Anton Haakman
Afgronden (7)
De verschoppeling van het universum
Van de twee grote Amerikaanse ‘gothic’ auteurs, de tijdgenoten Edgar Allan Poe en Nathaniel Hawthorne, is de eerste genoegzaam bekend. Zijn verhalen zijn bij voortduring in allerlei vertalingen voorhanden.
Van Hawthorne zijn de romans The scarlet letter, The house of the seven gables, The marble faun en The Blithedale romance befaamder dan zijn korte verhalen. Van Wakefield, een van zijn Twice-told tales is althans de naam en de korte inhoud bekend geworden door de lezing die Borges in 1949 hield over Hawthorne, een tekst die hij opnam in zijn Otras inquisiciones (De cultus van het boek).
Hawthorne en Poe zijn beiden geobsedeerd door een temporeel en geografisch ver verwijderd verleden. Dat verleden betekent voor hen schoonheid en horror tegelijk, en het wordt vaak vertegenwoordigd door een mythische ‘Old World’, een vaag historisch Europa, duister, vol ruïnes en schurken - Europa wordt wel eens ‘de grootste Amerikaanse obsessie’ genoemd. Beiden zijn beïnvloed door Engelse gothic, door de Byron-cultus en door Hoffmann. Beiden werden geboren in Massachusetts; Hawthorne in 1804, Poe in 1809.
In Hawthornes werk zijn behalve bovengenoemde invloeden ook overal de sporen te vinden van een puriteins verleden; een van zijn voorouders was rechter tijdens de beruchte heksenprocessen van Salem, Hawthornes geboorteplaats. Puriteins is ook Hawthornes verlangen om van iedere fantasie een parabel te maken, aan fantasieën geen gebrek bij deze auteur van tal van Notebooks vol gegevens voor verhalen. Een tweede, autobiografisch, thema dat bij hem telkens terugkomt valt te herleiden tot de situatie van een trotse man die zichzelf heeft afgezonderd van de maatschappij en daar onder lijdt; Hawthorne heeft lange tijd in afzondering geleefd. Het gegeven van het hierna volgende in de wereldstad Londen gesitueerde verhaal Wakefield over een man die een paria, een schim maakt van zichzelf heeft daar alles mee van doen.
In een voorwoord bij een latere editie van zijn Twicetold tales schrijft hij over de invloed van zijn kluizenaarsbestaan op zijn werk, dat volgens hem koel is en meditatief: ‘Sentiment in plaats van hartstocht; zelfs in wat een afschildering van het leven lijkt treffen we allegorie aan, en niet altijd warm genoeg gekleed in vlees en bloed om de lezer in staat te stellen ze zonder huiveren in zich op te nemen.’ Toch zijn het ‘pogingen, lang niet geheel geslaagde pogingen, om in gesprek te raken met de wereld.’
Borges brengt het door Poe veroordeelde allegorisme van Hawthorne ter sprake. Hij citeert uit de Notebooks voorbeelden van verhalen of projekten met een aangeplakte moraal en concludeert: ‘Hawthorne bedacht eerst een situatie, of een reeks situaties, daarna werkte hij de mensen uit die hij voor zijn onderwerp nodig had. Zo'n werkwijze kan knappe verhalen opleveren, of toelaten, omdat daarin, vanwege de kortheid, het plot zichtbaarder is dan de spelers, maar geen knappe romans, waarin de algemene lijn (zo die er is) pas zichtbaar wordt aan het eind en één slecht verzonnen karakter alle andere in zijn buurt kan aantasten met irrealiteit.’ Borges is dan ook van mening ‘dat Hawthornes' verhalen beter zijn dan Hawthorne's romans.’
De jaarboeken en tijdschriften waarin Hawthorne