De andere dragers spanden met zijn allen een tweede maal hun spieren om het gewicht omhoog te tillen. Het was geen eenvoudig karwei. L'Ummàlido vertrok zijn mond van de felle pijn. De vrouwen die toekeken huiverden.
Eindelijk kreeg men het beeld in de hoogte, en l'Ummàlido trok zijn vermorzelde, bloederige hand terug die nu alle vorm verloren had.
- Ga maar gauw naar huis toe! Ga naar huis toe! - riepen de mensen tegen hem terwijl ze hem in de richting van de kerkdeur duwden.
Een vrouw deed haar schort af en wilde hem dat geven om er zich mee te verbinden. Maar l'Ummàlido weigerde. Hij zei geen woord; hij had zijn blik gericht op een groep mannen die rondom het beeld stonden te gebaren en te ruziën.
- Nou ben ik aan de beurt!
- Nee, helemaal niet! Ik!
- Nee! Ik!
Cicco Ponno, Mattia Scafarola en Tommaso di Clisci probeerden om het hardst beslag te leggen op de plaats van l'Ummàlido als achtste drager.
Maar hij ging op de ruziemakers toe. Zijn verbrijzelde hand liet hij langs zijn zij omlaag hangen, en met de andere baande hij zich een doorgang.
Het enige wat hij zei, was:
- Dat is míjn plaats.
En hij stak zijn linkerschouder naar voren om mee de Patroonheilige te torsen. Hij verbeet zijn pijn en klemde zijn tanden op elkaar, met een grimmige vastbeslotenheid.
Mattalà vroeg hem:
- Wat ben jij van plan?
Hij antwoordde:
- Wat de Heilige Gonselvus belieft.
En samen met de anderen zette hij zich in beweging. Verbaasd zagen de mensen hem langs komen. En van tijd tot tijd vroeg er iemand hem bij het voorbijkomen, als hij de kwetsuur zag die nog steeds bloedde en een zwartige kleur aannam:
- L'Ummà, wat heb je?
Maar hij gaf geen antwoord. Plechtig stapte hij voort, op de maat van zang en muziek, wat verward in het hoofd, onder de grote, brede spreien door die flapten in de wind, en tussen het gedrang dat steeds groter werd.
Op de hoek van een straat zakte hij opeens in elkaar. De Heilige hield een ogenblik halt en wankelde, te midden van een kortstondige verwarring; daarna zette hij zich weer in beweging. Mattia Scafarola nam de lege plaats in. Twee familieleden raapten de bewusteloze man op en droegen hem het dichtstbijzijnde huis binnen.
Anna di Céuzo, een oude vrouw die bedreven was in het behandelen van kwetsuren, bekeek het vormeloze en bloedende lichaamsdeel, en schudde vervolgens het hoofd.
- Ik zou niet weten wat ìk daar nog aan kan doen.
Zij kon hier niets uitrichten met haar vaardigheden.
L'Ummàlido was weer bij bewustzijn gekomen, maar zei geen woord. Zittend nam hij zijn kwetsuur in ogenschouw, stil en bedaard. Met verbrijzelde botten hing zijn hand slap naar beneden, voorgoed verloren.
Twee of drie oude boeren kwamen kijken. Ieder van hen gaf met een woord of gebaar uitdrukking aan dezelfde gedachte.
L'Ummàlido vroeg:
- Wie heeft de Heilige nou verder gedragen?
Ze antwoordden hem:
- Mattia Scafarola.
Opnieuw vroeg hij:
- Waar zijn ze op dit moment mee bezig?
Ze antwoordden:
- Met het plechtige lof.
De boeren zeiden gedag. Ze gingen naar het lof. Luid klokgelui weerklonk van de hoofdkerk.
Een van de familieleden zette een emmer koud water naast de gewonde en zei:
- Stop hier af en toe je hand in. We zijn zo terug. We gaan naar het lof.
L'Ummàlido bleef alleen achter. Het klokgelui zwol aan en veranderde van ritme. Het daglicht begon geleidelijk aan zwakker te worden. Een olijfboom waar de wind tegenaan joeg, sloeg met zijn takken tegen het lage raam.
Zittend begon l'Ummàlido zijn hand nat te maken in het water, beetje bij beetje. Naarmate het bloed en de bloedkorsten loslieten, liet het letsel zich ernstiger aanzien.
L'Ummàlido dacht: