| |
| |
| |
P.H. Schrijvers
Hoe verkoop je een keizer?
Poëzie, Politiek, Propaganda in de late Oudheid
In het huidige Engeland bezit het koningshuis geen politieke macht, maar heeft wel de status van nationale totempaal. Engelse historici en sociologen, die ten aanzien van hún koningshuis minder aan taboegevoelens lijden dan de Nederlandse collega's, hebben onderzocht hoe koninklijke feestdagen, zoals de kroning van Elizabeth of het huwelijk van Lady Di, zijn geënsceneerd en welke effecten bij het publiek worden nagestreefd en bereikt. Boeiende onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in een boek dat de realistische, voor sommige lezers cynische, titel droeg: The Selling of A Monarchy (De Verkoop van een Vorstenhuis). Een verfilming van een koninklijk feest heeft nu eenmaal bepaalde raakvlakken met reclametelevisie. De titel van bovengenoemd boek vormt trouwens, evenals de titel van dit opstel, een zinspeling op een studie die in Amerika over de presidentsverkiezingen geschreven werd: How To Sell A President?
Koninkrijken kennen altijd vele ceremoniële bijeenkomsten, feesten en herdenkingen, en bij al deze gelegenheden werd en wordt het woord gevoerd. In de klassieke retorika noemt men dergelijke gelegenheids-speeches panegyrische redevoeringen, een term die afkomstig is van het Griekse woord panegyrikon dat algemene (feest)vergadering betekent. Nog altijd neemt bij plechtigheden als ambtsaanvaarding, aankomst, huwelijk, verjaardag, begrafenis van de vorst een officiële spreker het woord. Nu is het opmerkelijk dat de Romeinse schrijver Claudius Claudianus, de held van ons verhaal, ook veel van dit soort speeches gehouden heeft, maar dan in dichtvorm. Aan het hof van de jonge keizer Honorius te Milaan trad hij op als ‘poet laureate’ in de jaren 396-404 na Christus. Honorius was in 395 tien jaar oud toen hij zijn vader, de beroemde christen-keizer Theodosius, moest opvolgen die op 17 januari plotseling gestorven was. Van de dichter Claudianus zijn een tiental ceremoniële, poëtische voordrachten bewaard gebleven; men heeft wel eens verondersteld dat er van hogerhand roofbouw op de dichter is gepleegd. Zo'n groot aantal speeches en ceremoniën binnen tien jaar aan een en het zelfde hof is géén blijk van grote populariteit van de keizerlijke familie, integendeel, het is een symptoom van de wankelheid van de troon. Al deze feesten en redevoeringen hebben tot functie de bevolking en de partijen rond de troon te verenigen en de plaats van de vorst als centrum van de macht of van de nationale eenheid te benadrukken. Moderne historici hebben de politieke, massa-psychologische functies en effecten van de Coronation van Elisabeth onderzocht en oudhistorici hebben veel meer aandacht gekregen voor de propagandistische aspecten van antieke, panegyrische redevoeringen. Zoals uit terloopse opmerkingen blijkt, is
deze oudhistorische aandacht mede opgeroepen en beïnvloed door eigentijdse ervaringen, de propaganda-slag na de eerste wereldoorlog en de vele parades en speeches in Nazi-Duitsland en elders.
De strikt literaire, antiek-retorische theorie van de panegyrische speech is naar moderne maatstaven zeer naief en misleidend. De schuld hiervan ligt bij de grote Aristoteles die in zijn besprekingen van dit soort redevoeringen het publiek louter als toeschouwer definieerde en de speech louter als pronkspeech, een verbaal huzarenstukje, voorloper van ‘l'art pour l'art’ en (a-politieke) ‘belles lettres’. Aristoteles heeft vermoedelijk aan de sofistische virtuositeit van zijn tijd gedacht en aan de Griekse polis van 1500 burgers, niet aan een miljoenenpubliek dat door een uitzending
| |
| |
van het woord kan worden gemanipuleerd. Helaas werd de eenzijdige, volstrekt gedateerde theorie van Aristoteles simpelweg overgenomen in het bekende handboek van de literaire retoriek van H. Lausberg. Ernst Robert Curtius heeft in zijn standaardwerk Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter al evenmin aandacht voor de politiek-propagandistische aspecten van de panegyriek.
Moderne Engelse historici, verenigd rond het tijdschrift Past and Present, noemen een drietal elementen die bij ceremoniële gelegenheden rond keizers en koningen een rol spelen en ook in deze beschouwing over Claudianus en Honorius achtereenvolgens aan de orde zullen komen: 1. charisma van het staatshoofd, zijn majesteit in de meest letterlijke betekenis van groter-zijn, 2. consensus, de brede instemming van de onderdanen, waardoor de troon wordt gesteund, 3. het uitvinden van tradities.
Charisma is aanwezig wanneer bepaalde instellingen, functies, personen of symbolen geacht worden in verbinding te staan met bovennatuurlijke, hogere machten, met god of goden. De keizer, de koning is goddelijk. Al bij Homerus zijn de koningen de speciale beschermelingen van de oppergod Zeus, Alexander de Grote zal de goddelijkheid en heerserscultus overnemen van het Perzische vorstenhuis, en Romeinse keizers zijn ofwel zelf Goden ofwel zij zijn keizer door Gods genade en uitverkiezing. Ook in de Middeleeuwen en in later tijd is dit charismatisch denken en voelen bewaard gebleven. Men wordt nog steeds tot koning gewijd; de Franse term voor deze wijding is ‘le sacre’. Het spreekt vanzelf dat naarmate een samenleving in de 19e en 20e eeuw meer gedesacraliseerd wordt en God hoe langer hoe meer dood gaat, deze bron van charisma voor het moderne koningschap gaat opdrogen. Toen God stierf, werd gelukkig de beeldbuis geboren; de religieuze maskerade kon worden vervangen door imago-vorming en reclame via de massa-media.
Ook in het koninkrijk der Nederlanden, dat dankzij een koninklijk huis een boeiend cultuurreservaaat is, zijn nog resten van het charismatisch denken bewaard. Nog steeds luidt het briefhoofd van koningin Beatrix: ‘Koningin bij de Gratie Gods’, een middel-eeuwse en laat-antieke formulering. De jaarlijkse troonrede wordt besloten met een bede waarin de koningin als priesteres en middelares Gods zegen afsmeekt over de Staten-Generaal. Koninklijke inhuldigingen en huwelijken spelen zich af in een kerkgebouw. Terwijl in Nederland de officiële, vorstelijke ceremoniën een christelijk karakter hebben maar de vorstin als privé-persoon gerust atheïst mag zijn (who cares?), zo is in de Romeinse situatie van 395 na Christus Honorius evenals zijn vader Theodosius een christen-keizer, maar presenteert de dichter Claudianus zich als een heidens dichter binnen een heidens, keizerlijk ceremonieel. Uiteindelijk zijn dit soort plechtigheden een toneelstuk, een historisch-costuumstuk waarin de privé-persoon onderscheiden moet blijven van de aangeklede personage die een rol vervult. Koninklijke plechtigheden worden dan ook, evenals ieder toneelstuk, gerepeteerd.
