| |
| |
| |
Vertaallaboratorium
Ingeborg Bachmann Laatste gedichten
vertaald door Paul Beers, tezamen met Isolde Quadflieg
Ingeborg Bachmann (geboren in 1926 te Klagenfurt, Oostenrijk, gestorven in 1973 te Rome) debuteerde eind 1948 als dichteres met een viertal gedichten in het tijdschrift Lynkeus. In de zomer van 1952 las zij voor de Duitse radio een aantal gedichten die niet door haar zijn gepubliceerd, maar samen met die uit Lynkeus en enkele in de nalatenschap aangetroffen gedichten zijn opgenomen in het Verzameld Werk (1978) onder de afdeling ‘Gedichte 1948-1953’. In mei 1953 ontving zij de prijs van de Gruppe 47, waarna eind van dat jaar de bundel Die gestundete Zeit verscheen, die sterk de aandacht trok. Haar naam als een van de meest talentvolle dichters van het Duitse taalgebied werd voorgoed gevestigd door de omvangrijke bundel Anrufung des Grossen Bären (1956).
De gedichten worden gekenmerkt door een sterk besef van de historische situatie - het eerste decennium na de Wereldoorlog - en door de vergeefsheid van het liefdesverlangen. Deze thematiek wordt op vaak indirecte wijze verwoord in aan de natuur ontleende beelden, waarbij het ritme van de taal en de trefzekere, soms haast profetische zegging het onverwisselbare van Bachmanns toon uitmaken.
In 1957 schrijft Ingeborg Bachmann nog een tiental gedichten, gedeeltelijk gepubliceerd in Botteghe Oscure te Rome of voor de Duitse radio uitgesproken, en in het Verzameld Werk opgenomen onder de afdeling ‘Gedichte 1957-1961’. Dan houdt het, bijna, op, iets dat vele van haar bewonderaars heeft bevreemd en geïntrigeerd. In een van de interviews waarin haar hiernaar werd gevraagd, zegt zij hierover: ‘Ik ben opgehouden met het schrijven van gedichten, toen de verdenking bij mij opkwam dat ik nu gedichten “kon” schrijven, ook als de noodzaak ze te schrijven ontbrak. En ik zal niet meer met gedichten komen, voordat ik ervan overtuigd ben dat het weer gedichten moeten zijn en niets dan gedichten, zo nieuw dat ze werkelijk beantwoorden aan alles wat ik sindsdien heb ervaren. Schrijven zonder risico, dat is een verzekering afsluiten met een literatuur die niet uitbetaalt.’
Zij wendt zich nu tot het proza en publiceert in 1961 haar eerste verhalenbundel Das dreissigste Jahr. In datzelfde jaar schrijft zij één gedicht, ‘Ihr Worte’, voor zover na te gaan het enige tussen 1957 en 1963, en waarschijnlijk op verzoek, want het is opgenomen in de uitgave ‘Nelly Sachs zu Ehren’, met de opdracht ‘Für Nelly Sachs, die Freundin, die Dichterin, in Verehrung’. Het gedicht, dat de afdeling ‘Gedichte 1957-1961’ afsluit, is met recht een ‘noodzakelijk’ gedicht en wordt samen met ‘Böhmen liegt am Meer’ en ‘Keine Delikatessen’ gezien als een hoogtepunt onder haar latere gedichten.
De laatste afdeling, ‘Gedichte 1964-1967’, omvat nog maar zes gedichten, gedeeltelijk gepubliceerd in Kursbuch 15, 1968. Het eerste ervan, ‘Wahrlich’, is opnieuw opgedragen aan een bewonderde dichteres, Anna Achmatova, die Bachmann eind 1964 in Rome had ontmoet. Net als in ‘Ihr Worte’ en ‘Keine Delikatessen’ staat het wantrouwen tegen de gemakkelijke taal, inclusief de dichterlijke taal centraal. Het zijn gedichten van voorbij het dichterschap.
