De Revisor. Jaargang 16(1989)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Marc Tritsmans Dood van een zoon In elk gesprek leeft hij weer mee tussen de regels als de koude echo van een winterochtend net vanonder warme dekens: het messcherp ogenblik dat tijd deed splijten in een vóór en na zoals een zondvloed waarin men liever was verdronken maar wie oud is raakt niet snel meer overboord geen nieuw leven hoe ongeduldig ook door hen betracht brengt hierin verandering er is een man afwezig waarvan tegen beter weten nog een teken wordt verwacht Uitzicht ik fluister de verloren namen plaatsen waar we samen zijn geweest en dus niet meer zullen komen op het netvlies brandt dit uitzicht witte huizen tegen donker blauwe lucht geur van tijm en droogte de melkweg 's nachts het zachte praten tussen het gekras van krekels door even leek het of we dan toch aangekomen waren de plek waarvan we wisten dat ze niet bestond [pagina 18] [p. 18] Koeien Het lijkt wel of ze staan te wachten maar ze wachten helemaal op niets. Voor hen volstaat het om te blijven waar ze grazen hun wereld moet niet groter dan tot waar de ogen reiken: dit weiland dat gewoonweg ophoudt bij de bosrand het huis daar in de verte met de man die hen komt melken of hen meevoert als het koud wordt ze kreunen snuiven het regent zon schijnt op hun vachten het wordt donker alles laat hen onbewogen nergens zit een einde aan de tijd Ogenblik het ogenblik waarop je het bos uitkomt en alles even duidelijk wordt als dit landschap dat zonovergoten voor je ligt zoals het wacht op niets enkel ruimte biedt aan bomen paarden soms de snelle schaduw van een wolk die overkomt de volmaakte rust van nooit meer te verlangen nog enkel grond te zijn waarop het leven doelloos verdergaat [pagina 19] [p. 19] Paarden nu het duister wordt en killer nevel ook in slierten uit de grond opstijgt zie ik pas hoe volkomen ze hier thuis zijn in hen geen onrust niet de drang om elke plek weer te verlaten en dan toch weer niet de avond doet hen dieper in de aarde zinken ik hoor nog slechts die rustige geluiden van een huis het vredig zuchten kreunen ik voel wel dat ik hier niet langer uitgenodigd ben Overgrootmoeder Ik weet nog wel het zwart van haar kleed de huid van gezicht en handen doorzichtig en ongetwijfeld breekbaar als glas en hoe ik me voorstelde dat dat witte haar zelfs in het donker nog zichtbaar moest zijn. Van alle verhalen rest me geen woord enkel de toon waarop ze vertelde een stem en ik voel nog de warmte van magere benen terwijl we samen de foto bekeken. In de spiegel werd ik even die man: grote ogen achter ronde glazen. Vorige Volgende