De tweede kracht die bij uitstek de vorstentroon ondersteunt, is de consensus. Men kan deze definiëren als de saamhorigheid, de eensgezindheid van denken en handelen van verschillende individuen, klassen of bevolkingsgroepen die één bepaalde opvatting zijn toegedaan. Deze consensus komt veelal tot uitdrukking in lofprijzing (of veroordeling), verering (of verkettering), heilwensen (of vervloekingen) en maakt zich kenbaar via toejuichingen (acclamatio zoals de technische Latijnse term luidt) of gejoel e.d.
In het Koninkrijk der Nederlanden kent men na afloop van de troonrede de geritualiseerde acclamatie door de Staten-Generaal (‘Leve de Koningin, hoera, hoera, hoera!’), aangevuld door een rijtoer en de traditionele toejuichingen van het volk dat zich voor het paleisbalkon verzameld heeft. Consensus per acclamatie is een vrij irrationeel, emotioneel gebeuren dat voor de meest uiteenlopende doelen kan worden opgeroepen. In de Roomse kerk zingt men of zong men de hymne Te Deum Laudamus, Te Dominum Confitemur (‘God, wij prijzen U, wij bekennen U als Heer’). De consensus krijgt uitdrukking in de religieuze hymne die door gans het kerkvolk werd aangeheven. Consensus uit zich ook in ‘Das Bekenntnis der Gefolgschaft zum Führer’, een ietwat griezelige formulering, zeker als men bedenkt dat deze stamt uit een Duits artikel in een Duits, klassiek-filologisch tijdschrift (Hermes), jaargang 1940, over de consensusgedachte in de Romeinse geschiedenis. Voor en na de tweede wereldoorlog hebben zowel Duitse als Engel- | |
| |
se oudhistorici veel aandacht besteed aan het ontstaan van het principaat en de princeps - soms toepasselijk vertaald met Führertum en Führer - en aan het gehele propaganda-apparaat dat sinds de tijd van Octavianus gebruikt werd. Uit antieke bronnen is bekend dat het aantal acclamaties door sommige keizers geteld werd, zo zij al niet zelf de claque georganiseerd en betaald hadden.
De consensus-gedachte heeft in het Griekse maar vooral in het Romeinse denken op diverse gebieden een grote rol gespeeld, bijvoorbeeld in de antieke theologie en filosofie. Van de Romeinse redenaar en filosoof Cicero stamt de uitspraak (Gesprekken in Tusculum I 30) dat de consensus van alle volkeren beschouwd moet worden als een natuurwet. Deze gedachte is geformaliseerd in een wijsgerig argumentatietype, het zg. argumentum e consensu omnium, bijvoorbeeld: als alle (vele) volkeren een eenhoofdig leiderschap kennen, dan is zo'n leiderschap natuurlijk; als alle volkeren een god kennen, bestaat god. De consensus was in de politiek van de Romeinse keizers een factor van zeer groot belang om het draagvlak van de troon te verstevigen. In teksten en inscripties van en over keizers en op munten keert de term terug: men presenteert zich als keizer op grond van de consensus van allen, van mensen en goden, van senaat, ridderstand en volk, van senatoren en soldaten. De volksmassa's te Rome hadden soms ook de gelegenheid om zich bij een openbaar verschijnen van de heerser, bv. in het circus of in het theater, tot de vorst te richten en in één roep heilwensen maar ook verzoeken of klachten over te brengen. De consensusgedachte is ook overgenomen door christelijke synodes. Bij een pauskeuze wordt de uiteindelijke verkiezing altijd als ‘met algemene stemmen’ gepresenteerd; de voorstelling dat de eensgezindheid een bewijs is van goddelijke inspiratie via de heilige geest, laat geen andere officiële uitslag toe. De verkiezing zelf wordt bevestigd door de rituele acclamatie, op het balkon in ontvangst te nemen. Bij bisschopsverkiezingen in de oudheid, wanneer het volk in één grote kreet iemand tot bisschop uitriep, werd deze eenstemmigheid als teken van goddelijke ingeving beschouwd. Vandaar de zegswijze: vox
populi vox dei (‘de stem des volks is de stem Gods’), die men sinds de tweede eeuw na Christus in Latijnse teksten aantreft. De beroemde Duitse historicus Theodor Mommsen merkte over consensus het volgende op: ‘Zij die instemmen, besluiten niet maar keuren goed en prijzen, en altijd is er een tegenstelling tussen het besluit van degenen bij wie de macht berust, en de consensus van diegenen tot wier recht het behoort te applaudisseren of te klagen.’ Juist in het laten juichen en laten morren van het volk liggen de mogelijkheden van een panegyrische speech. De enige Romeinse geschiedschrijver die altijd skeptisch is geweest ten aanzien van het politiek verschijnsel van de acclamatie, was Tacitus. Hij achtte een stemming veel kritischer en rationeler dan het massale gejuich. Kenmerkend voor Tacitus' distantie is dat hij als historicus nooit zelf een consensus vaststelt maar deze laat vaststellen en claimen door de belanghebbende politicus.
Het politiek belang van de consensus heeft ook praktische gevolgen voor de ontwikkeling van de kunst en de literatuur in de Romeinse keizertijd. De 18e-eeuwse historicus Edward Gibbon noemde in zijn werk Decline and Fall of the Roman Empire het politieke leven van de keizertijd één groot theater. Wil men de consensus in concreto vorm geven, dan moet men het ‘toneel’, de architectuur van representatieve gebouwen aanpassen en grote basilica's bouwen teneinde omvangrijke menigtes rond de troon te kunnen opstellen. Diverse triomfbogen en erezuilen uit die tijd zijn met reliëfs versierd waarop volksmassa's bij keizerlijke plechtigheden staan afgebeeld. Dergelijke openbare reliëfs kan men vergelijken met televisiebeelden en persfoto's van défilé's, koninklijke rijtoeren en aankomsten: het publiek langs de straten is een beeld van consensus. Claudianus beschrijft herhaaldelijk de massale opkomst van het publiek bij de keizerlijke parade; zijn panegyrische voordracht was onderdeel van de ceremonie en tegelijk de reportage ervan:
Hoeveel mannen, hoeveel vrouwen hebben toen niet hun schroom overwonnen uit zucht om te kijken! kinderen en strenge grijsaards verdrongen elkaar toen Gij (Honorius), getild op de vriendschappelijke schoot van Uw vader (Theodosius) midden door de stad (Milaan) reed en een gemeenschappelijke lauwerkrans de heilige wagen bedekte.
