De Revisor. Jaargang 16(1989)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Joseph Brodsky Debuut 1 Van de tentamenlast bevrijd, had zij voor zaterdag een vriendje uitgenodigd; 't was avond, en op tafel stond in 't kaarslicht de stevig dichtgekurkte rode wijn. Maar zondagmorgen ving met regen aan; en de logé sloop, een ervaring rijker, steels weg en nam zijn kleren van de spijker, die losjes in het pleisterwerk bleef staan. Ze pakte van 't burootje bij de muur een beker, goot een restje thee naar binnen. De woning sliep nog op dit vroege uur. Ze lag in bad en voelde hoe in 't midden de bodem bladderde, en plotseling kroop toen de leegte, licht naar badschuim geurend, bij haar naar binnen via nog een opening, die na vannacht bekend was met de wereld. 2 De hand, die stil de deur geopend had, was - hij schrok op - besmeurd; hij stak hem weg en het geld, nog van de wijn teruggekregen, liet horen dat het in de voering zat. De straat was leeg. Er dreven peukjes rond in 't water, stromend uit de regenpijpen. Hij zag opnieuw het stucwerk en de spijker en van zijn opgezwollen lippen klonk ineens een vloek. De leegte bleef onaangedaan, hij bloosde hevig en - bewust van 't vreemde van zijn gedrag - was door de grond gegaan, als daar de trolleybus niet was verschenen. Weer thuisgekomen, kleedde hij zich uit, niet kijkend naar de sleutel, die nu afhing, op vele deuren past en stonk naar zweet, verbijsterd bij de allereerste draaiing. 1970 Vertaling Peter Zeeman [pagina 35] [p. 35] Liefde Vannacht ontwaakte ik twee keer en sleepte mij naar het raam. De lichten in de ruit beëindigden een zin, in slaap geuit, maar brachten, net als een beletselteken, geen troost of antwoord, gingen langzaam uit. Ik droomde dat je zwanger was en, gek, na zoveel jaar van jou te zijn gescheiden, werd ik me van mijn schuld bewust. Mijn beide handen, die net verheugd jouw ronde buik betastten, zochten nu mijn broek en reikten omhoog naar 't knopje van het licht. Ik stond bij 't raam en wist dat jij je daar bevond, in 't donker, in de droom alleen gebleven. Je wachtte tot ik terugkwam, uit je mond klonk geen verwijt: jouw motto luidt vergeven. Je bleef geduldig, kalm, want in de nacht duurt voort wat overdag wordt afgesneden. We zijn daar man en vrouw, verbonden in de echt, en kind'ren zijn slechts een excuus, de reden dat wij als naakt tweeruggig monster zijn verhecht. Maar op een nacht zul jij opnieuw voor mij verschijnen, dodelijk vermoeid en mager. Ik heb er dan een zoon of dochter bij, een baby nog. Die keer zal ik 't niet wagen het licht weer aan te doen: ik ben niet vrij, heb niet het recht, om julie daar te laten, in 't rijk der schaduwen, in het domijn van schimmen, zwijgend, staande voor de lijn der werkelijkheid, de dichte haag der dagen die mij belet konstant bij jou te zijn. 1971 Vertaling Peter Zeeman Vorige Volgende