Dat geldt niet voor de Praag-gedichten ‘Böhmen liegt am Meer’ en ‘Prag Jänner 64’, die een laatste opflakkering te zien geven van het utopisch moment in Bachmanns dichterschap. Zij maakte in januari 1964 een reis naar Praag en in het voorjaar naar Egypte en de Soedan. In de gedichten lijkt een vermenging plaats te vinden van beide reizen. In ‘Prag Jänner 64’ vinden we in het midden van het gedicht de regels ‘die Schattenjahre,/ in denen kein Stern/
| |
| |
mir in den Mund hing’. Exact dezelfde woorden treffen we aan in het derde hoofdstuk van Bachmanns onvoltooide roman Der Fall Franza (‘Werke’ 3, p. 435), dat zich afspeelt in Egypte. Daar staat de alinea:
‘Enigma. In einer Nacht am Nil, in der ich nie sein werde, in einer Nacht am Nil, wenn nicht die Dorflampen, sondern alle Sterne angezündet sein werden. (Am Nil, am obersten Nil, weit weg von den Schattenjahren, in denen kein Stern mir in den Mund hing).’
De alinea opent met het woord ‘Enigma’, dat raadselachtig genoeg weer de titel is van het gedicht ‘Enigma’ (1966/1967), dat in een eerdere versie (1964) getiteld was ‘Auf der Reise nach Prag’ en toen nog vóór de beide andere Praaggedichten gedacht kon worden. - Met de opdracht ‘Für Hans Werner Henze aus der Zeit der “Ariosi”’ is het jaar 1963 bedoeld en Henze's compositie ‘Ariosi’ met gedichten van Torquato Tasso: Qual rugiada, Compianto, Maraviglioso fior del vostro mare. Estro. Deh, vien, morte soave. Het gedicht citeert in de eerste regel, ‘Nichts mehr wird kommen’, de Peter Altenberg-liederen van Alban Berg. De regel ‘Du sollst ja nicht weinen’ is uit het kinderkoor van de Tweede Symfonie van Gustav Mahler.
Omdat de bezorgers van het Verzameld Werk het door hen aan het slot geplaatste gedicht ‘Keine Delikatessen’ dateren als ‘vermoedelijk ontstaan in 1963’, is het mogelijk dat het resterende gedicht ‘Eine Art Verlust’, waarvan alleen bekend is dat het op 15 juli 1967 is opgenomen door de BBC-Londen, Bachmanns laatste gedicht is. Het heeft met de slotregel van ‘Keine Delikatessen’ - ‘Mein Teil, es soll verloren gehen’ - in elk geval de ‘verlorenheid’ gemeen: ‘Nicht dich habe ich verloren,/ sondern die Welt.’ Gaat het in het eerste citaat om het verlies van de taal, in elk geval de dichterlijke taal, in het tweede gaat het om het verlies van de liefde en daarmee van de wereld. Bachmanns twee grote thema's, obsessies mag men zeggen, de taal en de liefde, lijken beide op een nulpunt beland. Hoe zij toch nog, met de moed der wanhoop, beide centraal stelt in haar late proza, is te lezen in haar fascinerende romans Malina en Het geval Franza.
In afwijking van de geschetste volgorde van de laatste gedichten in het Verzameld Werk neem ik, slechts voor deze publikatie in De Revisor, de vrijheid de volgorde van de gedichten te wijzigen. Eerst komen de drie taal-gedichten ‘Ihr Worte’ (1961), ‘Keine Delikatessen’ (1963?) en ‘Wahrlich’ (eind 1964?), dan de twee hoopvoller Praag-gedichten ‘Böhmen liegt am Meer’ (1964) en ‘Prag Jänner 64’ (1964), ten slotte de twee gedichten van verlies en leegte, ‘Eine Art Verlust’ (1967?) en ‘Enigma’ (1966/1967?), waarbij ik het niet kan laten dit laatste, ‘magere’ gedicht met zijn vier wegstervende slotwoorden achteraan te plaatsen. Let wel: dit heeft niets met speurwerk van mijn kant te maken, maar is alleen gebaseerd op gegevens die ik ontleen aan de Verantwoording van de bezorgers van Bachmanns Verzameld Werk (1978).
