lezerspubliek niet veel meer is dan een naam, geniet zijn dichterschap toch ook hier in beperkte kring enige bekendheid: Jacques Bloem, die zich met hem verwant voelde, noemde hem ‘een van de grootste lyrische dichters van alle landen en tijden’, Lucebert wees hem in een interview als een van zijn favoriete voorbeelden aan, en Maarten 't Hart citeerde hem enkele malen in zijn verhalen. Ook zijn er van hem wat gedichten vertaald (onder andere door P.N. van Eyck, H.W.J.M. Keuls en mijzelf), maar het aantal daarvan is zo gering dat het nauwelijks representatief genoemd kan worden. Bovendien betreft het dikwijls verschillende vertalingen van één en hetzelfde gedicht: zo bestaat er een tiental versies van het zeer korte L'infinito. Al bij al is, zeker gelet op de omvang van de gedichten, nog maar een zeer klein gedeelte van de Canti in het Nederlands toegankelijk.
Het hier vertaalde La ginestra (een voorproeve van de volledige vertaling van de Canti waaraan ik werk) is een van de laatste gedichten die Leopardi heeft geschreven. Het dateert uit 1836, wanneer hij samen met zijn vriend Antonio Ranieri in Napels verblijft en uit angst voor de dreigende cholera een tijdlang zijn intrek heeft genomen in een villa bij Torre del Greco op de hellingen van de Vesuvius: ‘De lucht die ik hier inadem is de gezondste van Napels’, zo schrijft hij in een brief uit dat jaar, ‘en vanaf de hoogte waar ik woon heb ik een weids uitzicht over de Golf van Portici en de Vesuvius, waarvan ik iedere dag de rook en iedere nacht de gloeiende lava aanschouw’. De dorre verlatenheid van de Vesuvius en de overal tussen de sintels opschietende bremstruiken leveren de dichter de inspiratie voor dit gedicht: de vulkaan als symbool van de allesvernietigende kracht van de natuur, en de plant als zinnebeeld van de machteloze mens die zich alleen maar lijdzaam aan die kracht kan onderwerpen.
In het gedicht, dat een poëtisch testament zou kunnen worden genoemd, vloeien de twee hoofdstromen van Leopardi's literaire persoonlijkheid, te weten emotionele bewogenheid en rationele scherpte, in elkaar over. Lyriek en filosofie, gevoelsexpressie en meditatie, dichterschap en denkkracht gaan hand in hand en brengen een onverbrekelijke poëtische eenheid tot stand. 's Dichters uitgangspunt is zoals gewoonlijk pessimistisch, maar het is een pessimisme waarin nog een sprankje hoop en verwachting gloort. Leopardi verwerpt categorisch de door zijn tijdgenoten aangehangen en door de dichter Mamiani verwoorde kracht van de vooruitgang, maar wel gelooft hij dat het onontkoombare lijden van de mens enigermate kan worden verlicht door saamhorigheid, solidariteit en broederschap. Hierin ziet hij de enige garantie voor het behoud van de menselijke waardigheid: een geloof waarvan hij op bijna profetische wijze getuigenis aflegt.