gaan en in de kopieerapparaten zit, iemand die alles als reproduktie ziet. Als afspiegeling van een verborgen werkelijkheid.
Lange tijd had ik geen emplooi voor mijn camera's. Ik fotografeerde vrouw en kinderen, en vakanties, zoals iedereen, maar dure apparaten moet je waar maken. Toen vond ik er iets op. Een soort kunst.
Road Art, zo noemde ik het. Als kunstenaar moet je je verhaaltje, om niet te zeggen je excuus, je smoes klaar hebben, en ik zou spontaan hele theorieën kunnen verzinnen over de schoonheid van de autoweg en zijn voorzieningen. Maar die bewaar ik voor een andere gelegenheid. Als die komt. Ik ben een verzamelaar, geen kunstenaar, ook al deed ik alsof. Eerst verzamelde ik postzegels en sigarenbandjes, daarna cassettebandjes met alle klassieke muziek die ik hier in Eindhoven kon ontvangen via Nederland, België en Duitsland.
Voor sommige verzamelaars doet het er niet toe wat zij verzamelen. Voor mij geldt dat ook. Ik verzamelde in een gegeven periode benzinestations, zomaar, en ik verklaarde tegenover vrouw en kinderen en vrienden dat het ware gezicht van deze tijd te vinden is in de architectuur van die monumenten van het wegverkeer. Ik archiveer, zei ik, voor het nageslacht, een beschaving die op zijn eind loopt. Smoesjes. Ik zie, zei ik, mijn boeken in luxueuze banden op de salontafels van de toekomst liggen.
Ik streefde naar zuiverheid, zei ik. Ik wilde de benzinestations zo getrouw mogelijk weergeven, reproduceren, zei ik. Zoals ik destijds produkten, documenten of foto's fotografeerde. Recht van voren. Het principe was eenvoudig. Ik werkte zo mogelijk op een tijdstip dat ik de zon in de rug had, en anders fotografeerde ik bij bedekte hemel. Ik ging aan de overkant van de weg staan, recht tegenover het afdak met de pompen, kadreerde het hele object en niets dan het object, wachtte tot er even geen auto of ander storend voorwerp tussenbeide was en fotografeerde. Liefst op een moment dat er niet teveel bedrijvigheid heerste in het bewuste tankstation. Een bijkomend voordeel van dit onderwerp was, dat ik altijd gemakkelijk kon parkeren. Wie dorps- of landschappen fotografeert kan het daar moeilijker mee hebben en bovendien het verkeer in gevaar brengen.
Het resultaat was evenwichtig. Frontaal. Symmetrisch. Horizontaal, zoals de weg is. Trots. Als ik zojuist zelf een benzinestation had geopend, zou ik het zo laten fotograferen. Geen sprake van artistieke ingrepen van mijn kant. Mijn camera functioneerde, en daar ging het om. Het mooist was een tijdelijk of voorgoed gesloten, eventueel onttakeld station. Voor dat laatste is de door de concurrentie van de Autoroute in verval geraakte Franse N6 heel geschikt. Juist door dat trotse frontale komt er iets over van pathos, van ingehouden tragiek. Meestal is er alleen nog maar een afdak van over. Soms een bord met oyo, veedol, antar.
Een enkele maal spraken pompbedienden of zelfs eigenaars mij aan. Even voorbij Avallon werd ik tijdens het fotograferen van een object van afwijkend model, dat al van pompen en reclame was ontdaan aangesproken door een vrouw die vanuit de erachter gelegen restogrill op mij af kwam. Ze vroeg waarvoor ik die foto ging gebruiken. Ik legde haar uit, dat ik gefascineerd was door de architectuur van het Station Service. Dat ik werkte aan een fotoboek.
‘Maar dit wordt van de winter gesloopt,’ zei ze. ‘total heeft de pompen weggehaald, en nu ontneemt het alleen nog maar het zicht op het restaurant. Het wordt een parking.’
‘Jammer,’ zei ik, ‘het is zo'n mooi gebouwtje. Het lijkt een soort theater.’
Ik had dorst, en ik ging met haar mee naar binnen, om iets te drinken.
‘Theater,’ zei de vrouw, ‘Hoe had u zich dat voorgesteld?’