| |
| |
| |
[1989/2]
Mark Insingel
Paren
Een
Het beangstigend gevoel van eenzaamheid dat de dood oproept, op een zondag wanneer de stad leeg is en je helemaal alleen bent, je kunt niemand bellen - dit gevoel overvalt je telkens als je bij haar op bezoek komt.
Haar flat is luxueus, hij is mooi ingericht, met overal schilderijen van hem aan de muren, er staat ook nu en dan iets nieuws, en de planten voor de grote schuifdeuren zijn uitgegroeid tot een heuse wintertuin.
Maar de brede laan met de uniforme woonblokken zover je kunt zien - tienduizenden mensen die er verblijven zonder er eigenlijk sporen achter te laten, tenzij krassen, vlekken, kleine vernielingen - het is alsof niemand met iemand te maken heeft, tenzij in verband met burenlawaai, klachten van concierges, geblokkeerde liften, foute post.
Hun relatie was heel intens geweest, nam men aan, zij had geen stap van hem geweken, op reis was zij het die de kaarten kende, de plattegronden, de brochures, de openingsuren, terwijl hij reed als een kwajongen, haar daarmee om de haverklap de stuipen op het lijf jaagde. Ze beklaagde zich erover dat hij nooit genoeg gezien had, dat ze met hem geen rust kende. Wilde ze rust? Interesseerde ze zich wel voor alles waar hij nooit genoeg van kreeg?
Hij was opgegroeid in een ouderwetse buurt, zijn moeder had een kruidenierswinkeltje gedreven. Zoals hij hield van window shopping in de duurdere straten van het centrum, zo hield hij van musea, van concertzalen, van boekwinkels. Van vrienden met wie hij kon discussiëren over kunst en culturele trends. Was hij een snob? Hij was een volksjongen die door de wereld van de geestelijk en materieel welgestelden erkend wilde worden - ‘kijk eens hoe mooi ik ben’ -, hij was in de ban van design en technologie.
Hij maakte schilderijen die lieten zien hoe mooi ze waren, hoe mooi kleuren kunnen samengaan op doek in evenwijdige, in altijd evenwichtige composities met meestal of hoofdzakelijk verticalen. Hij was bedachtzaam en hij werkte nauwgezet, vroeg of laat schiet ik in de roos, dacht hij.
(Hij was begonnen met schilderijen van mysterieuze voorwerpen en toestanden, je moest zoeken naar verbanden en symbolen, er kwam geen enkele rechte lijn op voor, het buigen, wentelen en krullen was een uitdrukking van zoeken, van onzekerheid, van camouflage ook: wat had hij te zeggen? Die doeken waren klein van formaat, hij moest rekening houden met de smalle lift in het gebouw. Aan zijn grote formaten is hij pas toegekomen toen hij zijn atelier betrokken had.)
Zij heeft lichaamsvormen als uit de vorige eeuw: mollige armen, een melkwitte huid, een indrukwekkende boezem, een geprononceerd achterste. Haar lange haar steekt ze op in een
| |
| |
wrong zodat haar hals opvalt. Sinds ze jurken draagt zonder ceintuur lijkt het alsof het nachtjaponnen zijn. Ze heeft een levendige blik en korte, kinderlijke bewegingen, ze houdt niet op met praten, ze houdt je met praten bij zich en op afstand. Een bezoek wordt niet kort gemaakt of loopt niet uit want op voorhand is alles voorzien en geregeld, het wordt afgehandeld. Haar voortdurende zorg is het bijhouden van haar agenda, daarin gebeurt het. Alles gebeurt dus voor en na, in haar gedachten.
Ze praat over hem: hij heeft haar bedrogen door dood te gaan, hij heeft haar met haar agenda alleen gelaten, ze heeft geen houvast meer.
Ze hadden elkaar leren kennen op de kunstschool, ze was zijn lief voor de avonden in de week, het uitbundige meisje dat al pakken gedichten had geschreven en niet verlegen was om te poseren, in de dag een bankbediende zoals hij, maar evenzeer als hij gulzig naar beleven en weten, zo helemaal in tegenstelling tot zijn ongeïnteresseerde jonge vrouw waar hij dan ook vlug en zonder drama's van gescheiden is. (Met zijn zoon is hij elke zaterdagmiddag blijven optrekken, de jongen is met kunststudies begonnen aan de universiteit, is dan in het hippiemilieu verzeild geraakt en hechtte nergens nog waarde aan, elke sociale status kon hem gestolen worden, tot verbijstering van zijn vader die dacht dat hij ziek moest zijn. - Misschien waren ze wel beiden ziek.)
Kun je het gulzigheid noemen wat hen verbond? Voor haar kwam dat dan neer op een hang naar verslaving, bij hem ging het om aanzien.
Telkens als hij er met zijn zoon op uittrok ging zij films snoepen in de binnenstad (tot ze met hem samenwoonde had ze vluggertjes met wie er ook maar aandrong, maar zoals ze weinig kieskeurig was geweest zo was ze achteraf ook niet meer te bepraten), sinds hij dood is barricadeert ze zich avond aan avond tot lang na middernacht bij haar teeveetoestel, ze speelt met de knoppen, ze heeft programma's aangestreept in het programmablad, op telefoon en deurbel reageert ze niet. Ze ploft in bed, zegt ze, en slaapt onmiddellijk in, een korte maar diepe en verkwikkende slaap. Je vraagt je af: masturbeert ze vaak? Je kunt je niet voorstellen dat ze zelfs een dokter op een dergelijke vraag zou antwoorden.
Je kunt je ook niet voorstellen dat ze een kind zou hebben, ze is er eigenlijk zelf een. De dagelijkse voorvallen, het is alsof ze ze nauwelijks laat gebeuren om ze dan uitvoerig en accuraat aan haar moeder door te kunnen bellen. Ze belt haar op het ogenblik dat het bezoek aankomt, ze belt haar opnieuw zodra ze het heeft uitgewuifd. Eigenlijk is ze verslaafd aan haar kinderlijke staat, aan haar moeder.
Wie was hij dan voor haar? Hij waste haar rug als ze in bad zat, hij deed haar giechelen, hij dicteerde haar de afspraken die ze moest vastleggen, de bezoeken die ze moest voorbereiden, hij liet haar paraderen aan zijn zij met bonte jurken, haar blonde haren opgestoken als een oosters torentje, haar oogleden diep blauw gemaquilleerd, haar mond en ogen die altijd vrolijk stonden.
Zo met haar bij zich op een receptie, bij een onderhandeling, zou je niet meteen gemerkt hebben hoe hij door frustratie werd verteerd. Hij had wel het gevoel dat hij erbij hoorde, maar als reserve. Hij moest blij zijn met gelegenheden waarbij hij opgeroepen werd als plaatsvervanger. De tandarts die een schilderij kwam kiezen dat moest passen bij diens nieuwe slaapkamermeubelen, - altijd opnieuw werd hem zijn plaats gewezen: was hij niet een soort decorateur, iemand bij wie je eens een keer passende dingen kon halen, iemand die paste in bepaalde interieurs?
De toegestane koffiepauzes op kantoor gebruikte hij om op de wc verder te lezen in
| |
| |
theoretische en kritische beschouwingen waarin hij dikwijls namen tegenkwam van collega's die niet ouder waren dan hij, terwijl zijn eigen naam er maar een enkele keer bij vermeld werd.
Jaren heeft dit geduurd, tussen lukken en mislukken in, zonder duidelijke evolutie. Onverwacht is hij toen doodgegaan. (Alsof hij daardoor een beslissing wou foreeren: een uiteindelijke doorbraak, een uiteindelijke afwijzing.)
In de smalle lift heeft ze hem, stervende, proberen overeind te houden, hij hing tegen haar aan, zijn ogen stonden al verdwaasd. Was hij dood toen ze hem eruit droegen, is hij gestorven op het trottoir, in de auto? Vaag zal hem nog wel voor de geest gekomen zijn hoe dit altijd de weg van zijn schilderijen was geweest, honderden keren heeft hij met een doek in die rechte doodse straat gestaan, in de onverschillige en vijandige wind, in het kale en verlaten zonlicht tussen de rijen huurkazernes. Had hij er niet altijd van gedroomd dat de kortstondige aanwezigheid van zo een onbedekt schilderij het effect zou hebben van een naakte vrouw op het trottoir? Van een hallucinatie, als het ware opgeroepen door de contactarmoede zelf?
Ze was onmiddellijk verhuisd, het was alsof ze aangestoken was door smetvrees. Of alsof ze daar zelf naakt had gestaan, en nooit zou ze weten wie haar allemaal hadden gezien, wie het allemaal waren die haar hadden gezien. Ze was gevlucht.
Eenzamer is ruimer, haar agenda is schaars beschreven, elke aantekening wint erdoor aan waarde, wordt ook overbodiger. (Ze heeft er moedwillig in geschrapt, vrienden en bekenden heeft ze onverschilligheid en onbeleefdheid in de schoenen geschoven, ze heeft misverstanden gevoed tot elke verdere omgang onmogelijk was - was het treiterij of zelfkwelling?) - En haar hang naar verslaving: moet ze zichzelf niet verdoven om háár knagende frustraties te onderdrukken? Haar pakken gedichten die ze bij wijze van spreken aan hem had overgedragen, hij heeft ze met zichzelf laten verloren gaan in plaats van ze bekendheid te geven!
Met zijn doeken beheerst hij elke kamer, elke muur, een partij staat opgesteld als een katafalk met lakens gedrapeerd tegenover haar bed, ‘Kijk eens hoe mooi ik ben’, blijft hij zeggen; hier ziet het er allemaal veel duurder uit, zoals hij het zich wel zou gedroomd hebben, de lift is groter, de hall is van marmer.
Het is alsof de flat is volgchangen met levenstekens, met levensverlangen, met mannelijke begeerte die zij ooit heeft opgewekt, waarmee ze toont dat ze aantrekkelijk was (ze laat ook gaarne verstaan dat ze met seks nimmer problemen heeft gehad). Een zus, een schoonbroer en hun kinderen met hun vriendjes, met een eehtgenoot, een baby, voor hun jaarlijkse middagvisite bezetten ze met drukte en luidruchtigheid de woonkamer, de gang tot aan de wc, de keuken, ze lichten dekseltjes op, morsen as, stoten met hun dikke schoenen tegen witte pootjes, eentje zet zelfs even de teevee aan, maar daar moeten ze afblijven, - die is voor haar wanneer ze alles heeft opgeruimd nadat ze langs de lift met zijn allen als het ware gepurgeerd zijn, wanneer ze weer alleen zit met het beeld.
| |
| |
| |
Twee
Hij kon het liegen niet laten omdat hij dan het gevoel had zijn privacy te verliezen, een bepaald levensgebied dat hij voor zichzelf wilde houden. Wat haar betrof, leugens ontredderden haar, ze voelde ze als twijfel aan haar vermogen om alles aan te kunnen, hoe zou zij zo weinig vergevensgezind, toegeeflijk of breeddenkend zijn dat ze de waarheid niet in het gezicht kon zien? Haar beliegen wilde zeggen haar morele gaven onderschatten, vast vertrouwen in haar zou niet mogelijk zijn.
Misschien reageerde ze ook zo heftig op leugens omdat het vormen van verzwijgen zijn, ze voelde zich uitgesloten, leugens werden ingezet wanneer zwijgen vermoedens zou wekken, wat haar nog onzekerder maakte, of gewoon omdat ze een vraag had gesteld en een antwoord niet kon worden ontweken.
Eigenlijk was zij de leugenares, want ze was tenslotte een getrouwde vrouw en ze hield hem erop na als levenslange minnaar, onder zowel onverdachte als hermetische benamingen die even zovele eufemismen waren.
Was hij niet haar boekhouder, haar secretaris, haar vertrouwensman, tegelijk onmisbare bediende en compagnon in het zaakje dat ze had opgezet? En ook: sierde het haar niet dat ze de hand boven het hoofd hield van wie je een eenzaat kon noemen, een kansarme en teleurgestelde jongeman die de ware liefde aan zijn neus had zien voorbijgaan, die gebukt ging onder zijn gebrek aan algemene vorming en die gulzig hield van al wat mooi was? En tenslotte: stond haar echtgenoot niet bekend als een bruut, tevens als een man wiens uiterlijke verschijning even imposant was als zijn academische titel, iemand die alles al had en die zij in haar naïviteit haar ja-woord had gegeven, wat betekende: het recht om haar zonder beperking te misbruiken voor zijn onweerstaanbare behoefte te vernederen en te kleineren?
Zo was hij er om haar op te hemelen. Hij bleef altijd kleiner dan zij, zoals het past tegenover iemand die je vereert. Het behoorde tot zijn charme dat hij wat voorovergebogen liep, dat paste zo helemaal bij de stand van zijn hoofd: een beetje schuin, je vriendelijk eerbiedig aankijkend.
Hij wilde vooral voortdurend kunnen groeten. Omdat hij zo graag gegroet wilde worden misschien? En hield hij strikt aan conventies en verjaarde omgangsvormen omdat hij dan niet bij begroetingen het gevaar liep om voor schut te staan? ‘Ik ben een monarchist, maar ik verkies een keizer boven een koning.’ Het was duidelijk dat hij vond dat de waardigheid van onderdanen toeneemt met de rang van hun vorst.
Zoals werknemers ervoor beducht zijn om werkloos te vallen, zo was het hem een niet aflatende zorg om zijn status van dienaar veilig te stellen door zijn meester op de troon te houden. Zijn meester was al wie hij in het sociale
| |
| |
verkeer kon verplichten hem te zien (en zijn zeer banale afkomst te ontzien) en in de intieme sfeer was zij het, de hooggeboren onschuld die hij, dankzij het feit dat ze dagelijks door een monster werd belaagd, ook dagelijks de reddende hand kon toesteken. (Ironiserend had je van hem kunnen zeggen dat hij teveel ridderromans had gelezen, een zeldzaam voorkomende variant van wat men bedoelt met de opmerking dat iemand blijkbaar te veel films heeft gezien.)
Zij was erg mooi, in hun jeugd was ze voor hem de vleesgeworden verontschuldiging om zwak te zijn, aan haar weerstaan was in plaats van kuis misschien zelfs verdacht gevonden.
Zodra hij haar de zijne mocht noemen, en misschien omdat hij niet wilde weten dat hij aan het vlees toegaf, van heel vroeg af dus was hij haar al ontrouw. Het was die ontrouw die hij zijn privacy noemde en alhoewel hij platonisch was beheerste hij zijn hele doen en denken. (Zij van haar kant ‘gaf hem haar liefde’, terwijl het om seks vragen was.)
Hij kon niet zwijgen over zijn ‘vriendinnen’, elke wat aparte mooie vrouw met wie hij koffie dronk, wier hand hij iets te lang had kunnen vasthouden, van wie hij het parfum had opgesnoven bij de ceremoniële omhelzing waar hij zo op stond - hij noemde haar zijn vriendin. Hield hij daardoor de buitenwereld in het ongewisse omtrent zijn seksuele omgang met haar, zijn enige vriendin, of was het dus om zich in zijn geest van haar die hij bezeten had (die hem verleid had) te bevrijden (om niet gekluisterd te worden aan de herinnering van zijn zo minderwaardige lust) dat hij in vervoering de trein nam naar Wenen waar een zangeres hem verwachtte, naar Parijs waar hij een kleindochter kende van een generaal van de laatste tsaar?
Zij vervulde intussen haar rol van toegewijde echtgenote, onderdanig en guitig, trouw en pikant, alles wat een man, een beul, een minnaar wensen kan, aan alle tegengestelde verwachtingen beantwoordde ze tegelijkertijd, haar ijdelheid moest ze in de eerste plaats uiten via haar echtgenoot en zo kon die (een waardige man is niet ijdel) de zijne uiten via haar. Ook zij zal natuurlijk behoefte hebben gehad aan onbeschoft kunnen zijn, gewelddadig, kwaadwillig, maar door daaraan toe te geven kon ze alleen zichzelf blameren, ze vond er plezier in om de onderdanigheid die haar werd opgelegd nog eens aan zichzelf op te leggen, die beheersing maakte haar bijzonder aantrekkelijk, ze deed aan een snuivende merrie denken, in onderdrukking leven bleek genotzuchtig te kunnen zijn. (Je kon haar niet onopvallend noemen, ze sprong in de kijker en ze eiste ook aandacht op. Maar bijvoorbeeld haar opvallende aanwezigheid alleen al, omdat die - bewust of onbewust - in opdracht was en niet van één maar van twee mannen met wie ze zich vereenzelvigde, met wie
| |
| |
ze naar buiten toe en afhankelijk van de omstandigheden een paar vormde, - je kon je terecht afvragen: welke van de minstens twee vrouwen die ze speelde was ze, en je kon al raden: geen van beiden. Wie was ze dan eigenlijk, kon ze daar zelf op antwoorden?)
Zich in het midden houden, letterlijk en figuurlijk, had een niet onbelangrijk aandeel in haar elegantie, eigenlijk was het die elegantie, geprezen als natuurlijkheid, waarin ze haar natuur als het ware oploste, ze blonk erin uit, en zo blonk ze uit in het zoekmaken van zichzelf.
Haar elegantie, zoals haar onderdanigheid, vertoonde overeenkomsten met de zijne, bij hem nochtans - de eeuwige liefhebber, de levenslange jongeling - ging het om een volstrekt mannelijke pendant, gevormd en gevoed door nostalgie en militante weerbaarheid (vasthoudendheid), alle verfijning aan zijn wezen was een vorm van weemoed. Samen stonden ze als het ideale mensenpaar tegenover de onoverwinnelijke macht die haar echtgenoot was, de wet, de kwelling en de dood - in de schaduw waarvan nochtans hun belaagde geluk standhield, zonder dewelke het - zoals zou blijken - niet eens kon bestaan.
Verlegen omdat hij de mindere was had hij zich met haar geïnstalleerd in de romantische tragiek van de onbereikbaarheid, in de droefheid om het onvolkomene en in de hardnekkige trouw aan de idee van het absolute. Zij, in een vaag besef van schuld, kon niet nalaten om het zich moeilijk te maken, ze had het ongevraagd over haar vergissingen, haar fouten, haar kwaaltjes, ze rakelde dingen op waarmee ze de anderen verplichtte een mening uit te spreken, hun verantwoordelijkheid af te schudden door te wijzen op haar nalatigheden, haar onhandigheden, haar te doen beloven het in het vervolg aan te pakken op een andere manier, die haar werd voorgesteld (en waarmee ze, voor zichzelf, niet akkoord ging). Zo wendde ze instinctief technieken aan die zijn zelfgevoel versterkten, hij kon haar beleren, beschermen en troosten, hij beheerste de situatie.
Hij beheerste inderdaad de situatie tot op het moment dat niets hem nog in de weg stond: bij de dood van de echtgenote. Niemand kon vermoeden dat dit voor hem het uur der waarheid was. Hoe kon zij begrijpen dat hij helemaal niet wilde trouwen? Zijn privacy: het was zoals zijn kleding, vaak beving hem een reële angst het voorwerp te worden van klassieke clownerieën zoals ze het succes van kluchten garanderen: de broek die afzakt, de pruik die wegwaait. Of gewoon maar: de angst onbeduidend te zijn. Iemand die zoveel verborgen hield moest er wel voor vrezen dat er eens wat ontdekt werd. Maar eigenlijk deed hij niets anders dan de dingen aankleden, voor wie de tact en het verstand bezat om te horen, te zien en te zwijgen, om het spel mee te spelen, waren er geen geheimen, alleen een stille medeplichtigheid die hij met dankbaarheid bleef afkopen.
Bij de dood van de echtgenote hadden ze ook al een leeftijd bereikt waarop iedereen zag dat zij veel ouder was dan hij. Ze ging zich altijd zwaarder maquilleren, wat hem afschrok, het moest haar in zijn ogen wel vulgair maken.
Ze droeg aan elke vinger een ring, het waren er zware. Met de jaren waren haar vingers door knobbels misvormd geraakt, eigenlijk kon ze geen ringen meer dragen. Ze had ze daarom van fijne scharniertjes en slotjes laten voorzien, ze waren zo hersmeed dat ze rond de knobbels pasten. Wie haar leerde kennen prees haar mooie ringen, haar nog gave handen. Met welgevallen liet ze dit gebeuren, dan maakte ze er een los, nam hem van haar vinger, toonde de knobbel. Om de echte of gespeelde verbazing die daarop volgde moest ze glimlachen.
| |
| |
| |
Drie
Wat hadden ze gemeen dan de fysieke ruimte waarin zich hun leven heeft afgespeeld? Hem kon je 's avonds in bed horen voorbidden, zij antwoordde. Hij bad gehaast, zoals hij alles gehaast deed, eten bijvoorbeeld, maar zijn stem was krachtig en opwekkend, het was alsof hij zich rechtvaardigde voor iemand die hem kon horen en die over zijn trouw aan het geloof kon oordelen. Haar antwoorden waren minder nadrukkelijk maar er klonk een plichtbewuste instemming in door. Was ze zich ervan bewust dat het erom ging hem in zijn gelijk te bevestigen? (Wat ze al dag in dag uit deed, ze maakte dingen onbespreekbaar om niet te moeten zeggen wat ze dacht. - Maar waarom eigenlijk, ze dacht er toch hetzelfde over?)
Zoals je de discrete leermeester kunt zijn van een meerdere, zo ongeveer was zij zijn echtgenote. Wat zij beter wist dan hij was: dat je arm kunt worden, dat je rijk moet zijn vóór je de anderen de loef kunt afsteken. (Zijn familie voelde zich de betere tegenover haar, ze moest zich helemaal waarmaken, alleen met harde feiten zou ze zich een plaatsje kunnen verwerven.)
De achterkant van een foto genomen tijdens zijn legerdienst had hij in potlood volgeschreven met:
1. | Wat is de plicht van de man? |
2. | Wat is de plicht van de vrouw? |
3. | Kwestie van muziek: waarom hoor je het graag? |
4. | Over sparen! |
5. | Wat versta je onder: de vrouw moet de man volgen? Is dit logisch? |
6. | Over die koekenbak/raadsels/vertelsels. |
Op die foto staat hij in het uniform van de cavalerie, lachend en zelfzeker, met zijn dunne snorretje à la Rudolf Valentino, met een hand in zijn zij en de andere op de schouder van een kameraad die er wat verveeld bijstaat. (Alsof die er zich niet vanaf had kunnen maken want het was duidelijk zijn foto niet, hij werd erop voorgesteld in de rol van kameraad.) - Vrienden heeft hij altijd graag gehad, dat het er minder waren dan hij wel gewenst had kon je afleiden uit zijn behoefte om met ze uit te pakken. Vrienden hebben was zoiets als welgesteld zijn, dit is niet beschaamd hoeven te zijn, enige overvloed hebben waardoor eventuele overmoed toelaatbaar is en zelfs bewondering wekt. (Zo kan bijvoorbeeld vrijmoedigheid een vorm van overmoed zijn.)
