De Revisor. Jaargang 16
(1989)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||
John Hovens
| ||||
De karakters van Humbert en PouderooyenTot de kenmerken van de manier van schrijven van Humbert (opgevoed in Frankrijk) behoort het gebruik van Franse zinsdelen en woorden zoals ‘comme vous le savez trop bien, ma gentille’ (p. 147), ‘ce qu'on appelle’ (p. 151), ‘comme on dit’ (p. 155) etc. Pouderooyen, een leraar Frans, heeft ook de neiging zijn tekst te larderen met Franse frases: ‘de quoi manger’ (p. 42), ‘âmes damnées’ (p. 46), ‘Et vous voilà sortie de bien bonne heure?’ (p. 118) etc. Dat | ||||
[pagina 74]
| ||||
Brakman van zijn hoofdpersoon een leraar Frans heeft gemaakt, heeft dus niet alleen te maken met Madame Bovary maar zou ook wel eens te maken kunnen hebben met Lolita. Ik zie deze Franse tic als een symptoom van overspannenheid (vgl. Humberts hartkwaal en gelaatstic; Pouderooyens ziekteverlof) en interessantdoenerij (vgl. hoe Humbert vertelt over zijn zeer internationale afkomst en wetenschappelijke publicaties; hoe Pouderooyen zijn naam etymologisch probeert te verklaren; hoe beiden hun eruditie ten toon spreiden). Het zijn m.i. twee karakteristieke eigenschappen van Humbert en Pouderooyen. Een derde overeenkomstige eigenschap is hun onbetrouwbaarheid. Pouderooyen vertelt hoe hij op de dag van aankomst in Rouen met Jeanien de kathedraal heeft bezocht. Even later deelt hij ons echter mee:
Ik merk nu ook dat er iets niet helemaal klopt. We kunnen niet op de dag van aankomst de kathedraal hebben bezocht, daar zal het zeker te laat voor geweest zijn. Ik moet dus per ongeluk een stuk middag of ochtend van de ene dag in de avond van de andere hebben gesmokkeld of omgekeerd. (p. 49)
Hier wordt verwezen naar een passage uit Lolita:
I notice I have somehow mixed up two events, my visit with Rita to Briceland on our way to Cantrip, and our passing through Briceland again on our way back to New York, but such suffusions of swimming colours are not to be disdained by the artist in recollection. (p. 261)
Eerder zegt Pouderooyen:
Maar ik schrijf uit mijn herinnering met alle eenzijdigheid van dien. (p. 27)
Zowel Lolita als Het zwart is geconcipieerd als zijnde achteraf geschreven door de hoofdpersoon. Humbert en Pouderooyen schrijven hun verslag om aan te tonen dat zij niet minder gelijk hebben dan de aangepaste burger, dat ze waardig hebben gehandeld. Met andere woorden: ze willen zichzelf rechtvaardigen. Graag houden ze daarbij de lezer voor de gek. Dit effect bereiken ze door vaak een ‘szenische’ manier van vertellen te hanteren waardoor de lezer denkt dat hij hetgeen gebeurd is, meebeleeft. Met een kwinkslag wordt hij er dan op gewezen dat alles vanuit de herinnering wordt verteld en dat het dus wel eens anders zou kunnen zijn verlopen. Niet alleen de lezer houden ze voor de gek. Ook de psychiater:
Zo juist hebben we de vrije associatie gehad, ik volgde de boeken maar op de voet, dat hebben ze het liefst. (p. 143) I discovered there was an andless source of robust enjoyment in trifling with psychiatrists: cunningly leading them on; never letting them see that you know all the tricks of the trade; inventing for them elaborate dreams, pure classics in style (which make them, the dreamex-tortionists, dream and wake up shrieking); teasing them with fake ‘primal scenes’; and never allowing them the slightest glimpse of one's real sexual predicament. (p. 34)
Een andere allusie is de volgende. Pouderooyen vergelijkt de moderne kledingzaak die hij en Jeanien tijdens een van hun omzwervingen door de stad betreden met een aquarium. Letterlijk staat er:
