De Revisor. Jaargang 15(1988)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Peter Ghyssaert Opa Opa is duizendjarig en van glas, lijkt het. Stoot je hem aan, dan begint er een fijn koperen mekaniek te zingen in zijn borst: ik heb het warm, te koud, zit op de tocht. Zijn eigen handen zijn een vale nevel voor zijn ogen. Hij denkt dat bomen brancardiers zijn - 's winters wit, altijd beweeglijk - en morst dagelijks van angst. 's Avonds leggen we zijn beweegbare delen in hun houten kistjes. Maar iemand maakt zoek, verlegt wat, en bij dageraad staat opa's hoofd te schreien, aangebrand van ochtenddauw, zo eenzaam op de schoorsteenmantel. De ziekenhuispatiënt Na de ramp groeiden de baardstoppels de andere kant op, dus de keel binnen. Zijn huig zat in de modder vast als een waardeloos plastic, en verder was het hele hoofd niet meer in orde. Of je ook mocht trainen in het ziekenhuis? vroeg hij de zuster. Ja, het mocht. Met zwaar vernikkeld bed en al de gangen op en af, en op en af. Men vond hem moed hebben voor zo een zwaar geval. Maar na een week of twee ging het al trager. En nog drie dagen daarna stopte hij knarsend voor het rode licht van zuster Beatrijs. Op zijn lichaam stelde men een derde oog vast, donker als Malaga-wijn. Het knapte, Gaf wat ingewandsvlees prijs, en toen verdween de heldere weg, vanuit de plasma- zak in 't langzaam zwartgeworden lijf gebaand, geheel onder een struikgewas van zachtwuivende aderen en zenuwen. [pagina 13] [p. 13] Stilleven met geweer en tinnen kroes De kunstenaar verschuift met meesterhand de grendels van de kleuren op het schil- derij, zodat de afgebeelde tinnen kroes en het geweer niet meer bestaan in werkelijkheid, alleen nog op het doek. De artistieke kolf bloeit in een woud van droge korenbloemen en een druiven- tros vertilt zich aan het handvat van de tinnen kroes. Nu wachten wij maar op het donderend geweerschot van een lelijk echt geweer dat deze vastgeverfde pose afbreekt en de kleuren vochtig laat verzamelen op de bodem van de lijst, tot meesterhanden hen naar boven verven, in een nieuw stilleven. De tuinman Hij eet het fruit met pit en al, trekt wortels uit de grond die on- gewassen in zijn zak bewaard worden voor later. Je ziet hem niet direkt onder de ritssluiting van gras, maar zeker is hij bezig, stelt de mol een ultimatum, legt zijn oor te luisteren aan een donker, koud stramien om het dreunen van de mieren op te vangen. Als kind al roosterde hij met een grote glazen schijf insekten in de zomerzon, tot er een toefje rook uit hun gebarsten rug opsteeg. Vooral de grote blauwe vliegen bloosden in de dood. Hij was van geen insekt bang, hield van planten boekhouding in een verkleurend schrift dat in de schuur lag. Nu kookt hij kruiden door voor ons. Hij doet het zwijgend en wij zien in zijn pupil waarachter donkere humus kruid van eeuwen opgetast tot groei moet voor- bereiden. Na zijn dood als onze tuinman. Vorige Volgende