
|