In het aquariumlicht stond ik er een tijdje dom naar te staren (naar een visitekaartje - JH), dat was me allemaal te dynamisch opeens en ik had al spijt dat ik de stap had gewaagd. (p. 38)
Dit is een verwijzing naar de kinderkledingzaak (ook van het dynamische soort) waarover Humbert opmerkt:
(...) that rather eerie place where I moved about fishlike, in a glaucous aquarium. I sensed strange thoughts form in the minds of the languid ladies (de verkoopsters - JH) that escorted me from counter to counter, from rock ledge to seaweed, and the belts and the bracelets I chose seemed to fall from siren hands into transparent water. (p. 108)
Het is duidelijk dat Humbert en Pouderooyen niet op hun plaats zijn in de winkel, dat ze zich vormloos voelen. Ik zie hierin een voorbeeld van hun verhouding tot de ‘werkelijkheid’. Hun belevingswereld is er niet op afgestemd. Dit blijkt ook uit het feit dat ze zich een buitenstaander voelen als ze het jargon horen dat in die kledingzaken gehanteerd wordt. In Lolita wordt | ||||
[pagina 75]
| ||||
Op andere plaatsen in beide boeken heeft de ‘werkelijkheid’ een agressieve kant, namelijk daar waar de hoofdpersonen worden geconfronteerd met de bemoeizucht van buitenstaanders. In Lolita met name de puriteinse huisregels van hotels, ook: p. 288; in Het Zwart: p. 24, 36, 124. De wijze waarop Humbert en Pouderooyen de ‘werkelijkheid’ beleven, is de vierde karakteristieke eigenschap die ze gemeen hebben. De vijfde eigenschap die ik noem, is angst. Deze kan verschillende vormen aannemen: enerzijds de angst om verlaten te worden (Humbert en Pouderooyen zijn bang dat hun geliefden hen zullen verlaten;
Tijdens de ochtendlijke autorit van Pouderooyen en Ariane over het eiland (p. 118-120) wordt Pouderooyen onder invloed van ‘sleep debt snatches’ en eerder op de avond geconsumeerde hasjiesj gekweld door angst- en (zelf)moordvisioenen. Konijnen springen voor de wielen, fazantejongen vliegen tegen de koplampen. Het doet denken aan de volgende passages uit Lolita:
In other words, poor Humbert Humbert was dreadfully unhappy, and while steadily and inanely driving toward Lepingville, he kept racking his brains for some quip, under the bright wing of which he might dare turn to his seat-mate (= Lolita-JH). It was she, however, who broke the silence: ‘oh, a squashed squirrel,’ she said. (p. 140) The sweat rolled down my neck, and we almost ran over some little animal or other that was crossing the road with tail erect. (p. 140)
De diertjes zijn uitingen van lust, schuld en angst. Humbert wordt door deze gevoelens geteisterd nadat hij voor de eerste keer met Lolita naar bed is geweest:
Wether or not the realization of a lifelong dream had surpassed all expectation, it had, in a sense, overshot its mark - and plunged into a nightmare. (p. 139-140)
Het citaat is zeer toepasselijk op de situatie van Pouderooyen: de dood van Ariane nadert (Pouderooyen, half bewust van zijn necrofiele gevoelens, voelt dat) en dus ook zijn ‘lifelong dream’. Brakman heeft, met dit doel voor ogen, de zelfmoordplegende diertjes in zijn boek verwerkt. Als zesde en laatste eigenschap noem ik hun onaardige en autoritaire gedrag, vooral ten opzichte van hun minnaressen. Het is duidelijk dat dit samenhangt met de angst de geliefde te verliezen, één van de eigenschappen die ik reeds beschreef. Pouderooyen koopt veel cadeautjes voor Jeanien (p. 23). Het complex van heerszucht en angst ligt hieraan ten grondslag. In Madame Bovary heeft het cadeautjes kopen dezelfde functie. Rodolphe noemt | ||||
[pagina 76]
| ||||