Overmoed nu, voor zover hiervan ooit sprake kon zijn (zelfs je niet laten doen vond ze overmoedig), overmoed maakte haar bang, zoals vrijheid, elke uiting ervan verstopte ze. Rijk worden kon dan ook alleen door doorgedreven spaarzin. ‘Prent je maar goed in dat je geen geluksvogel bent, je moet het lot niet uitdagen!’ Bij hun eerste afspraken hadden ze het dus over sparen, hij uit bezorgdheid om niet te verliezen: de gunst van zijn ouders en zijn oudere zussen
| |
| |
die hem altijd hadden bemoederd, de relatieve status van kleine middenstander. En zij? Zij heeft waarschijnlijk geantwoord zoals ze dat vanaf de eerste huwelijksdag in het gebed heeft gedaan: de vrouw volgt de man, dit moet je logisch vinden, en zo hoeft die man er zich ook niet van bewust te zijn dat ze hem eigenlijk leidt naar waar zijzelf wil zijn.
Haar onwennigheid bij gezelschapsspelen (raadsels, koekenbak, vertelsels) - had ze daar trouwens met gretigheid aan kunnen deelnemen zonder het vermoeden te wekken dat ze misschien toch lichtzinnig was? - deze onwennigheid die haar frustreerde heeft er haar nog sterker toe gedreven om alle slagen te halen met bewijzen van haar degelijkheid. Aan de genoegens van het familieleven - die niets opbrengen, die ze kon voorstellen als tijdverspilling - heeft ze zich kunnen onttrekken met een wankele gezondheid, met chronische lichamelijke ongemakken.
Hoorde ze echt graag muziek? Ze heeft hem zeker laten voorspelen op de piano in de grote werkplaats en woonkamer die veranda werd genoemd (het licht kwam door een koepel), over heel de lengte stond een werktafel waar het inlijsten gebeurde en die voor de zondag helemaal werd afgeruimd. Die wekelijkse gedaanteverwisseling heeft ze sedert ze vaste voet in huis kreeg afgeschaft; de piano, waarop hij alleen 's zondags een paar van de stukjes speelde die hij in zijn jongensjaren bij een pianojuffrouw had geleerd, met de jaren moesten de vaasjes, de westminster en de familieportretten er plaats maken voor de altijd talrijker nog af te werken lijsten, de kartons, de platen glas. Uiteindelijk kon ze verkocht worden. (‘Hij had er in zo lange tijd niet meer op gespeeld.’) Niettegenstaande hun toenemende welstand, die zij veilig stelde en demonstreerde door huizen te kopen, raakte hij tenslotte steeds meer vervreemd van zijn eigen neven en nichten en tantes die - de meesten als ‘kale jonkers’ zoals zij hen graag noemde - zich wisten in te burgeren (via huwelijken en diploma's en geslaagde zaken) in de echte burgerij.
Al vanaf zijn kindertijd maakte hij met gehoorzaamheid goed wat hij miste aan bekwaamheid, in zijn angst om te mishagen was hij een geboren verliezer. Zoals zij het kleine echtelijk bezit verzamelde door zuinigheid, zo trachtte hij zijn status te behouden door zijn trouw; zoals zij niet durfde investeren, dit is wagen, zo durfde hij in niets afwijken van het gangbare verwachtingspatroon. Maar was het patroon dat hij had verinnerlijkt nog gangbaar? Hoe kon hij het weten als hij niet durfde eraan twijfelen?