(iii cons. Hon. 126-130)
| |
| |
Het streven naar consensus lijkt ook een rol gespeeld te hebben bij de benoeming van Claudianus zelf tot ‘poet laureate’ en propagandist van het keizerlijk hof. Aan het eind van de vierde eeuw was dit christelijk hof gevestigd te Milaan en de regent Stilicho stond op grond van zijn Germaanse afkomst in politieke en culturele kringen niet hoog aangeschreven. Er bestond een zekere tegenstelling tussen de hofstad Milaan en de traditionele hoofdstad Rome wier aristokratie de heidense cultuur zeer was toegedaan. Toen Honorius in januari 395 zijn vader opvolgde, waren de verhoudingen tussen beide steden zeer gepolariseerd en gespannen, want in juni 394 had de christenkeizer Theodosius de Romeinse aristokratie in een veldslag bij de rivier de Frigidus verslagen. Voor de jonge troonopvolger en diens regent was het van politiek belang dat er consensus kwam en ook de nietchristelijke partij zich rond de christelijke troon schaarde. Wat was nu vanuit propagandistisch oogpunt de gouden greep? (oudhistorici hebben zich wel eens afgevraagd wie het keizerlijk hof getipt heeft). De lieveling van de Romeinse literaire kringen, Claudius Claudianus, die al een jaar met veel succes te Rome was opgetreden, aanvaardde de positie van propagandist van het christelijk-barbaarse hof, met
als gevolg dat de Romeinse, niet-christelijke aristokratie zich aangesproken en toegesproken voelde toen haar favoriet naar Milaan ging om de lof van de keizer en diens regent te zingen.
Binnen de geschiedenis van de public relationsindustrie kan men een vergelijking trekken met een recent voorval in het Koninkrijk der Nederlanden. Dit land bezit een hofstad Den Haag en een hoofdstad Amsterdam; de verhouding tussen beide steden is soms wat gespannen omdat Amsterdam ook de culturele hoofdstad wil zijn en republikeinse sympathieën heeft. Evenals tussen Milaan en Rome, zijn de relaties tussen het Haagse Hof en Amsterdam de laatste jaren nogal verziekt geweest. Eerst een rookbom bij de rijtoer en later de relletjes tijdens de inhuldiging. Het was reclame-technisch zeer opmerkelijk dat een bekend Amsterdams schrijfster en columniste van een links, Amsterdams weekblad (Vrij Nederland), Renate Rubinstein, een positie van ‘poet laureate’ aanvaardde en door het schrijven van een boekje over de kroonprins Willem Alexander een propagandist werd van het Haagse Hof. Vanuit PR-standpunt: RR = CC. Een heidens dichter als propagandist van een christelijk hof is de tegenpool van een linkse resp. rechtse columnist of cartoonist van een rechtse resp.
| |
| |
linkse krant. Een breed spectrum trekt een breed publiek.
In de literatuur kan de consensusgedachte op vele manieren worden geconcretiseerd. Claudianus beschrijft dikwijls in zijn voordrachten de belangstelling van de toestromende volksmassa bij keizerlijke parades. Soms verleent hij in zijn gedichten de godin Roma het woord, die prijst, klaagt of vraagt en in de meest letterlijke zin als vox dei de stem des volks vertegenwoordigt. Ook de natuur kan zijn consensus betuigen: als de jonge keizer Honorius midden in de winter Italië betreedt, dan zullen in de poëzie alle rozen ontspruiten. Voor oudhistorici is deze dichterlijke mededeling een probleem geweest, want zij wisten uit andere bron dat het hartje winter was. Maar in panegyrische teksten bloeien de bloemen in consensus met de heerser, ook in wintertijd. Het is ook altijd mooi weer als de vorst verschijnt. Deze meteorologische consensus is bijvoorbeeld verwoord in een ode van Horatius (IV 5): als Augustus weer in Rome terugkeert, toont zich de lente-aanblik van de dag. Welke Nederlandse lezer van Horatius moet niet denken aan het bekende oranjezonnetje dat tijdens défilé's zo vaak boven Soestdijk door de wolken heenbrak. Ook de dieren kan men in eensgezinde onderwerping aan de heerser afbeelden; goden, orakels en juichende nimfen verkondigen bij Claudianus eensgezind de opkomst van de Heer! Zelfs een kosmische consensus kan zich voordoen, wanneer de sterrebeelden plaats maken voor de gestorven keizer als nieuwe ster. Deze consensustraditie is ook weer in christelijke lofzangen overgenomen: omnes angeli et archangeli (‘alle engelen en aartsengelen’) zingen de lof van God in het Te Deum. De eerder genoemde E.R. Curtius heeft over Claudianus ietwat boosaardig opgemerkt dat de dichter een uniek talent bezat om het begrip ‘alle’ of ‘alles’ te concretiseren en te variëren.
Naast het charisma en de consensus speelt het verschijnsel van de uitgevonden tradities een grote rol in panegyrische teksten en ceremoniën. Er bestaan handelingen met vaste regels en van een rituele of symbolische aard, die bepaalde normen of waarden willen uitdragen en door middel van herhaling een continuïteit met het verleden suggereren, natuurlijk met een passend historisch verleden. Nu is bij uitgevonden tradities de continuïteit fictief; deze is geënsceneerd, geregisseerd, bekokstoofd. Uitgevonden tradities vormen een respons op nieuwe situaties; de respons neemt de vorm aan van een verwijzing naar oude situaties en creëert aldus door de herhaling haar eigen verleden. Initiatieven om tradities uit te vinden en nieuw leven in te blazen zijn vaak een aanwijzing dat een breuk, een crisis zich heeft voorgedaan.
