‘We hebben nog zeeën van tijd, Tomasz. Heerlijk, hè?
Tomasz is altijd bezorgd dat-ie z'n trein of z'n vliegtuig mist, snap je?’ zei ze tegen mij. ‘Tomasz is altijd overal erg bezorgd over. Daarom blijven Magdalenka en ik ook hier in Warschau. Omdat Tomasz eerst werk moet vinden in New York, en een fatsoenlijk appartement. Omdat Tomasz bezorgd is dat Magdalenka en ik niet in een fatsoenlijk appartement zouden wonen.’
‘Ben jij ooit in New York geweest?’ vroeg ik boos. ‘Dat Tomasz vooruit gaat, dat lijkt me heel redelijk.’
Toen kwam de champagne en Tomasz legde zijn hand op mijn onderarm en zei: ‘Laat nou maar.’
Joanna liet haar schouders zakken en keek naar haar glas op de tafel en zei: ‘Het spijt me, Tomasz. Het spijt me dat ik zo onredelijk ben. Het spijt me echt. Ik ben blij dat die goeie vriend van je, dat die me daarop gewezen heeft. want het is erg onrechtvaardig om onredelijk te zijn. Ik geloof vast dat die vrouw van die goeie vriend van je, dat die veel minder onredelijk was dan ik. Denk je ook niet, Tomasz?’
Tomasz zei niets. Die probeerde het uit te zitten zonder te slaan of te huilen.
‘Wat ben je toch een pechvogel, Tomasz,’ zei Joanna. ‘Ik heb echt met je te doen. Je hebt 't erg slecht getroffen. Met zo'n onredelijke vrouw.’
Ze zuchtte dramatisch, met gesloten ogen, en keek toen ernstig naar mij en ze vouwde haar handen op de rand van de tafel.
‘Ik ben je zeer erkentelijk,’ zei ze. ‘Dat je me zo recht voor z'n raap, als een goeie vriend, heb gezegd hoe egoistisch ik ben, dat stel ik geweldig op prijs. Echt. Maar je moet ook begrijpen - ik heb zoiets nog nooit bij de hand gehad. Dit is allemaal nieuw voor mij, snap je? Hier had ik niet op gerekend. Ik bedoel: dit had Tomasz me niet van te voren verteld. Dus daarom weet ik niet precies hoe je je in zo'n situatie redelijk moet gedragen. Zoals jouw vrouw, bedoel ik.’
En ze ging er gemakkelijk voor zitten en zei: ‘Vertel me nou 's. Hoe heeft jouw vrouw dat nou aangepakt?’
‘Daar wil ik liever niet over praten,’ zei ik.
‘Maar waarom niet?’ vroeg Joanna en ze deed heel verbaasd.
‘Vind ik niet zo'n geslaagd onderwerp,’ zei ik.
‘Ik wel hoor,’ zei Joanna opgewekt. ‘Ik vind 't heel interessant. Waarom zijn jullie eigenlijk precies gescheiden?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Dat weet je nooit precies.’
‘Ik wel hoor,’ zei Joanna. ‘Wij gaan scheiden omdat Tomasz naar New York vertrekt. In ons geval is het heel simpel.’
Achter de muur hoorden we het zachte geknal van traangasgranaten en de stem van een commandant van de oproerpolitie, die de demonstranten op de Krakowskie Przedmiescie door een megafoon toeblafte en de demonstranten antwoordden hem met gescandeerde leuzen. Toen hoorden we nog wat meer traangasgranaten en vlakbij, op het bordes boven de tuin, de stem van een zeer opgewonden man die door twee obers in bedwang werd gehouden.
‘Daar zit-ie!’ riep de man. ‘Laat me d'r door! Daar zit-ie!’
Joanna keek op en lachte en zei: ‘Kijk 's! Daar is Bogdan! Nou zijn we d'r allemaal. Bogdan!’
De man kwam naar ons tafeltje, gevolgd door de twee obers die het zaakje niet vertrouwden. De man was niet zo lang, maar stevig gebouwd. Hij had blond haar dat in zijn ogen hing, en een beige trui met een V-hals. Ik kende hem niet, maar Tomasz wel. Tomasz was opgestaan, hij hield zijn hoofd iets voorover gebogen, hij had zijn vuisten gebald en hij zei niets. De man Bogdan bleef tegenover hem staan. De twee obers wachtten op enige afstand en keken gespannen toe.