Ze bleven zich dan ook geminacht voelen, ze verkropten het - wie loopt er nu te koop met zijn verlegenheid? Omdat hij aan zijn meningen vasthield als aan zijn goede naam was er met hem niet te praten, hij was fanatiek. Hij pro- | |
| |
beerde de argumenten van de anderen niet te weerleggen, hij stelde ze als onfatsoenlijk voor. Dat advokaten een eerlijk beroep konden uitoefenen, dat begreep hij eigenlijk niet. Hij was een levenslang supporter van dezelfde (‘zijn’) voetbalclub, en alhoewel hij zich graag liet doorgaan voor handelaar (zij zei: ‘zakenman’ - hij was een ambachtsman, zij deed de winkel), toch zou hij het onder geen enkele omstandigheid van zichzelf kunnen verkrijgen om die club de rug toe te keren, al bleef er maar een handjevol supporters over, hij zou tot die diehards blijven behoren.
Soms nochtans - je zou zeggen op momenten waarop hij zich niet in het nauw gedreven voelde - was hij de betrekkelijkheid zelf. Op die momenten was het duidelijk dat je zijn verstand (of onverstand) en zijn emoties niet dooreen mag halen.
Hij kon haar dan ook glimlachend zitten bekijken, zoals ze tekeer ging tegen in haar ogen pronk- of verspilzieke bekenden. Zou de vrijheid die zulke mensen zich gunden dan op háár hoofd terechtkomen? Of bewees hun vrijheid (die niet altijd uitliep op verarming en ontreddering) dat zij het was die niet kon leven, dat zij verlamd werd door het spookbeeld alles te verliezen?
Op een keer toen ze opnieuw kakkerlakken had gevonden in de ingebouwde keukenkasten was ze radeloos geworden, ze had hysterisch gehuild. Het mocht haar dan toch niet lukken om met vuil en ondermijning eens en voorgoed af te rekenen; zij die zo volstrekt haar best deed, het was alsof ze uitgelachen werd met haar pogingen om achting te verwerven. (En al diegenen die het allemaal niet kon schelen en het in de schoot geworpen kregen!)
Als het de plicht was van de vrouw om alles binnenshuis te houden dan kon hij zeker op haar rekenen, al deed ze soms opkijken door een uitlating die haar afkomst verraadde. (Ook al had ze de deftigheid en preutsheid, als sociaal onderscheidingsteken van de schoonfamilie, klaarblijkelijk met overtuiging overgenomen, stond ze niet nog met één been in haar eigen familie?)
Hij van zijn kant, hij bleef op haar broers en haar ooms en haar nichten - arbeiders en keuterboertjes, werkvrouwen - ook altijd neerkijken, om er maar niet mee verward te worden. Hij bleef moeite hebben met enige vorm van generositeit tegenover hen. Voelde hij zich dan niet de sterkste? Was hij niet overtuigd van zijn stand? Waarom staat hij op die foto's uit zijn jeugd (als rekruut, als jongste broer, als bruidegom) steeds lachend en vol zelfvertrouwen, terwijl hij op de latere foto's een bezorgde, soms een lichtelijk verongelijkte uitdrukking heeft? Waarom moest hij op die latere foto's de wenkbrauwen fronsen? Zit zij er voor iets tussen, zij die zeker vlug met de raadsels en vertelsels, maar op termijn ook met de koekenbak schoon schip maakte? Heeft het te maken met hun beider verstoppertje spelen tegenover de kinderen? (Die niet meer wisten wat ze mochten weten, die op hun beurt geschokt werden als een keer bleek dat over een of ander onbespreekbaar onderwerp toch en ineens zonder geheimdoenerij gesproken kon worden? - dit wil zeggen als de ouders uit hun rol vielen en zich van hun eigen taboes niet bewust schenen te zijn?)
Dat ze elkaar waren tegengekomen, het kwam eigenlijk doordat ze allebei zowat halfweg stonden. Ze voelden zich nergens helemaal thuis, ze bleven overal verlegen zijn, de fysieke ruimte waarin ze samen waren was ook een geestelijke.
|
|