| |
| |
| |
Vertaallaboratorium
Stéphane Mallarmé
vertaald en ingeleid door Menno Wichman
‘Wie van ons’, schreef Charles Baudelaire in 1862 in zijn inleiding tot zijn bundel prozagedichten, ‘heeft niet in zijn ambitieuze dagen gedroomd van het wonder van een poëtisch proza, niet rythmisch en niet rijmend en toch muzikaal, soepel en weerbarstig genoeg om zich aan te passen aan de lyrische bewegingen van de ziel, aan de golvingen van de droom, aan de sprongen van het bewustzijn?’
Naast Baudelaire zijn er in de tweede helft van de negentiende eeuw heel wat andere dichters geweest die van ‘het wonder van een poëtisch proza’ droomden. Onder hen bevinden zich veel grote namen, zoals Arthur Rimbaud, Aloysius de Bertrand, Comte de Lautréamont en Stéphane Mallarmé. Maar ook minder gelezen dichters als Judith Gautier, Auguste Villiers de l'Isle-Adam, Pierre Louijs en Adolphe Retté onttrokken zich aan het strenge metrische keurslijf van de klassieke Franse poëzie om zich toe te leggen op het vrijblijvendste genre dat de letterkunde kent.
Volgens Joris-Karl Huysmans, die in 1873 zelf met een bundel prozagedichten debuteerde, was het met dit genre mogelijk een roman in enkele zinnen te schrijven, zonder de talloze uitweidingen die nodig zijn om milieu en karakter te schetsen. De onbetwiste meester in dit genre waarmee ‘het merg, het sap, het extract, het wezenlijke van de letterkunde was bereikt’ achtte hij Mallarmé: zijn gedichten in proza waren zo vernuftig en suggestief, dat zij ‘het uitgeperste sap van honderden bladzijden’ leken te bevatten en de lezer ‘als een bedwelmende melodie of een melancholieke bezwering’ in een roes wisten te brengen.
Inderdaad lijken Mallarmés prozagedichten iets van een samengeperste roman te hebben. Pas na herhaalde lezing stuit de lezer op woorden, zinnen en associaties, die hem in staat stellen een ‘verhaal’ te reconstrueren. Toch danken zijn prozagedichten hun kracht in de eerste plaats aan hun ongewoon zuivere taal en uiterst zorgvuldige zinsbouw: het was dan ook niet zonder reden dat Mallarmé zichzelf als een ‘syntaxier’ beschouwde.
Mallarmé heeft in totaal dertien prozagedichten geschreven, waarvan de eerste in 1864 verschenen. Tot zijn bekendste gedichten behoren ‘Frisson d'Hiver’ en ‘Plainte d'Automne’, beiden uit 1864 en hier onder de titel ‘Winterrilling’ en ‘Herfstklacht’ vertaald. ‘La Pipe’, dat eveneens in 1864 werd geschreven, verscheen voor het eerst in 1868 en is hier onder de titel ‘De Pijp’ overgebracht.
Binnenkort zal bij uitgeverij Nachtschade een vertaling van alle dertien prozagedichten van Mallarmé worden uitgebracht.
| |
| |
| |
Plainte d'automne
Depuis que Maria m'a quitté pour aller dans
une autre étoile - laquelle, Orion, Altaïr, et toi,
verte Vénus? - j'ai toujours chéri la solitude.
Que de longues journées j'ai passées seul avec
mon chat. Par seul, j'entends sans un être maté-
riel et mon chat est un compagnon mystique, un
esprit. Je puis donc dire que j'ai passé de lon-
gues journées seul avec mon chat et, seul, avec
un des derniers auteurs de la décadence latine;
car depuis que la blanche créature n'est plus,
étrangement et singulièrement j'ai aimé tout ce
qui se résumait en ce mot: chute. Ainsi, dans
l'année, ma saison favorite, ce sont les derniers
jours alanguis de l'été, qui précèdent immédia-
tement l'automne et, dans la journée, l'heure où
je me promène est quand le soleil se repose
avant de s'évanouir, avec des rayons de cuivre
jaune sur les murs gris et de cuivre rouge sur les
carreaux. De même la littérature à laquelle mon
esprit demande une volupté sera la poésie ago-
nisante des derniers moments de Rome, tant,
cependant, qu'elle ne respire aucunement l'ap-
proche rajeunissante des Barbares et ne bégaie
point le latin enfantin des premières proses
chrétiennes.