De gedichten zijn afzonderlijk verkrijgbaar in de fraaie uitgave Sämtliche Gedichte, Piper, München/Zürich 1982. In het najaar verschijnt hij uitg. Amber onder de titel Tijd in onderpand de vertaling van al Bachmanns gedichten, uitgezonderd de bundel Anrufung des Grossen Bären die voor een tweede uitgave bewaard blijft.
Paul Beers
| |
| |
| |
Ihr Worte
Für Nelly Sachs, die Freundin, die Dichterin, in Verehrung
Ihr Worte, auf, mir nach!,
und sind wir auch schon weiter,
zu weit gegangen, geht's noch einmal
weiter, zu keinem Ende geht's.
andre Worte nach sich ziehn,
und Spruch auf Widerspruch!
keins der Gefühle sprechen,
nichts, sag ich, geflüstert,
zum Tod fall dir nichts ein,
laß, und mir nach, nicht mild
so auch nicht zeichenlos -
Und nur nicht dies: das Bild
im Staubgespinst, leeres Geroll
von Silben, Sterbenswörter.
| |
| |
| |
Gij woorden
Voor Nelly Sachs, vriendin, dichteres, in bewondering
Gij woorden, kom, volg mij!
en zijn wij ook al verder,
te ver gegaan, nog gaat het
verder, naar geen einde gaat het.
andere woorden meetrekken,
maak deze honger naar het woord,
naar spraak en tegenspraak,
geen der gevoelens spreken,
zeg ik, in het hoogste oor,
heb geen gedachten over de dood,
geen, en volg mij, niet mild
maar ook niet zonder teken -
En vooral niet: het beeld
in het stofspinsel, leeg gedreun
van lettergrepen, stervenswoorden.
| |
| |
| |
Keine delikatessen
eine Metapher ausstaffieren
Wer wird sich den Schädel zerbrechen
über so überflüssige Dinge -
Ich habe ein Einsehn gelernt
(für die unterste Klasse)
Mit dem ungereinigten Schluchzen,
(und ich verzweifle noch vor Verzweiflung)
den Krankenstand, die Lebenskosten,
Ich vernachlässige nicht die Schrift,
mit den Worten zu helfen.
Ich bin nicht mein Assistent.
einen Gedanken gefangennehmen,
abführen in eine erleuchtete Satzzelle?
mit Worthappen erster Güte?
erforschen die Libido eines Vokals,
ermitteln die Liebhaberwerte unserer Konsonanten?
| |
| |
| |
Geen delicatessen
Wie zal zich het hoofd breken
over zulke overbodigheden -
(voor de onderste klasse)
Met het ongezuiverde snikken,
(en ik wanhoop nog van wanhoop)
het ziekteverzuim, de hoge kosten,
Ik verwaarloos niet het schrift,
Ik ben niet mijn assistent.
een gedachte gevangen nemen,
wegvoeren naar de verlichte cel van een zin?
met eersteklas woordhappen?
de libido van een klinker onderzoeken,
de marktwaarde van onze consonanten bepalen?
| |
| |
mit dem verhagelten Kopf,
mit dem Schreibkrampf in dieser Hand,
unter dreihundertnächtigem Druck
wegfegen die angezettelten Wortopern,
vernichtend so: ich du und er sie es
(Soll doch. Sollen die andern.)
Mein Teil, es soll verloren gehen.
| |
Wahrlich
Für Anna Achmatova
Wem es ein Wort nie verschlagen hat,
wer bloß sich zu helfen weiß
Über den kurzen Weg nicht
und nicht über den langen.
Einen einzigen Satz haltbar zu machen,
auszuhalten in dem Bimbam von Worten.
Es schreibt diesen Satz keiner,
| |
| |
met dit geteisterde hoofd,
met de schrijfkramp in deze hand,
onder de druk van driehonderd nachten,
het geschrevene verscheuren,
de op papier gezette woordopera's wegvegen,
aldus vernietigend: ik jij en hij zij het
(Zou moeten. Moeten de anderen.)