De pogingen van keizer Augustus om de oude Romeinse zeden en gebruiken weer in ere te herstellen na de chaos van de burgeroorlog, zijn een voorbeeld van restauratie-politiek waarmee hij tevens aan zijn alleenheerschappij een republikeins tintje wilde geven. Het epos van Vergilius is onderdeel van deze politiek-restauratieve stroming, want dit dichtwerk gaf aan Augustus en aan het Romeinse volk een verleden. In de vierde eeuw na Christus wordt men met vele restauratieve tendenzen geconfronteerd. In de 3de eeuw waren de Romeinse staat, maatschappij en cultuur gedurende zeker vijftig jaar ontwricht ge-
| |
| |
weest. Vanwege deze breuk - in de jaren 230-280 na Christus - spreekt men heden ten dage van een nieuwe periode in de Westeuropese geschiedenis, namelijk de periode van de Late Oudheid. Aan het eind van de 3de eeuw is Diocletianus de keizer die de Romeinse staat opnieuw grondvestte en de Romeinse religie en civilisatie hernieuwde. Vanaf dat moment beginnen weer de officiële ceremoniëlen met hun panegyrische redevoeringen die verbindingen leggen, continuïteit suggereren met twee geschikte perioden uit het Romeinse verleden: de oud-Romeinse republiek (vandaar dat ook keizers in de 4e eeuw nog steeds consul willen worden), en het tijdperk van de vijf goede keizers uit de 2e eeuw na Christus, in het bijzonder Trajanus en Marcus Aurelius. In zijn poëtische voordrachten suggereert Claudianus bijvoorbeeld continuïteit tussen Trajanus en Theodosius. Hij suggereert zelfs een familierelatie tussen beiden, omdat ze alletwee uit Spanje komen. Motieven uit een lofrede ter ere van Trajanus worden door Claudianus overgenomen ten bate van Theodosius en diens familie. De Aeneis van Vergilius vervlecht hij in zijn panegyriek; aldus wordt de breuk vergeten. Het consulaat van de keizer en de gehele republikeinse ceremonie eromheen is een hervonden traditie, die door Claudianus op literair-traditionele wijze wordt bezongen in zijn gedichten op het 3e, 4e, 6e consulaat van Honorius etc.
Ook in de beeldende kunst van de keizertijd vindt men de sporen van een dergelijke restauratieve politiek. Een goed voorbeeld is de geschiedenis van een reliëf dat de intocht van keizer Marcus Aurelius afbeeldt in 173 na Christus, maar ‘wiederverwandt’ is in de boog van Constantijn. De transplantatie suggereerde continuïteit.
Een vorm van politieke en culturele restauratie kan men op dit moment in het Koninkrijk der Nederlanden waarnemen: de terugkeer naar de jaren 50. Ook in het Nederlandse hofleven lijken mij dergelijke restauratieve elementen duidelijk aanwezig. Naar verluid wil de huidige vorstin liever ‘Majesteit’ genoemd worden dan ‘Mevrouw’, de aanspreekvorm die haar moeder, meen ik, wel prefereerde. Om wille van de traditie moest er per se in Amsterdam worden getrouwd en de prinsen dragen namen die naar de oudvaderlandse geschiedenis verwijzen of vorstelijk klinken: Willem Alexander, Floris, Friso, Constantijn. In het boekje van hofschrijfster Rubinstein staat de kroonprins fier en zwaar symbolisch afgebeeld voor de geschilderde portretten van koning Willem IV en diens gemalin. In de jaren 60 en 70 is er een soort breuk geweest, niet alleen in de algemeen-maatschappelijke normen, conventies en rituelen, maar eveneens in de koninklijke regeringsstijl. Juliana was ‘de vorstin naast de rode loper’ en de huidige koningin schijnt op sommige punten bij een ouder verleden te willen aanhaken.
Huidige Noordwesteuropese vorstenhoven zijn evenals het Vaticaan unieke cultuurreservaten, omdat men daar in serieuze, levende vorm nog ceremoniëlen kan aanschouwen, die, al of niet gerestaureerd en opnieuw uitgevonden, op zeer oude tradities teruggaan. Tot voor kort kon men de paus nog op een draagstoel zien zitten, de oud-Romeinse draagstoel van de consul! De lange duur van een traditie moge
| |
| |
blijken uit de volgende, persoonlijke ervaring van een klein, ceremonieel detail. In 1948, bij de inhuldiging van Juliana voor het paleis op de Dam, heb ik als schoolkind nog meegezongen in de cantate, die door de oude dirigent Fred Roeske, staande op een hoge houten ladder, werd gedirigeerd. ‘Gij, Moeder van een groot gezin’, ik ken nog 5 regels van de tekst en de melodie. De foto's uit 1948 en van de inhuldiging in 1980 lijken erg op elkaar, vooral de groepsfoto op het balkon: andere personen, maar de zelfde mise-en-scène van de personages. De troonsaanvaarding omvat sinds de Romeinse oudheid het volgende vaste, rituele element. Toen Trajanus tot keizer zou worden uitgeroepen, weigerde hij aanvankelijk en achtte zich deze eer niet waardig. Deze weigering was natuurlijk voor alle omstanders het beste bewijs dat hij de meest geschikte kandidaat was. Deze aarzeling, die zich ook al bij de opvolging van Augustus door Tiberius had voorgedaan, werd een ritueel onderdeel en staat bekend als de cunctatio (‘aarzeling’) of de recusatio (‘weigering’) van de potentiële opvolger die daarna benoemd wordt. Er zijn diverse verhalen over pauskeuzes in omloop, waarin de kardinaal die het zou worden, zich wenend op de grond wierp, ‘neen, ik ben niet waardig’ uitriep; dit was de beste manier om benoemd te worden. Wie zich de inhuldiging van Juliana in 1948 herinnert, kent zeker haar beroemde uitspraak: ‘Wie ben ik dat ik dit doen mag?’, vaak geciteerde woorden. In 1980, op de vooravond van de inhuldiging van koningin Beatrix, vond een tv-interview plaats van de opvolgster, waarvan de tekst gepubliceerd is. Ook de nieuwe koningin sprak zich uit over een functie, ‘zo zwaar dat niemand die zich zou wensen’. Wie de teksten van Juliana en Beatrix vergelijkt, constateert dat de
moeder zich iets bescheidener opstelde dan de dochter, maar daar gaat het nu niet om. Men heeft hier te maken met een traditioneel onderdeel van een ambtsaanvaarding (‘de aarzeling’). Dat het traditioneel is, wil niet automatisch zeggen dat het gehuicheld, onecht is. Het zal je maar gebeuren een van de zwaarste en uitzonderlijkste funkties te moeten aanvaarden, een vaste aanstelling tot koning of paus. Natuurlijk voelt men zich overweldigd; uit de late oudheid zijn verhalen bekend dat toen de militaire garde een bepaald persoon kwam zeggen dat hij tot keizer zou worden uitgeroepen, deze het paleis via de achterdeur heeft verlaten en nimmer is teruggezien. Ook bij de rite van de cunctatio geldt weer het onderscheid tussen privé-persoon en publiek personage. Wat een troonopvolger persoonlijk eigenlijk vindt of voelt, doet er niet toe. De PR-officer moet er op toezien dat een element van cunctatio (aarzeling) bij het grote publiek overkomt. In 1933 hebben Duitse aristocraten zich zeer gekwetst gevoeld, niet door de benoeming van Hitler tot rijkskanselier, maar door het feit dat hij geen enkele aarzeling heeft getoond op het moment van zijn benoeming.