Je lisais donc un de ces chers poëmes (dont les
plaques de fard ont plus de charme sur moi que
l'incarnat de la jeunesse) et plongeais une main
dans la fourrure du pur animal, quand un orgue
de Barbarie chanta languissamment et mélan-
coliquement sous ma fenêtre. Il jouait dans la
grande allée des peupliers dont les feuilles me
paraissent mornes même au printemps, depuis
que Maria a passé là avec des cierges, une der-
nière fois. L'instrument des tristes, oui, vrai-
ment: le piano scintille, le violon donne aux
fibres déchirées la lumière, mais l'orgue de Bar-
barie, dans le crépuscule du souvenir, m'a fait
désespérément rêver. Maintenant qu'il murmu-
| |
Herfstklacht
Sinds Maria me heeft verlaten om naar een
ander gesternte te gaan - welke, Orion, Altaïr,
of jij, groene Venus - heb ik altijd van de een-
zaamheid gehouden. Ik heb zo veel lange dagen
alleen met mijn kat doorgebracht, en met alleen
bedoel ik zonder een stoffelijk wezen, want mijn
kat is een mystieke metgezel, een geest. Ik kan
dus zeggen dat ik lange dagen alleen met mijn
kat heb doorgebracht en alleen met één van de
laatste schrijvers van de Latijnse decadentie;
want sinds het witte wezen er niet meer is, heb ik
met een vreemde, zonderlinge hartstocht ge-
houden van alles wat kan worden samengevat
in het woord: val. Zo zijn, gedurende het jaar,
de laatste, kwijnende dagen van de zomer die
onmiddellijk aan de herfst voorafgaan mijn ge-
liefde getijde en wandel ik, gedurende de dag,
op het uur waarop de zon, alvorens te verdwij-
nen, met geelkoperen stralen op de grijze muren
en roodkoperen stralen op de ruiten rust. Zo
moet ook de literatuur waarvan mijn geest een
zekere wellust verlangt de zieltogende poëzie
van de laatste ogenblikken van Rome zijn, zo-
lang zij echter nog niet de verjongende nadering
van de Barbaren ademt en evenmin het kinder-
lijke Latijn van de vroegste christelijke geschrif-
ten stamelt.
Ik las dus één van die dierbare gedichten (wier
plakken blanketsel mij meer verrukken dan het
rooskleurig vlees van de jeugd) en dompelde
mijn hand in de vacht van het reine beest, toen
een straatorgel onder mijn venster begon te zin-
gen. Het speelde in de brede laan met de popu-
lieren waarvan de bladeren me zelfs in de lente
treurig voorkomen sinds Maria daar voor de
laatste keer met kaarsen voorbij is gegaan. Ja,
het is inderdaad het instrument voor de be-
droefden: de piano fonkelt, de viool schenkt
licht aan verscheurde vezels, maar het straator-
| |
| |
rait un air joyeusement vulgaire et qui mit la
gaîté au coer des faubourgs, un air suranné,
banal: d'où vient que sa ritournelle m'allait à
l'âme et me faisait pleurer comme une ballade
romantique? Je la savourai lentement et je ne
lançai pas un sou par la fenêtre de peur de me
déranger et de m'apercevoir que l'instrument
ne chantait pas seul.
| |
Frisson d'hiver
Cette pendule de Saxe, qui retarde et sonne
treize heures parmi ses fleurs et ses dieux, à qui
a-t-elle été? Pense qu'elle est venue de Saxe par
les longues diligences autrefois.
(De singulières ombres pendent aux vitres
usées.)
Et ta glace de Venise, profonde comme une
froide fontaine, en un rivage de guivres dédo-
rées, qui s'y est miré? Ah! je suis sûr que plus
d'une femme a baigné dans cette eau le péché de
sa beauté; et peut-être verrais-je un fantôme nu
si je regardais longtemps.
- Vilain, tu dis souvent de méchantes choses.
(Je vois des toiles d'araignées au haut des gran-
des croisées.)
