voorbeeld van horror die op die van de twintigste eeuw vooruitloopt. Hetzelfde geldt voor zijn bundel verhalen In the midst of life, die voor een belangrijk deel spelen te midden van de verschrikkingen van de Amerikaanse Burgeroorlog, in al hun absurditeit. Maar ook zijn verhalen die niet in de oorlog spelen getuigen van verbijstering.
Ambrose Bierce werd in 1842 geboren in Ohio, vocht in de Burgeroorlog, werkte als journalist in San Francisco, woonde een poosje in Londen en verdween in 1914 op zijn eenenzeventigste spoorloos in Mexico, waar hij de revolutie onder Pancho Villa wilde observeren. In zijn verhalen over soldaten en burgers volgt hij de narratieve ideeën en technieken van Poe, diens ‘economy of means’. Ook deelt hij diens, met die spaarzaamheid samenhangende, afkeer van sentiment en obscurantisme. Hij ontdoet de gruwelijke incidenten die hij beschrijft van hun context en betekenis om ze in hun naakte absurditeit te tonen.
De meeste van zijn verhalen zijn gruwelijk, maar niet onmogelijk. In het in briefvorm gestelde One of twins over de helft van een tweeling weet Bierce bij de lezer een vreemd soort verwarring te stichten. Men zou het verhaal misschien kunnen opvatten als het relaas van een man die telepatisch, empatisch verbonden is met zijn tweelingbroer, maar belangrijk is de mededeling die de verteller aan het begin doet: hij weet niet wie van de twee hij is. Daaruit zouden we kunnen concluderen dat hij in de loop van het verhaal nu eens de een, dan weer de ander is - zijn eigen dubbelganger. Het antwoord op de vraag welke natuurwetten daaraan eventueel ten grondslag kunnen liggen laat hij over aan de lezer, in casu de vriend aan wie de brief is gericht. Bierces eigen antwoord op de vraag of de in dit verhaal vertelde gebeurtenis zou kunnen worden verklaard door al of niet bekende natuurwetten is in ieder geval geen volmondig ja, de suggestie blijft dat de verteller een ‘split personality’ is en dat een identieke tweelingbroer inderdaad een ‘dubbelganger’ kan zijn, een denkbeeldige afsplitsing van de verteller, een ‘fantoom van het ik’, om met Hoffmann te spreken.
Wat hebben de fantastische verhalen uit de negentiende eeuw gemeen?
Vampiers treffen we aan in de verhalen van bij voorbeeld Potocki, Polidori, Tolstoi en Gautier; andere schimmen of levende doden bij Balzac, Nodier, Verne, Villiers de l'Isle-Adam, Maupassant, Lytton, Dickens en Wilde; kunstmatig leven bij Arnim, Hoffmann, Potocki, Austin, Mérimee en Verne; schimmige, soms vampierachtige dubbelgangers bij Arnim, Chamisso, Hoffmann, Gautier, Potocki, Poe (William Wilson!), Villiers en Bierce; losgemaakte zielen, lichamen of lichaamsdelen bij Chamisso, Balzac, Gogol, Ver Huell, Verne en Ingoldsy; de duivel en zijn kunsten bij Tieck, Potocki, Chamisso, Verne, Arnim, Ingoldsby en Lytton. Overal manifesteren zich duistere machten uit een onderwereld, een schimmenrijk. Al deze angstaanjagende tekens, die ‘van genen zijde’ lijken te komen, staan - zo gaf Hoffmann lang voor Freud aan - voor ‘fantomen van het eigen ik’. Telkens opnieuw blijkt dat het in de negentiende-eeuwse literatuur gaat om een inwendig schimmenrijk. De ongrijpbare tegenstander kan niet worden bestreden, maar alleen beter begrepen, en wel als onze onafscheidelijke metgezel, onze dubbelganger, onze ziel.
De fantastische vertellingen uit de negentiende eeuw lopen vooruit op de psychologie van het onbewuste, het onbekende ik dat waarschuwend opdoemt, de innerlijke gespletenheid die demonische dubbelgangers oproept. Ze vormen het toneel van de strijd tussen rede en droom, tussen lichaam en ziel. Hun materiaal is de angst voor de dood en de doden, die de levenden wijzen op het feit dat ook zij sterfelijk zijn en die hen zelfs mee schijnen te willen sleuren in het graf; de vampiers schreeuwen om medeplichtigen, ze smeken om solidariteit van de levenden.
Maar het betreft hier een doodsangst die voortdurend gepaard gaat met erotische fantasieën. Vampiers, monsters en spoken zijn herkenbare belichamingen van verdrongen begeerten, heeft Freud geschreven. De context van verleiding waarin ze in de fantastische literatuur optreden bevestigt dat.
Fantastische literatuur is de literatuur van de schaduw, van de keerzijde. Het schone, het goede, het redelijke en het gezonde van de klassieke auteurs is er vervangen door het kwaad, het lelijke, het krankzin-