Na de bespreking van charisma, consensus en uitgevonden tradities zal ik een aantal ceremoniële teksten van Claudianus aan de orde stellen en, om te laten zien dat propaganda en public relations van alle tijden zijn, zal ik zo nu en dan enige parallellen trekken tussen het Romeinse hof van Milaan en het Koninkrijk der Nederlanden.
| |
| |
| |
De consecratie van Theodosius
sicut erat, liquido signavit tramite nubes
ingrediturque globum Lunae...
machina laxatur caeli rutilaeque patescunt
sponte fores... (iii cons. Hon. 162 ff.)
maar zoals hij was, heeft hij met een lichtspoor de
wolken getekend en nadert de bol van de Maan...
de hemel ontsluit zich en de roodglanzende poorten
Ook hier is weer sprake van kosmische consensus: de hemel gaat vanzelf open om de gestorven vorst op te nemen. De tekst is niet allereerst en louter een literair-maniëristisch kunststukje. Er is een belangrijk politiek aspect mee verbonden: de gestorven keizer werd heilig verklaard door zijn opvolger, die zich als het ware legitimeerde als ‘zoon van de goddelijke’ door de officiële consecratie ui te spreken. In Claudianus' tekst zijn een aantal literaire motieven uit vroegere Romeinse auteurs verwerkt: het lichtspoor als van een meteoor of vallende ster, dat langs de wolken getrokken wordt (Vergilius, Ovidius). Ook het idee dat belangrijke staatslieden na hun dood in een soort hemel worden opgenomen, is vooral populair geworden via Cicero's geschrift De droom van Scipio, dat in Claudianus' tijd opnieuw becommentarieerd werd. De zinsnede ‘de hemel ontsluit zich en de poorten openen zich spontaan’ is in de kern vrij vaag geformuleerd. Men kan hierbij denken aan de christelijke hemelpoort of aan de Olympus van de heidense god Jupiter. Deze vaagheid is niet toevallig. Op een zeer beroemde camee die de vergoddelijking van keizer Augustus afbeeldt, ziet men veel heidens-mythologische folklore. Het is een duidelijk pagane afbeelding. Wanneer in de kunst uit het eind van de 4de eeuw na Chr. de keizer ergens in de nok van de hemel wordt afgebeeld, verschijnt hij alléén, zonder mythische randfiguren. Een zelfde vage, open voorstelling treft men aan in de voordrachten van Claudianus. De bedoeling hiervan is ongetwijfeld het bereiken van een soort culturele consensus. In moderne termen uitgedrukt, wil men een christelijke bloedgroep en een heidense bloedgroep met elkaar vermengen, dan moet men zo veel mogelijk specifieke rituele en folklore vervagen of weglaten. Een te specifieke folklore van de ene bloedgroep roept teveel emotionele weerstanden op bij de andere.
Claudianus ‘vage voorstelling van Theodosius’ tenhemelopneming is vergelijkbaar met een zinsnede uit een preek van Ambrosius. In het jaar dat Theodosius stierf, was Ambrosius bisschop van Milaan en hij heeft in 395, toen de stoffelijke resten naar Constantinopel zouden worden overgebracht, een officiële preek gehouden over de dood van de keizer (De obitu Theodosii). De heidense dichter en de christelijke bisschop steunden beiden de troon van Honorius, en Ambrosius merkte in zijn preek op (39): ‘Theodosius verblijft nu in het licht en glorieert in de gemeenschap der heiligen. Daar omarmt hij nu Gratianus’ (zijn keizerlijke voorganger). Ook in de preek wordt gezinspeeld op de Ciceroniaanse idee dat grote staatslieden elkaar in de hemel weerzien. ‘Een machtiger, een nu roemvoller Theodosius’, roept de bisschop van de kansel (56), ‘keert terug, begeleid door een schare van engelen en vergezeld van een drom van heiligen’. De escorte van engelen en heiligen wordt in het Latijn uitgedrukt door het werkwoord deducere, een ceremoniële term die eeuwen tevoren in de Romeinse republiek het escorteren van een belangrijk politicus aanduidde. De officiële term wordt overgedragen op de lijkstoet, die als het ware een triomftocht wordt. Een christelijke lijkdienst kan nu nog besloten worden door de koorzang: in paradisum deducant te angeli!
| |
| |
| |
De jonge troonopvolger Honorius
De grote ramp die in januari 395 zowel het christelijk hof te Milaan als de Milanese bisschop Ambrosius trof, was de plotselinge dood van de sterke keizer Theodosius. De jongste zoon, Honorius, door zijn vader voorbestemd als troonopvolger in het Westen, moest nog 11 jaar worden. Theodosius, die zelf op middelbare leeftijd tot keizer was uitgeroepen, had dynastieke ambities en wilde zijn twee zonen op de troon, Arcadius in het Oosten, Honorius in het Westen. De dynastieke politiek werd ook door de kunst ondersteund. In afbeeldingen en teksten werd de gelijkenis tussen vader en zoon (zonen) zo veel mogelijk benadrukt, zoals ook in het boekje van Renate Rubinstein over Alexander vorstin en kroonprins als twee evenbeelden in een zelfde houding of activiteit staan afgebeeld. De gelijkenis tussen Theodosius en Honorius komt ook tot uitdrukking in de voordracht die Claudianus in januari 396 heeft uitgesproken naar aanleiding van het derde consulaat en eerste keizerlijke optreden van Honorius.
quae tibi tum Martis rabies quantusque sequendi
ille vetat rerumque tibi commendat habenas
et sacro meritos ornat diademate crines
tantaque se rudibus pietas astendit in annis,
sic aetas animo cessit... (iii cons. Hon. 73 ff.)
O welk een strijdlust had U toen, Honorius, welk een verlangen om Uw vader in de oorlog te volgen... Hij verbiedt dit, vertrouwt U de teugels van het bestuur toe en siert Uw haren welverdiend met de heilige kroon; Uw grote plichtsgetrouwheid openbaart zich reeds in die jonge jaren, zo heeft Uw leeftijd voor geestkracht plaats gemaakt...