Mijn deel, het moet verloren gaan.
| |
Waarlijk
Voor Anna Achmatova
Wie nooit met stomheid geslagen was,
wie slechts zichzelf weet te helpen,
Eén enkele zin houdbaar te maken,
het uit te houden in de bimbam van woorden.
Niemand tekent voor deze zin,
| |
| |
| |
Böhmen liegt am meer
Sind hierorts Häuser grün, tret ich noch in ein Haus.
Sind hier die Brücken heil, geh ich auf gutem Grund.
Ist Liebesmüh in alle Zeit verloren, verlier ich sie hier gern.
Bin ich's nicht, ist es einer, der ist so gut wie ich.
Grenzt hier ein Wort an mich, so laß ich's grenzen.
Liegt Böhmen noch am Meer, glaub ich den Meeren wieder.
Und glaub ich noch ans Meer, so hoffe ich auf Land.
Bin ich's, so ist's ein jeder, der ist soviel wie ich.
Ich will nichts mehr für mich. Ich will zugrunde gehn.
Zugrund - das heißt zum Meer, dort find ich Böhmen wieder.
Zugrund gerichtet, wach ich ruhig auf.
Von Grund auf weiß ich jetzt, und ich bin unverloren.
Kommt her, ihr Böhmen alle, Seefahrer, Hafenhuren und Schiffe
unverankert. Wollt ihr nicht böhmisch sein, Illyrer, Veroneser,
und Venezianer alle. Spielt die Komödien, die lachen machen
Und die zum Weinen sind. Und irrt euch hundertmal,
wie ich mich irrte und Proben nie bestand,
doch hab ich sie bestanden, ein um das andre Mal.
Wie Böhmen sie bestand und eines schönen Tags
ans Meer begnadigt wurde und jetzt am Wasser liegt.
Ich grenz noch an ein Wort und an ein andres Land,
ich grenz, wie wenig auch, an alles immer mehr,
ein Böhme, ein Vagant, der nichts hat, den nichts hält,
begabt nur noch, vom Meer, das strittig ist, Land meiner Wahl zu sehen.
| |
| |
| |
Bohemen ligt aan zee
Zijn hier de huizen groen, ik ga er nog een binnen.
Zijn hier de bruggen heel, ik loop op goede grond.
Is alle moeite verloren, dan verlies ik haar hier graag.
Ben ik 't niet, dan is 't iemand, die net zo is als ik.
Grenst hier een woord aan mij, dan laat ik 't grenzen.
Ligt Bohemen nog aan zee, ik geloof de zeeën weer.
En geloof ik nog aan zee, dan hoop ik weer op land.
Ben ik ‘t, dan is 't een ieder, die net zo is als ik.
Ik wil niets meer voor mij. Ik wil te gronde gaan.
Te gronde: naar de zee, ik vind Bohemen weer.
Te grond’ gericht, kan ik rustig ontwaken.
Diep in mij wéét ik nu, en ik ben niet verloren.
Komt allen, gij Bohemers, zeevaarders, havenhoeren en schepen
zonder anker. Willen jullie niet Boheems zijn, gij allen uit Illyrië,
Venetië en Verona. Speel de komedies, die aan het lachen maken
En om te huilen zijn. Vergis je honderdmaal,
zoals ik me vergiste en proeven nooit doorstond;
toch heb ik ze doorstaan, de ene na de andere keer.
Zoals Bohemen deed en op een mooie dag
aan zee begenadigd werd en nu aan het water ligt.
Ik grens nog aan een woord en aan een ander land,
ik grens, hoe weinig ook, aan alles immer meer,
een bohémien, vagant, die niets heeft, geen houvast,
nog slechts vergund, door de zee, die twijfelachtig is,
het land van mijn keuze te zien.
| |
| |
| |
Prag jänner 64
gehe und spreche ich wieder,
als wär ich wieder zuhause,
wo zwischen der Moldau, der Donau
alles einen Begriff von mir hat.
