stoven onverstoorbaar eten in de ketel. Tegendraads, sneuvelen tegenstrevend; dat duurt tot zij hun hoofd nog verliezen in die eetpot. Maar Cortés, wij zien hem al die lijnen zetten, uit een kastiliaanse veder getrokken. Krachtig spreekt hij woorden tot officieren, stilzwijgend. De krijgers baren hem zorgen, hem en andere bevelvoerders, ernstige gezichten, aandachtig. En zijn soldaten, lijfeigenen van hem haast, tracht hij later na nadenken te bepraten.
Het eten smaakte niet. Tot drie keer toe. Drie keer vluchtten wij hals over kop het moeras in. Niemand heb ik zien hereten die daareven at aan dezelfde dis als ik. Niemand dus van hen maakte zich verderop los van die waanzin. Cortés deelt zojuist ons allen ontnuchterd mee dat de laatste aanval zijn armee decimeerde.
Trajecten bijna onbegaanbaar trotseren de armen van de gigant in de hoofdstad. Vanaf de hoogvlakten dalen zij hautain af tot het kamp beneden. Om zich van opwachting te verzekeren in 't paleis der doorluchtige, voorzien spaanse edelen Montezuma's boden van boodschappen. Hierna zetten wij hen zonder omhaal in hun oude voetschreden. Eenmaal uit het zicht ijlen bezorgd, over de bergrug en ademloos, door Cortés geïnstrueerden naar de stad terug. Na hun aankomst spreiden zij vlijtig de schetsen uit. Naar evenbeelden getekende weergaven van vreemden schokken, worden levend. Montezuma houdt nog hof. In een kring staand, gebogen over de beeltenissen, is hier ieder eenzaam; nog in huis zijnd ontheemden houden op bevel met goud en juwelen Cortés op. Maar de bloem der veroveraars staat ruimschoots in de knop.
Montezuma offert verwezen mensen op een stenen blok. Door Huichilobos geraden Maria te weren moet hij het doen. Vanaf een voetstuk zegt zijn god het en Cortés dient hij bij voorkeur te mijden. De Azteek hoeft amper gehoorzaamheid te leren. Hij anticipeert op onuitgesproken godenbeden; toen hij aantrad veegde hij vrijwillig de treden van de tempel.
Azteekse taxgaarders knechten. Met opschik, in hun hand rozen en een gekromde staf waren van zij dorp tot dorp. Een bezoeking. In een geplaagde streek zijn wij getuige en ziet: ze schuimen de hele streek af naar geld, goed, vrouwen en meer en Montezuma noemen zij hun meester. Ontberingen en nauwelijks buit om rijk te zijn doen onder ons velen overwegen, om te keren. Hernando, in 't zicht van afbrokkelende troepen, verzint een list, pretendeert dat houtworm vreet aan zijn barkassen. Hij laat ze door vuur verteren. Lijken de schepen al door houtworm te zijn overrompeld, erger nog heeft dalend moreel de vloot aangetast. In het aangezicht van grimmige stammen staan wij. In de rug ligt de zee recht onbetreedbaar nu. Wij creëren Villa Rica de la Vera Cruz uit het niets. Vanuit verankeren veroveren. Landuitbreiding is spanjaarden een déjà vu. Voor Villa Rica substituere men ons koninkrijk, tegelijk genaaste bodem en uitvalpost.
Deze dag heeft de regen zijn slag geslagen, ons doorweekt. Bepakkingen schuren schouders, wambuizen, ruggen. Koorts sloeg met waandromen Cortés en officieren. Bij het krieken van de morgen zullen vlakten resoneren van kreten. Morgen moet Tlaxcala zijn huizen tegen ons die vandaag triomfeerden, troepen, verdedigen, mannen tegen ons in het geweer roepen. Tlaxcalanen zijn kannibalen. Eng behuisd in kooien zitten, opgepakt in naburige steden hun vijanden, vetgemest. Wie niet geofferd wordt wordt gegeten. Cortés zet de deuren open, een menselijke veestal strookt niet met zijn zeden. Die aan slachting ontsnappen vragen zich niet af of leven zonder tralies altijd vrijheid biedt...
Montezuma overlegt, aarzelt en acht zich belaagd door priesters van vlees en houten goden. In legenden rechtmatigen genoemd maar op diens woord gevreesd door Huichilobos' kritiekloze getrouwen, naderen de hoogvlakte. Beijzerde onheilsboden. De koning is gedoemd eenzaam pal te staan tussen hemel, aarde, gewijde en onderdaan.
Vandaag zag een andere vijand het licht. Schalen, goud van versierselen, edelstenen groot, werden door ons heen en weer getrokken. In de verte verraadt Popocatepetl wrok, als ze hete stoom naar de hemel stoot. Hebzucht splijt ons leger als uit Troje's paard,