De Revisor. Jaargang 15(1988)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Kester Freriks Ode Handlangertje van de dood, de tijd, haast zich nooit, verlaat zich nooit, treft, geluidloos en rattig in zijn tred, spoorslags ijlt vooruit al wat de wereld najaagt: de rust tijdens de vlucht. Ik drink wijnrode lippen van minnaressen gearriveerd met wangen hektisch nog van de tocht door de stad aan waterglazen brandend van blos en mondafdruk. Langs de trambaan, richel van smalle spiegels als grachtwater zwart: daar woon ik. 'n Verblijf. Even vluchtig als de gedachte gelijk de woongevels zijn waarachter woningen tenten opsloegen. Nee. Verder zonder verweer. Het loflied van de open weg, hakkebord van vervlietende verten, een explosie van paletten aan de horizon: aldaar moet ik zijn, weg van koude voeten tot stilstand gekomen in stilstaand grachtwater. Tot aan de mond reikt al wat rottenis is: vuilniszakken als moderne lelies. Plotse hand op mijn schouder, de linker: ik sla met rechterhand een aanval. Terug ben ik weer naar waar heimwee naar leven doornig kroont - een failliet. [pagina 31] [p. 31] Begrensd Haar bezoeken waren als een uitgestrekte hand die de wereld me reikte. In vensterglas en spiegel kraste zij oogopslag en beeltenis. Deuren nog bezield van haar komen en gaan. Plots rusteloos huis. Vergruizeld. Mijn hart strijkt weer neer op boomtak in nieuw lover: begrensd te zijn maakt opstandig. In de ochtend ruist warm water door leidingen maar rug noch schouder warmt zich veilig aan gloeiend ijzer dat is aangebracht onder vensterbank en naast voordeur: plaatsen waar het gevraagde en daarom bedreigde binnentreedt. Ik ben slaaf van haar wetten, streng en oprecht. Waar ze komt daar knakt mijn knie, waar ze wegstapt trilt mijn wenkbrauw. Beschaving laat het afweten en opvoeding niets dan vernis. Maagzuur woekert. En denk dan aan toen: kind in landerijen vol scherp gras waaraan het zich brandt. Ogen tot aan horizon vol van zien, dromend over grote landen die tot me kwamen van verre - maar nee, ik moest gaan, hoofd achterover, duizelig van drassig gras onder mijn voor het eerst dronken voeten westwaarts. Wat moest ik toch, ja in later jaren verloor ik het stratenplan van de stad waarin ik woonde uit het oog, overtuigd van een gedachte achter de orde die ik niet kon achterhalen. Al oud? zanikte het in mijn kop. Alleen van mijn schoenen kon ik houden, de doorweekte, bestikte zolen met richels waartussen steentjes zich verzamelden, krassend schreef ik woorden over asfalt. De eerste tram van de ochtend op mijn hielen: vonken. Mijn idee, chauffeur. Verover de stad van de beloften. Vorige Volgende