Een daadwerkelijke troonopvolger van 10 jaar, een zg. kind-keizer, vormt een publicitair probleem. Om een kind-keizer aanvaardbaar te maken moet men zijn leeftijd verdoezelen, verzwijgen of men moet hem ouwelijker voorstellen. Deze laatste strategie is ook door Claudianus gevolgd in zijn gebruik van wat wij sinds E.R. Curtius' boek over de Westeuropese retorische traditie het puer-senex-motief noemen: het kind, zo jong van jaren, wordt in zijn handel en wandel, zijn geestkracht en daadkracht, voorgesteld als een volwassene, ja zelfs als een oude man. Het boek van Curtius vermeldt vele literaire voorbeelden van dit motief, maar zoals gezegd, Curtius' boek is a-politiek. Hij probeert een vaag, laat-antiek mensbeeld te schetsen, waarvan hij de verbreidheid in verband brengt met Jungiaanse archetypen, maar ziet over het hoofd dat de meeste Latijnse voorbeelden uit politiek-propagandistische teksten stammen (de 12-jarige Christus in de tempel heeft ook een propaganda-waarde). Juist bij kind-keizers is het puer-senex-motief politiek direkt relevant.
Dat de leeftijd van Honorius een probleem was, blijkt ook uit de preek die bisschop Ambrosius na Theodosius' dood gehouden heeft. ‘Nec moveat aetas’ (laat de leeftijd U niet van uw stuk brengen), zo roept de bisschop het kerkvolk van hovelingen en soldaten toe (§ 6-8), ‘fides auget aetatem’ (fides verhoogt de leeftijd, de korte formule klinkt als een reklame-kreet). Wat het probleem van Honorius' opvolging en leeftijd er niet simpeler op maakte, was de omstandigheid dat de vader zelf, Theodosius, de troon op basis van adoptie en direkte verdiensten had verworven. Toen Theodosius een zestal jaren tevoren (in 389) zijn intocht in Rome hield, had de officiële redenaar Pacatus nog in het openbaar gezegd (Panegyricus Theodosio dictus 7): ‘Uw virtus, Theodosius, (Uw deugd, verdienste, dapperheid, mannelijkheid, virtus dus) heeft U de troon doen verdienen. Zij die nog volwassen moeten worden, wankelen in de glibberigheid van de adolescentie (illo adulescentiae lubrico) om niet te vallen’ (De Latijnse formulering bevat een toespeling op de jeugd van Nero zoals beschreven door Tacitus). In 389 prijst men de keizer omdat hij op volwassen leeftijd na bewezen verdiensten op de troon kwam, in 395 moet publicitair het roer om en moeten de jeugd en de dynastieke politiek verkocht worden.
De teksten van Claudianus, Ambrosius en Pacatus vertonen nog een ander gemeenschappelijk publicistisch-stilistisch kenmerk. Sommige sleutelwoorden (slogans) zijn onvertaalbaar: pietas (plichtsgetrouwheid, vroomheid, loyaliteit, familiezin etc.), fides (loyaliteit, trouw, geloof), vir-tus. In dit soort propagandistische teksten wordt bewust naar semantische vaagheid gestreefd zoals de beeldende voorstellingen
| |
| |
een open karakter moeten bewaren, teneinde de verschillende bloedgroepen te verenigen rond een kreet die poly-interpretabel is: God, bijbel, natuur, noodlot, pietas, fides, virtus, vormen een semantische ruis, met een nobele gevoelswaarde. Zodra men de termen gaat specificeren en concretiseren, worden de messen getrokken. Wie consensus wil beleven, moet dus naar vaagheid streven.
Het keizerschap van Theodosius en Honorius laat de principiële tegenstelling zien tussen opvolging gebaseerd op adoptie en bewezen kwaliteiten (virtus) en erfopvolging op basis van bloedverwantschap (sanguis). Deze twee sleutelbegrippen vindt men terug in Claudianus' lofdicht op het vierde consulaat van Honorius, uitgesproken te Milaan in januari 398. De tekst is in de Middeleeuwen beroemd geweest en apart uitgegeven, omdat de dichter de gestorven Theodosius een lange speech van meer dan 300 verzen in de mond legt, waarin de keizer zelf over opvolgingskwesties filosofeert en over de kwaliteiten die de nieuwe jonge heerser moet bezitten. De tekst is een vorstenspiegel in versmaat. Theodosius zegt in dit gedicht tot zijn zoon Honorius (vs. 220): ‘op virtus behoor je te steunen, niet op het bloed’ (virtute decet, non sanguine niti). Ten aanzien van de tegenstelling tussen beide stelt Claudianus/Theodosius een ingenieus compromis voor. Hij zegt namelijk dat de virtus groter en vooral ook nuttiger is, wanneer zij gekoppeld is aan een machtspositie (vs. 221 maior et utilior fato coniuncta potenti), want dan kan de virtus zich waar maken en betonen; virtus die verborgen blijft (in een onopvallend privé-bestaan) is niets waard.
De poëtische speech van de gestorven Theodosius begint met een filosofietje over de schepping van de mens en van de ziel en eindigt met een opsomming van Romeinse helden. Deze opbouw doet natuurlijk sterk denken aan de structuur van de profetische rede van vader Anchises gericht tot Aeneas in het zesde boek van Vergilius' epos. De Aeneis van Vergilius is te beschouwen als het volkslied der Romeinen, dat bepaalde waarden belichaamt en al direkt bij verschijnen als verplichte leerstof op school werd voorgeschreven. Het geeft altijd een zeker aura als een institutie of een persoon met het volkslied in verband kan worden gebracht. De Vergilius-imitatie in Claudianus' voordrachten heeft ook tot funktie de familie der Theodosii, uit Spanje afkomstig, met de Aeneis van Vergilius te associëren. Louter zakelijk bezien, is de binding tussen Theodosius en de Aeneis even stringent en commercieel als de koppeling tussen Tros en het Wilhelmus.