Notre bahut encore est très vieux: contemple
comme ce feu rougit son triste bois; les rideaux
amortis ont son âge, et la tapisserie des fauteuils
dénués de fard, et les anciennes gravures des
murs, et toutes nos vieilleries? Est-ce qu'il ne te
semble pas, même, que les bengalis et l'oiseau
bleu ont déteint avec le temps?
gel heeft me, in de schemering van de herinne-
ring, wanhopig doen dromen. Toen het een vro-
lijk volkswijsje murmelde dat pret in het hart
van de buitenwijk bracht, een laag, ouderwets
wijsje: hoe kwam het dat zijn refrein me naar
mijn ziel steeg en me deed wenen als bij een
romantische ballade? Ik genoot het langzaam
en wierp geen stuiver uit het venster, uit angst
me te verroeren en te zien dat het instrument
niet alleen zong.
| |
Winterrilling
Aan wie heeft deze pendule van Saksisch porse-
lein, die achterloopt en dertien slaat temidden
van haar bloemen en haar goden, aan wie heeft
zij toebehoord? Denk maar dat zij vroeger door
lange postkoetsen uit Saksen hierheen is ge-
voerd.
(Vreemde schaduwen hangen aan de versleten
vensters.)
En wie heeft zich in jouw Venetiaanse spiegel,
diep als een koele bron, omzoomd door slangen
in versleten verguldsel, wie heeft zich in jouw
spiegel gespiegeld? Ah! ik weet zeker dat meer
dan één vrouw de zonde van haar schoonheid in
dit water heeft gebaad; en misschien zou ik, als
ik nog lang zou kijken, een naakte schim zien.
- Deugniet, je zegt vaak stoute dingen.
(Ik zie spinnewebben boven bij de hoge kruisra-
men.)
Ook onze reiskist is erg oud; zie hoe dit vuur
haar droeve hout rood kleurt; de vergane gordij-
nen zijn even oud en de bekleding van de on-
opgesmukte fauteuils en de vergeelde gravures
aan de wanden en al onze ouderwetse spul-
| |
| |
(Ne songe pas aux toiles d'araignées qui trem-
blent au haut des grandes croisées.)
Tu aimes tout cela et voilà pourquoi je puis
vivre auprès de toi. N'as-tu pas désiré, ma soeur
au regard de jadis, qu'en un de mes poëmes
apparussent ces mots ‘la grâce des choses fa-
nées’? Les objets neufs te déplaisent; à toi aussi,
ils font peur avec leur hardiesse criarde, et tu te
sentirais le besoin de les user, ce qui est bien
difficile à faire pour ceux qui ne goûtent pas
l'action.
Viens, ferme ton vieil almanach allemand, que
tu lis avec attention, bien qu'il ait paru il y a
plus de cent ans et que les rois qu'il annonce
soient tous morts, et, sur l'antique tapis couché,
la tête appuyée parmi tes genoux charitables
dans ta robe pâlie, ô calme enfant, je te parlerai
pendant des heures; il n'y a plus de champs et
les rues sont vides, je te parlerai de nos meu-
bles... Tu es distraite?
(Ces toiles d'araignées grelottent au haut des
grandes croisées.)
| |
La pijp
Hier, j'ai trouvé ma pipe en rêvant une longue
soirée de travail, de beau travail d'hiver. Jetées
les cigarettes avec toutes les joies enfantines de
l'été dans le passé qu'illuminent les feuilles
bleues de soleil, les mousselines et reprise ma
grave pipe par un homme sérieux qui veut fu-
mer longtemps sans se déranger, afin de mieux
travailler: mais je ne m'attendais pas à la
letjes? Komt het jou niet voor dat zelfs de Ben-
gaalse vinken en de blauwe vogel verkleurd zijn
met de tijd.
(Denk niet aan de spinnewebben die boven aan
de hoge kruisramen trillen.)
Jij houdt van dit alles en juist daarom kan ik bij
jou leven. Heb jij, o zuster met de blik van
weleer, niet verlangd dat in een van mijn ge-
dichten de woorden ‘de gratie van verlepte din-
gen’ voorkomen? Nieuwe voorwerpen mishagen
je; ook jou verschrikken ze met hun schreeuwe-
rige onbeschaamdheid en haast zou je de be-
hoefte voelen ze te verslijten, wat wel moeilijk is
voor hen die niet geven om de daad.
Kom, sluit je oude Duitse almanak, die je zo
aandachtig leest al is hij meer dan een eeuw
geleden verschenen en zijn alle koningen waar-
van hij bericht gestorven, en ik zal, liggend op
het antieke tapijt, mijn hoofd rustend tussen je
barmhartige knieën in je verbleekte jurk, o kalm
kind, uren achtereen tegen je praten; er zijn
geen velden meer en de straten zijn leeg, ik zal je
over onze meubels vertellen... Ben je ver-
strooid?
