intussen ijlings zijn gezanten in naam van Montezuma naar de witte mannen. Zij bidden Cortés hun geschenken te aanvaarden doch met voedsel zijn zij zelden scheutig. Vertoornd om deze heimelijke weerwil raadt Cortés hen in duidelijke spraak aan, de koning zijn toorn te melden en van zijn voorgenomen wraak verslag te doen. Daar onze veldheer meent dat grootspraak niet op loze gronden hoort te berusten, zint hij met zijn staf op een middel om bijstand van de dorpen af te dwingen, van het zittende bewind eerbied.
Verdeel en heers: devies uit oud Europa; dit ongeslagen middel uit de nood blaast Cortés voor zijn god en koning nieuw leven in, de indiaan de dood. Die dagelijks de knoet moeten verduren van de hoofdstad die harde schatting heft, belooft hij van het juk te libereren, mits hij hen spoedig aan zijn zijde treft. Het volk, gekweld, staat voor een zware taak. Het dient te kiezen tussen een dubbel kwaad: de onmin van de hoofdstad te ontladen of zich te voegen, slaaf te worden van een vreemde staat. De indiaanse oudsten gaan terzijde, bevangen door het donderend geweld. Bang de nabije held te tarten stelt dorp na dorp zich aan Cortés kant.
Aldus begint met horten en stoten de onvermijdelijke samengang van twee geheel verschillende kulturen, vonden uit noodzaak hun gedeeld belang. In de aanvang trekken dertig-, veertigduizend conquistadores en getrouwen in harmonie geschouderd en gewond verder. Aan de horizont lonkt al de hoofdstad. Tenochtitlán blijft niet werkeloos, doorkruist verhit de opmars en delft voor horden naamlozen een graf. Niet zonder groot verlies redt zich de hoofdmacht.
Wie levend is gepakt zie zware straf tegemoet. De hopeloze krijgsgevangen mannen brengt men tot voor de barre godenbeelden, dwingt men tot rituele dansen; slacht ze dan af als makke beesten. De Azteekse goden eisen huid en haren. Hun heerschappij onthult een aloud kontrast, gevormd door oude kulturele waarden en een reddeloos verdwaasde priesterkaste. Bloedbekladde, grauwe lijven slaan harteloos het mes de borstkas in en zo verdwijnt het corpus hals over kop in de diepte. De leden met obsidiaan afgehakt, het hoofd verloren, zie daar, het doek voor Spaanse glorie valt. De tors is tot overwinningsmaal genomen, het hoofd uitgestald voor Huichilobos.
De onzen, uitheemse troepen, trekken langs vulkanen en marcheren elke tempel binnen. Daar staren de afgehouwen soldateske hoofden van hen die eerder aankwamen, vertrokken op het altaar. De heiden tot de Roomse Kerk bekeren acht Cortés een verheven werk, doch dat hij daarvoor ter hel moet nederdalen rekent de edelman zich niet tot taak. Ontzetting slaat zijn uitgeputte ruiters: welk schimmig lot omarmt de vriendenschaar! In de gelederen rijst de bange queste wiens god zich feilloos over wie erbarmt.
Ons leger worstelt onverschrokken voorwaarts, door zon geblakerd, regen overspoeld, verbrand gaan wij, die ziekten overmanden en geenszins de volharding onderkoeld. De regen weekt de zware wapenrusting, de hemel stort zijn ongenade neer en poogt de schande van midamerika's geschonden eer uit te wissen. Als uit de hemel komen er galjoenen met meer vooruitgang, komt een verse macht uit Spanje's verre veilige gewesten, met wapens als vracht en voedsel en manschappen.
Met kracht wordt nu op de hoofdstad toegestoten door honderdduizend man in vederpracht; Tenochtitlán, door eigen volk en mannen op