In de poëtische speech geeft de vader ook richtlijnen aan zijn zoon Honorius over de te ontwikkelen kwaliteiten op geestelijk en lichamelijk gebied: ‘Laat de geest van Honorius zolang hij nog jong is, zich richten op de Muzen en laat hij lezen wat hij spoedig moet navolgen’ (396-8 interea Musis animus dum mollior instet et quae mox imitere legat); de troonopvolger moet dus geschiedenis gaan studeren. Maar Theodosius doet er nog een specifiek studie-advies bij: ‘laat de Griekse en Romeinse oudheid voortdurend met je spreken’ (nec desinat umquam tecum Graia loqui, tecum Romana vetustas), een koning moet de klassieken kennen. Als lichamelijke oefening wordt aan Honorius de paardrijkunst voorgeschreven, een bij uitstek vorstelijke kunst. Claudianus beschrijft (vs. 539 ff.) dat wanneer Honorius gaat paardrijden, alle beroemde mythologische paarden zoals Pegasus en Arion in één hippische consensus de kleine Honorius op hun rug als baasje willen voelen. Ook in het boekje Alexander van de hofschrijfster Rubinstein wordt veel aandacht geschonken aan de geestelijke en lichamelijke kwaliteiten van de troonopvolger. Rubinsteins boekje staat in een zeer lange traditie van verheerlijkende traktaten over de opvoeding van een prins of jonge vorst. De traditie begint met de verheerlijking van de opvoeding van Cyrus, koning der Perzen, door de Griekse schrijver Xenophon en mondt via Latijn en Neolatijn tenslotte uit in folders als Juliana 18 jaar, Beatrix 18 jaar, en nu dus Alexander 18 jaar. Zo naturel als Rubinsteins tekst is, zo zwaar symbolisch is het fotomateriaal: kroonprins vóór schilderij in museum Boymans, kroonprins te paard, de aloude tweedeling geest-lichaam keurig op één blad. Soms denkt men in een ruiterfoto van Willem Alexander het Romeinse prototype terug te vinden: het
bekende ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, bewust nagevolgd voor Cosimo te Florence en voor de Zonnekoning te Parijs en bewust niet nagevolgd voor Peter de Grote in Petersburg.
| |
| |
| |
Het regentschap van Stilicho
De tienjarige Honorius kon niet zelfstandig de teugels van het bewind ter hand nemen, een Germaanse generaal fungeerde als regent. In het derde consulaatsgedicht wordt de benoeming van Stilicho als volgt beschreven (142 ff.):
ut ventum ad sedes, cunctos discedere tectis
dux iubet et generum compellat talibus ultro:
‘bellipotens Stilicho, cuius mihi robur in armis,
pace probata fides: quid enim per proelia gessi
ergo age, me quoniam caelestis regia poscit,
tu curis succede meis, tu pignora solus nostra
fove: geminos dextra tu protege fratres’.
Zodra men in het paleis was aangekomen, gaf de keizer bevel dat allen zich terug zouden trekken en hij spreekt zijn schoonzoon als volgt toe: ‘Stilicho, machtig in de oorlog, van wie de kracht mij gebleken is in de strijd en de trouw in vredestijd: wat heb ik in veldslagen verricht zonder U?...
Welnu, omdat het hemelse paleis mij roept, moet gij mij opvolgen in mijn curae (zorgen), steun als enige mijn kinderen, bescherm beide broers met Uw rechterhand’.
Deze regels vormen een sleuteltekst voor de legitimering van Stilicho's regentschap. Kennelijk waren bij het onderhoud geen getuigen aanwezig en wij kunnen niet uitmaken of het onderhoud wel of niet heeft plaatsgevonden! Stilicho was al aan de keizerlijke familie geparenteerd en later zal de jonge Honorius weer huwen met de dochter van Stilicho. Claudianus' beschrijving is een zg. epische scène, omdat de keizer zijn mededeling blijkt te doen op het sterfbed. Het zijn ‘laatste woorden’ met alle charisma en gezag die aan laatste woorden en opdrachten eigen zijn. ‘Volgt gij mij op in mijn curae’ zou Theodosius tot Stilicho gezegd hebben. Curae is een vage term, wat hielden deze zorgen in? Persoonlijke zorg voor de jonge jongens als van een oom of voogd? Of ook het politieke regentschap, dat overigens in het Romeinse staatsrecht niet lag vastgelegd! ‘Bescherm beide broers’ zou Theodosius gezegd hebben, dus zowel Honorius in het Westen als Arcadius in het Oosten. Regentschap over beide steden? Over beide helften van het rijk? Hoe dan ook, Constantinopel heeft deze claim van Stilicho altijd betwist en het is er nooit van gekomen ondanks alle moeite van Stilicho en zijn woordvoerder Claudianus.
| |
Pracht en praal
Een, misschien wel dé kern van Claudianus' dichterschap ligt in zijn gefascineerd zijn door de pracht, de luister en de schittering van de Romeinse ceremoniëlen. In het gedicht op het vierde consulaat van Honorius geeft hij de volgende beschrijving van de consulaire processie in Milaan (564 ff.):
nunc quoque quos habitus, quantae miracula
vidimus, Ausonio cum iam succinctus amictu
per Ligurum populos solito conspectior ires
atque inter niveas alte veherere cohortes
obnixisque simul pubes electa lacertis
sidereum gestaret onus. sic numina Memphis
in vulgus proferre solet; penetralibus exit
effigies, brevis illa quidem: sed plurimus infra
liniger imposito suspirat vecte sacerdos
Wat een pracht en welk een wonderbaarlijke stoet hebben wij gezien toen gij, Honorius, door een Italisch gewaad omgord, door de volksmenigte der Liguriërs (Milaan) opvallender dan gewoonlijk voortging en tussen sneeuwwitte cohorten omhooggedragen werd en een uitgelezen schare de goddelijke last op haar schouders droeg. Zo pleegt Memphis de godheid te voorschijn te dragen voor de ogen van het volk; uit het heiligdom komt het beeld naar buiten, het is maar klein, maar onder het draagstel zucht menige priester, in lijnwaad gehuld, en getuigt door zijn zweet van de godheid...