Gehen, schrittweis ist es wiedergekommen,
Sehen, angeblickt, habe ich wieder erlernt.
sich über den Hügel entfernen.
haben um sechs Uhr morgens
die Schneeschaufler aus der Tatra
mit ihren rissigen Pranken
die Scherben dieser Eisdecke gekehrt.
Unter den berstenden Blöcken
meines, auch meines Flusses
kam das befreite Wasser hervor.
| |
| |
| |
Praag januari 64
alsof ik opnieuw thuis was,
waar tussen de Moldau, de Donau
en de rivier van mijn jeugd
alles weet van mij heeft.
Lopen - stap voor stap is het teruggekomen.
Zien - aangekeken, heb ik het weer geleerd.
zich over de heuvel verwijderen.
hebben om zes uur 's morgens
de sneeuwruimers uit de Tatra
met hun gesprongen vuisten
de scherven van de ijslaag weggeveegd.
Onder de barstende schotsen
van mijn, ook mijn rivier
kwam het bevrijde water te voorschijn.
Te horen tot aan de Oeral.
| |
| |
| |
Eine art verlust
Gemeinsam benutzt: Jahreszeiten, Bücher und eine Musik.
Die Schlüssel, die Teeschalen, den Brotkorb, Leintücher und ein Bett.
Eine Aussteuer von Worten, von Gesten, mitgebracht, verwendet, verbraucht.
Eine Hausordnung beachtet. Gesagt. Getan. Und immer die Hand gereicht.
In Winter, in ein Wiener Septett und in Sommer habe ich mich verliebt.
In Landkarten, in ein Bergnest, in einen Strand und in ein Bett.
Einen Kult getrieben mit Daten, Versprechen für unkündbar erklärt,
angehimmelt ein Etwas und fromm gewesen vor einem Nichts,
(- der gefalteten Zeitung, der kalten Asche, dem Zettel mit einer Notiz)
furchtlos in der Religion, denn die Kirche war dieses Bett.
Aus dem Seeblick hervor ging meine unerschöpfliche Malerei.
Von dem Balkon herab waren die Völker, meine Nachbarn, zu grüßen.
Am Kaminfeuer, in der Sicherheit, hatte mein Haar seine äußerste Farbe.
Das Klingeln an der Tür war der Alarm für meine Freude.
Nicht dich habe ich verloren,
| |
Enigma
Für Hans Werner Henze aus der Zeit der Ariosi
Frühling wird nicht mehr werden.
Tausendjährige Kalender sagen es jedem voraus.
Aber auch Sommer und weiterhin, was so gute Namen
es wird nichts mehr kommen.
Du sollst ja nicht weinen,
| |
| |
| |
Een soort verlies
Samen gedeeld: seizoenen, boeken, muziek.
De sleutels, de theekopjes, de broodmand, lakens en een bed.
Een uitzet van woorden, gebaren - meegebracht, gebruikt, verbruikt.
De huisregels gevolgd. Gezegd. Gedaan. En steeds de hand gereikt.
Ik werd verliefd op winters, een Weens septet en zomers.
Op landkaarten, een bergdorp, een strand en een bed.
Hield data in ere, verklaarde beloften voor onverbrekelijk,
verafgoodde een Iets en was vroom voor een Niets
(de opgevouwen krant, de koude as, het blaadje met een notitie),
onbevreesd in het geloof, want dit bed was de kerk.
Uit de blik op het meer ontstond mijn onuitputtelijk schilderen.
Vanaf het balkon kon ik de volkeren, mijn buren, groeten.
Bij het haardvuur, in veiligheid, had mijn haar zijn diepste kleur.
Het bellen aan de deur was het alarm voor mijn vreugde.
Niet jou heb ik verloren,
| |
Enigma
Voor Hans Werner Henze uit de tijd van de Ariosi
Er zal geen lente meer zijn.
Duizendjarige kalenders voorspellen het iedereen.
Maar ook zomer, en wat verder zulke goede namen
|
|