Emma in verband met de vele geschenken die zij hem geeft ‘tyrannique’. Ook Humbert koopt veel cadeautjes voor zijn geliefde (zie bv. p. 141). Toch hebben de cadeautjes daar gedeeltelijk een andere functie. Naast de angst dat Lolita hem zal verlaten, speelt de angst dat zij over de verhouding met hem met anderen gaat praten een grote rol. Bovendien zijn de cadeautjes een middel om haar gunstig te stemmen voor sexuele gemeenschap. Hier komt sterk de masochistische kant van Humbert naar voren. Lolita kan hem namelijk, ondanks het vele geld dat hij aan haar besteedt, ook links laten liggen. Hoewel hem dat pijn doet, geeft het hem in elk geval het gevoel dat hij bestaat. In het volgende gedeelte zal ik proberen aan te tonen dat alle eigenschappen met elkaar samenhangen. | ||||
Mislukte dichtersHet gegeven is in beide romans in principe hetzelfde: een oudere man wordt na een jarenlang onbevredigend (huwelijks)leven verliefd op een meisje/jonge vrouw. Hij raakt op drift, verliest het oog voor de werkelijkheid met het gevoel eindelijk gevonden te hebben wat hij zijn levenlang heeft moeten ontberen. Natuurlijk loopt het slecht af. Humbert en Pouderooyen verliezen hun geliefden, respectievelijk Lolita en Jeanien. Waarom gaat het mis? Omdat het in
Trouwens, ook Humbert ontglippen wel eens citaten uit de wereldliteratuur, onder andere van de al genoemde Baudelaire (p. 160). Humbert en Pouderooyen koesteren een meer dan gemiddelde belangstelling voor literatuur. Ze vinden erin een wijder perspectief voor hun met schuld beladen obsessies. Maar er is nog iets anders: ze verwijzen niet alleen naar grote dichters, ze ‘voelen’ zich ook een dichter. Dit is de meest geserreerde uitdrukkingsvorm van de hierboven aangeduide geestesgesteldheid, het ‘illusionisme’. Anders gezegd: ze willen zichzelf voor de gek houden. Als Pouderooyen denkt dat Jeanien na de Normandië-reis een afspraak niet nakomt, voelt hij zich vernederd, wraakzuchtig en verdrietig. Hij roept daarbij het beeld op van de dichter Nietzsche die in Turijn een paard om de hals was gevlogen en die het sinds- | ||||
[pagina 77]
| ||||
dien slecht was vergaan. De scène wordt beschreven in het begin van het boek (p. 7-12), hetgeen al duidt op het belang ervan. Er wordt het einde van de relatie met Jeanien in tot uitdrukking gebracht. Hij kan en wil dat echter niet met zoveel woorden zeggen, daarom vestigt hij er de aandacht op door het op de eerste pagina's op een hoofdzakelijk ‘szenische’, wat afstandelijke manier te vertellen. Pouderooyen is als een klein kind dat verdrietig en boos is omdat het zich in de steek gelaten voelt. Het zich verlaten voelen en het verlangen naar geborgenheid zijn in Het zwart de twee kanten van de dichters-médaille. Pouderooyen grijpt de poëzie aan om de kloof tussen beiden te verhullen en in stand te houden. Pijnlijk duidelijk wordt dit als hij zittend langs de dijk van het eiland de komst van de boot met aan boord de onbereikbaar geworden Jeanien afwacht en uit een caravan een echtelijke ruzie verneemt (p. 130-131). Pouderooyen zegt dan: ‘Om alles aan de zee hangt poëzie’. Hij kan echter niet verhinderen dat hiermee onbewust duidelijk wordt wat hij altijd al heeft geweten, namelijk dat echte geborgenheid niet bestaat. Hij kan deze ‘lage’, ‘ondichterlijke’ gedachte niet verdragen. Hij voelt zich machteloos. De necrofilie-scène is hiervan de extreemste uitdrukking. Juist daar noemt hij zich: ‘een poëet, in het volle besef van macht en vrijheid.’ (p. 142). Het is een uiterste poging de illusie in stand te houden. Als Humbert zichzelf een dichter ‘voelt’, wil hij daarmee verhullen dat hij zichzelf een ‘brutal scoundrel’ (p. 131) (lees: verkrachter) vindt. Hij, de grote dichter, geeft liever niet toe dat zijn liefde voor Lolita wordt dwarsgezeten door een alledaags taboe. Alleen door Quilty af te schilderen als een grotere misdadiger dan hij denkt dat hij zelf is, kan hij zichzelf wijsmaken dat hij tot ‘the guilty, the great, the tenderhearted’ (p. 186) behoort. Hij gaat zelfs zover dat hij Quilty vermoordt. Hij rechtvaardigt dat door Quilty in een gedicht er van te beschuldigen dat hij Lolita van hem heeft afgepakt. De ernst waarmee hij het gedicht bij wijze van ‘poetical justice’ (p. 298) aan Quilty presenteert, doet echter potsierlijk aan. Humbert denkt onbewust dat hij door de moord op Quilty zijn schuldbesef ten opzichte van zijn relatie met Lolita kan delgen. Dit lukt hem niet, het wordt er
(...) it may well be that the very attraction immaturaty has for me lies not so much in the limpidity of pure young forbidden fairy child beauty as in the security of a situation where infinite perfections fill the gap between the little given and the great promised - the great rose-grey never-to-be-had. (p. 262)
In Het zwart vinden we:
Madame Bovary was een verlangen, oningelost, niet in te lossen, een zekerheid dat men zich een levenlang voorbereidt op iets dat toch nooit gebeurd (...) (p. 63)
Als Emma Bovary leven Humbert en Pouderooyen in de verbeelding met hun imaginaire geliefden.Ga naar eindnoot1 Ze hebben allebei een jeugdervaring gehad die hun verdere levenswandel bepaald heeft: Humbert die er maar niet in slaagde de geslachtsdaad met Annabel te voltooien, Pouderooyen die verliefd werd op de opge- | ||||
[pagina 78]
| ||||
baard liggende koningin Astrid. Ze kunnen geen normale objectrelatie opbouwen. Ze zien zichzelf en anderen als personages in een schouwspelGa naar eindnoot2 en ze willen daarvan verslag uitbrengen ter compensatie van hun onvermogen om zelf te beleven. Ik zou Humbert en Pouderooyen hierom mislukte dichters willen noemen. Anders gezegd, in de termen van mijn karakteranalyse hiervoor: uit onzekerheid gaan ze interessant doen, ‘voelen’ ze zich een dichter. Omdat dat dichterschap op een illusie berust, raken ze overspannen. Ze zijn onbetrouwbaar als gevolg van de onechtheid van hun beleven en herinnering. Ze zijn onaardig en autoritair uit angst zich te binden (bindingsangst is volgens Freud een buffer tegen de ergere amgst om verlaten te worden).
In het begin van dit artikel heb ik al verteld dat Brakman een groot bewonderaar is van Lolita. Hij heeft bij mijn weten echter nooit een essay over Nabokov geschreven. Waarom over andere schrijvers wel en over Nabokov niet? Ik denk dat dit komt door de invloed van Madame Bovary op Lolita (zie noot l). De beste manier waarop Brakman deze invloed kon weergeven, was door Lolita te verwerken in zijn eigen Bovaryboek. Dat hierdoor bepaalde facetten niet aan de orde zijn gekomen, blijkt uit het feit dat Lolita terugkeert in de roman Come-back (zie: Aad Nuis, Een provinciale Odysseus en zijn Lolita; in: Het verlangen om er niet te zijn, een bundel opstellen over het werk van Willem Brakman, samengesteld door Johan Diepstraten.).
In het voorafgaande heb ik proberen aan te tonen dat veel van het karakter van Humbert is terug te vinden in Pouderooyen. De indruk die we daarbij kregen was die van een eenzame man die onmachtig in het leven staat, zich niet van zijn obsessies kan bevrijden. In een gecultiveerd dichterschap denkt hij de weg naar verlossing te zien geplaveid. Maar dit is misschien iets te veel gevraagd van de literatuur. Als men de literatuur verkiest boven het werkelijke leven is er een prijs die men betaalt op het morele vlak. Dit is de parafrase van de twee dichtregels die Humbert citeert (p. 281). Ook Pouderooyen lijkt dit in te zien als hij zijn verslag laat eindigen met de woorden: ‘Hoe leeg is alles.’. | ||||
Gebruikte uitgaven
|
|