De dichter Claudianus was van Egyptische oorsprong en de vergelijking die hij hier trekt met een processie in het Egyptische Memphis, zou een jeugdherinnering kunnen zijn. De voorstelling van de zwetende priester die met veel moeite de imago van zijn kleine heer hooghoudt, lijkt bijna emblematisch voor iedere public relations-officer die de propaganda van
| |
| |
zijn opdrachtgever moet verzorgen. De kleine Honorius, stijf omsnoerd door zijn statiegewaad vol goudbrokaat en diamanten, wordt vergeleken met een godenbeeld. Hij is geen mens meer maar een statueske verschijning. De vergelijking doet denken aan een beroemde beschrijving van de intocht van Constantius II te Rome van de hand van Claudianus' tijdgenoot, de geschiedschrijver Ammianus Marcellinus (XVI 10): ‘De keizer hield alsof zijn nek verstevigd was de ogen stijf vóór zich gericht, hij keek niet naar rechts en hij keek niet naar links als was hij een beeld van een mens; ook wanneer de wagen schokte, knikte hij niet en hij spuwde niet, veegde zijn neus en zijn mond niet af en bewoog evenmin met zijn handen’. Hij deed maar alsof, zo voegt Ammianus toe; de strakke verschijning behoorde bij de rol die de heerser op dat moment als publiek persoon speelde. In de 19de eeuw gaf een jong kind een vergelijkbaar ooggetuige-verslag van tsaar Alexander III: ‘he stared straight ahead, and his features were as immovable as those of a statue: a man of stone, a personification of power and fate’. Deze personificatie van macht en voorbestemming vindt men uitgedrukt in de kolossale portretten van Constatijn de Grote te Rome. Ook de, meestal glimlachende, koningin der Nederlanden is een statueske verschijning wanneer zij op officiële gelegenheden (inhuldiging, opening van de Staten-Generaal) haar rol van staatshoofd vervult.
De pracht en praal die Claudianus in de Latijnse taal wilde vastleggen als een verwoord ritueel, schittert ook in het volgende fragment uit het gedicht op het zesde consulaat van Honorius (560 ff.):
conspicuas tum flore genas, diademate crinem
membraque gemmato trabeae viridantia cinctu
et fortes umcros et certatura Lyaeo
inter Erythraeas surgentia colla smaragdos
mirari sine fine nurus; ignaraque virgo,
cui simplex calet ore pudor, per singula cernens
nutricem consultat anum...
ut chalybe indutos equites et in aere latentes
vidit cornipedes: ‘quanam de gente’, rogabat,
‘ferrati venere viri? quae terra metallo
nascentes informat equos? num Lemnius auctor
indidit hinnitum ferro simulacraque belli
| |
| |
De huwbare meisjes bewonderden eindeloos zijn wangen, opvallend door hun bloei, zijn haren opvallend door de kroon, de ledematen die groen glansden van de met edelstenen bezaaide consulsdracht, en ze bewonderden zijn sterke schouders, zijn nek die kon wedijveren met die van Bacchus en oprees tussen de Erythreïsche smaragden. Een naïef meisje, van wie de wangen gloeien van simpele schroom, raadpleegt haar oude gouvernante bij het zien van alle details... Zodra zij de ruiters ziet in hun maliënkolders en de paarden die schuil gaan achter een borstpantser van brons, vraagt zij: ‘Waar komen toch die stalen mannen vandaan, welk land heeft paarden van metaal geboren doen worden? Heeft de god van de smeedkunst soms gehinnik in ijzer uitgedrukt en ons levende oorlogsbeelden geschonken?’
In deze poëzie wordt altijd veel aandacht gewijd aan de pracht van de kleding, die evenals de sieraden in het Romeinse rijk aan rang en stand was gebonden. Bepaalde ringen mochten alleen door senatoren worden gedragen en ook het bezit van purperkleding was gereglementeerd. Kleding en sieraden zijn statussymbolen en nog altijd is de koninklijke en keizerlijke ‘Kopfschmuck’ een lust voor het oog: de diadeem van Augustus en Honorius, de tiara van de Paus en van Haile Selassie, en de opvallende hoeden van de koningin der Nederlanden, die als een soort corona civilis de majesteit direkt ook door de superioriteit van het hoofddeksel herkenbaar maken.
Rituelen en ceremoniën blijven naar mijn gevoel altijd fascineren; ze blijven appeleren op het kind, het naïeve meisje in ons. Rituelen leggen ‘een verbinding tussen het verleden, het heden en de toekomst door de herhaling die de eeuwigheid als tijdloosheid in het tijdelijke doet indalen, mits de ceremoniën mooi zijn.’ (M. Yourcenar) Rituelen doen individuen versmelten tot een collectief. De ceremoniële gevoeligheid van de mens, zijn natuurlijke religiositeit in de etymologische zin van hang naar charisma en verbondenheid, is een verwarmend maar gevaarlijk vuur. De brandende kampvuren van de padvinderij, de kaarsjes in de kerk, de aanknippende aanstekers bij popconcerten zijn leuke dingen voor de mensen maar lijken in hun motiveringen en uitdrukking ook enigszins op fakkeloptochten van bruinhemden en op het brandend kruis van de Klu-Klux-Klan. Misschien wil men of kan men het naïeve meisje niet volledig in zichzelf verloochenen, het vermogen tot verwondering, tot extase en eenwording. Er blijft altijd ten aanzien van rituelen, vooral bij intellectuelen in hun benadering, de botsing tussen emotie en rationaliteit. Gelukkig heeft ieder naïef kind altijd een oude gouvernante tot zijn beschikking, die alles al eens gezien heeft en bij wie het verstandelijk te rade kan gaan. Die oude gouvernante heet Vrouwe Historia.
| |
Enige literatuur
De poëzie van Claudianus is verschenen in de Loeb Classical Library (2 vol., 19562, Latijnse tekst en Engelse vertaling)
A. Alföldi, Die monarchische Repräsentation im römischen Kaiserreiche, Darmstadt 1980 |
F. Burdeau et alii, Aspects de l'Empire Romain, Trav. et Recherches de la fac. de droit et des sciences économ. de Paris, Paris 1964 |
A. Cameron, Claudian: Poetry and Propaganda at the Court of Honorius, Oxford 1970 |
S. Döpp, Zeitgeschichte in Dichtungen Claudians, Wiesbaden 1980 |
W. Hartke, Römische Kinderkaiser, Berlin 1951 |
O. Hiltbrunner, Die Heiligkeit des Kaisers (Zur Geschichte des Begriffs sacer, Frühmittelalt. Stud. 2 (1968), 1-30 |
E. Hobsbawm - T. Ranger, The Invention of Tradition, Cambridge 1983 |
H.U. Instinsky, Consensus universorum, Hermes 75 (1940), 265-278 |
A. Lippold, Theodosius der Grosse und seine Zeit, 1968 pb. |
S.G. MacCormack, Art and Ceremony in Late Antiquity, Calif. Pr. 1981 |
K. Oehler, Der consensus omnium als Kriterium der Wahrheit in der antiken Philosophie und der Patristik, Ant. und Abendl. 10 (1961), 103-129 |
E. Shils, ‘Consensus’, ‘Coronation’ in Center and Periphery, Essays in Macrosociology, Chicago 1975 |
Joh. Straub, Regeneratio Imperii, Aufsätze über Roms Kaisertum und Reich im Spiegel der heidnischen und christlichen Publizistik, Darmstadt 1972 |
|
|