innemende toon dat ik zijn uitnodiging niet durfde afslaan en ik antwoordde, al had ik de man nooit van mijn leven gezien: ‘Bijzonder vriendelijk, mijnheer Margovan, ik neem uw uitnodiging graag aan. Doet u alstublieft de groeten aan uw vrouw en zegt u dat ze op mij kan rekenen.’
De man schudde mij de hand en vertrok met een vriendelijk woord van afscheid. Het was duidelijk dat hij me voor mijn broer had aangezien. Aan dat soort vergissingen was ik wel gewend, en het was niet mijn gewoonte om ze recht te zetten, behalve als het om iets belangrijks ging. Maar hoe kon ik weten dat hij Margovan heette? Dat is zeker geen naam waarmee je iemand zomaar aanspreekt omdat je denkt dat hij wel zo zal heten. Ik kende die naam evenmin als die man.
De ochtend daarop haastte ik mij naar het werk van mijn broer, die net uit kantoor kwam met een aantal nota's die hij moest innen. Ik vertelde hem waarmee ik hem had ‘opgezadeld’ en voegde eraan toe dat ik, als hij geen zin had in die afspraak, met alle plezier mijn rol wilde blijven spelen.
‘Gek is dat,’ zei hij nadenkend. ‘Margovan is de enige man hier op kantoor die ik goed ken en graag mag. Toen hij vanmorgen binnenkwam en wij elkaar op de gebruikelijke wijze groetten zei ik uit een vreemde opwelling: “Neem me niet kwalijk, mijnheer Margovan, maar ik heb vergeten uw adres te vragen.” Ik kreeg zijn adres, maar wat ik daar in 's hemelsnaam mee moest weet ik nu pas. Aardig van je dat je de consequenties van je onbeschaamde gedrag op je wilt nemen, maar ik ga daar toch maar zelf dineren, als je het niet erg vindt.’
Hij dineerde daar een aantal malen - vaker dan goed voor hem was, mag ik wel zeggen zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van die diners; want hij werd verliefd op Miss Margovan, vroeg haar ten huwelijk en kreeg een harteloos jawoord.
Een paar weken nadat ik van de verloving had gehoord, maar nog voor het moment dat ik met goed fatsoen kennis kon maken met de goede vrouw en haar familie, kwam ik op een dag in Kearney Street een knappe maar wat verlopen man tegen; er was iets in mij dat mij dwong hem te volgen en gade te slaan, en dat deed ik zonder enig gewetensbezwaar. Hij sloeg Geary Street in en liep die af tot aan Union Square. Daar keek hij op zijn horloge waarna hij het plein opging. Hij slenterde een poosje over de paden en wachtte kennelijk op iemand. Opeens voegde zich een modieus geklede, mooie vrouw bij hem en samen liepen ze Stockton Street in, gevolgd door mij. Nu had ik het gevoel dat ik heel voorzichtig moest zijn, want al kende ik het meisje niet, toch was het alsof ze me zou herkennen zodra ze me zag. Ze sloegen telkens andere dwarsstraten in en op het laatst gingen ze, nadat ze allebei een haastige blik om zich heen hadden geworpen - waaraan ik ternauwernood ontsnapte door een portiek in te glippen - een huis in waarvan ik de ligging maar liever niet vermeld. De ligging was beter dan de aard van het huis.
Met nadruk verklaar ik dat ik deze twee vreemdelingen bespiedde zonder enig aanwijsbaar motief. Ik zou mij er wel of niet over moeten schamen, dat zou afhangen van wie erachter zou komen. Ik doe mijn relaas zonder aarzeling of schaamte omdat het een wezenlijk onderdeel vormt van het antwoord op jouw vraag.
Een week later nam John mij mee naar het huis van zijn toekomstige schoonvader, en daar herkende ik in Miss Margovan, zoals je al wel zult hebben vermoed, de heldin van dat schandelijke avontuur. Een schitterend mooie heldin, moet ik toegeven; maar dat is alleen hierom van belang: haar schoonheid verraste mij zozeer dat ik ging twijfelen of zij wel dezelfde was als de jonge vrouw die ik eerder had gezien; hoe was het mogelijk geweest dat de wonderlijke bekoring die van haar gezicht uitging mij toen niet had getroffen? Maar nee - er was geen vergissing mogelijk; het verschil kwam door haar kleding, het licht en de omgeving.
John en ik brachten de avond daar in huis door en doorstonden, door langdurige ervaring gehard, de lichtelijk pijnlijke grapjes waar onze gelijkenis natuurlijk aanleiding toe gaf. Toen de jongedame en ik een paar minuten alleen waren keek ik haar recht in het gezicht en zei plotseling ernstig:
‘Ook u hebt een dubbelgangster, juffrouw Margovan: ik heb haar donderdag op Union Square gezien.’
Ze richtte haar grote grijze ogen even op mij, maar haar blik was iets onzekerder dan de mijne, ze sloeg haar ogen neer en staarde naar de punt van een van haar schoenen.