(Die spinnewebben trillen boven bij de hoge
kruisramen.)
| |
De pijp
Gisteren vond ik mijn pijp terwijl ik mijmerde
over een lange werkavond vol fijne winterar-
beid. Ik had mijn sigaretten met al hun kinder-
lijke vreugden van de zomer weggeworpen in
het verleden, verlicht door mousselines en zon-
blauwe bladeren, en nam mijn deftige pijp op
als een ernstig man, die lang en ongestoord wil
roken om beter te kunnen werken; maar ik was
| |
| |
surprise que préparait cette délaissée, à peine
eus-je tiré la première bouffée, j'oubliai mes
grands livres à faire, émerveillé, attendri, je
respirai l'hiver dernier qui revenait. Je n'avais
pas touché à la fidèle amie depuis ma rentrée en
France, et tout Londres, Londres tel que je le
vécus en entier à moi seul, il y a un an, est
apparu; d'abord les chers brouillards qui emmi-
touflent nos cervelles et ont, là-bas, une odeur à
eux, quand ils pénètrent sous la croisée. Mon
tabac sentait une chambre sombre aux meubles
de cuir saupoudrés par la poussière du charbon
sur lesquels se roulait le maigre chat noir; les
grands feux! et la bonne aux bras rouges versant
les charbons, et le bruit de ces charbons tom-
bant du seau de tôle dans la corbeille de fer, le
matin - alors que le facteur frappait le double
coup solennel, qui me faisait vivre! J'ai revu par
les fenêtres ces arbres malades du square désert
- j'ai vu le large, si souvent traversé cet hiver-là,
grelottant sur le pont du steamer mouillé de
bruine et noirci de fumée - avec ma pauvre
bien-aimée errante, en habits de voyageuse, une
longue robe terne couleur de la poussière des
routes, un manteau qui collait humide à ses
épaules froides, un de ces chapeaux de paille
sans plume et presque sans rubans, que les
riches dames jettent en arrivant, tant ils sont
déchiquetés par l'air de la mer et que les pau-
vres bien-aimées regarnissent pour bien des sai-
sons encore. Autour de son cou s'enroulait le
terrible mouchoir qu'on agite en se disant adieu
pour toujours.
niet bedacht op de verrassing die dit in de steek
gelaten voorwerp voor mij verborg en ik had
nog maar net een trek genomen of ik vergat alle
grote boeken die ik zou schrijven. Verbaasd en
vertederd ademde ik de vorige winter in, die
plotseling terug was gekeerd. Ik had mijn trou-
we vriend al sinds mijn terugkeer in Frankrijk
niet meer aangeraakt en heel Londen - Londen
zoals ik dat vorig jaar met heel mijn innerlijk
wezen had beleefd - rees voor mij op; dadelijk
zag ik de dierbare mist, die de hersenen toedekt
en, daarginds, zo'n eigen geur heeft wanneer ze
onder de vensters naar binnen is gedrongen.
Mijn tabak rook naar een duistere kamer met
leren fauteuils onder kolenstof waarop zich een
zwarte, magere kat wentelde; en ik zag grote
vlammen! en de meid met haar rode armen, die
de plaatijzeren emmer omkeerde; en ik hoorde
het geluid van de kolen die in de ijzeren mand
vielen in de ochtend - wanneer de twee plechti-
ge slagen van de postbode mij weer tot leven
wekten! Door de vensters zag ik de zieke bomen
van het verlaten plein - ik zag de zee, die ik die
winter zo vaak had overgestoken, terwijl ik op
de brug van de steamer, nat van nevel en zwart
van rook, stond te trillen en te bibberen met
mijn arme, zwervende geliefde, die in haar
reiskleren was gehuld. Ze droeg een lange, doffe
junk met de kleur van het stof langs de wegen,
een mantel die vochtig om haar koude schou-
ders hing en een van die strooien hoeden met
slechts enkele linten en zonder veer, die rijke
dames, geteisterd door de zeelucht, bij aan-
komst wegwerpen en arme geliefdes voor nog
heel wat komende seizoenen herstellen. En om
haar nek hing de vreselijke zakdoek, waarmee
ze vaarwel wuifde toen we voorgoed afscheid
namen.
|
|