De Revisor. Jaargang 15(1988)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] B. Zwaal tafeldame begeert het bestek en mij negeert zij niet, niet meer dan de eerste uren en nu ziet zij mij als staalleverancier en schrokt hoopvol. tafeldame begeert haar bestek, het mijne lepelt zij. met haar bloemsnuit is zij vreetje, kuis vraat. zij slikt mes in haar degenallee waar het vrij wandelt, schrokkrop, rechtop. ik reik haar vork en mes, lepel en ook een tinnen vaas die zachtbloems om haar tanden bladert, soepel van drijf en drevel. wens tot wortelen in een drijfschaal vervolgt mij alle gangen en zij plet mijn rechterzijde met vraag en zuigt het staal magneties uit m'n mijn. schokjesborsten pummelen boerenrood en met een heft tikt zij mijn knie en ik hik, verhef de tafelmelodie van onderen, van onderen, roept zij uit haar rozen en schenkt mij haar compote. ik worstel om manieren en vat het voedsel, fluit mijn corsage die zich zwijgend in het glas uitstort en dan ben ik sardientje in haar blik, flinter in haar zuurzoet buikje en zij heet betsy. ik vang een veeg van mijn tafeldame en zij begeert wel het bestek maar niet mijn netten om haar bed, dat heet: de dood in mijn sloot van stilstaand water, mijn drab van duf. nu, zij wil wel, na de koffie, aan mij vorken, dubbelbeens is zij in haar nopjes, hoogovent mij. dol ben ik op nonnen maar zij is een zuster staalbloed, vork van smarte, bijgod tweetaks. Vorige Volgende