York. Daarin zegt hij: ‘De dichter gaat uit van de stem, van de klank, inhoud is voor hem minder belangrijk dan in de regel wordt aangenomen.’ Deze uitspraak leidt logisch tot de gevolgtrekking dat het vertalen van een gedicht een principieel geheel anders geaarde werkzaamheid is dan bij voorbeeld het vertalen van een medicatieve bijsluiter, waar een mensenleven kan afhangen van de exacte weergave van woorden en begrippen.
Een tweede voorbeeld dat Zeeman aanhaalt slaat op de eerste regel van de eerste Elegie (waarvan hij in zijn artikel een integrale eigen vertaling geeft). Bij mij luidt die versregel: ‘Een woning in Rome. Voor eeuwig verbannen mahonie.’ Volgens vertaler Zeeman deugt daar niets van. Het moet zijn, zegt hij, ‘Het gevangen mahonie van een woning in Rome’. Hier geeft de vertaler/criticus blijk van een merkwaardige kwaal die ik ‘semantische impotentie’ zou willen noemen. Hij heeft geen gevoel voor het soortelijk gewicht van het woord, voor het gehalte ervan. Brodsky gebruikte hier het Russische bijvoeglijke naamwoord plennyj dat veel sterker, veel geladener is dan gevangen. Men zal immers niet gauw spreken van een ‘plennaja moecha’ voor ‘een gevangen vlieg’; daarvoor heeft de Rus een ander woord. De eerste regel van deze Elegie in Zeemans vertaling roept twee vragen op: a) wat is gevangen mahonie? en b) wat betekent ‘mahonie van een woning’? Was het dak van mahonie of waren de fundamenten het?
Bij Brodsky slaat de uitdrukking van ‘gekerkerde mahonie’ evident op het uit tropisch Afrika naar Rome overgebrachte en daar in de lambrizeringen en meubels voorgoed vastgelegde hardhout. Het Nederlandse woord ‘gevangen’ is hier hopeloos ontoereikend en slechts een slap aftreksel van het Russische plennyj.
En daarbij memoreer ik ook hier nog even Brodsky's uitspraak ‘de dichter gaat uit van de stem, van klank, minder van inhoud ...’. ‘Gevangen mahonie van een woning in Rome’ klinkt toch wel wat schraal en pover als openingsregel van een cyclus. Qua klank en stem doet mijn vertaling het dan, geloof ik, beter: ‘Een woning in Rome. Voor eeuwig verbannen mahonie’ - waarin het driemaal herhaalde muzikale accent op de o precies juist valt.
De ergste zonde die een vertaler kan begaan is zijn toegeven aan de funeste neiging om bepaalde ‘brutale’ zinsneden van het origineel te gaan retoucheren omdat ze hem niet aanstaan. Dit doet vertaler Zeeman in de regels 7-8 van de eerste Elegie. Hij spot met mijn weergave ‘Zou iemand mij roepen “Sta paf!”, prompt zou ik verstarren...’ en stelt de rhetorische vraag: ‘Kun je werkelijk iemand “Sta paf!” toeroepen?’ Nee, zegt Zeeman die de aanvoegende wijs in deze passage over het hoofd ziet, nee - het moet zijn ‘Sta stil!’ Maar Brodsky heeft hier het woord ‘Zamrí!’ dat zoveel betekent als ‘verstar’, ‘verstijf’ (van verbazing, bewondering, afschuw). Welnu, ook in Rome zal vermoedelijk niemand Brodsky op straat hebben aangehouden met het bevel ‘Zamrí!’ ofwel ‘Verstijf!’ De vertaler/criticus heeft hier eenvoudig een door Brodsky gebruikte uitdagende term niet durven overnemen. Brodsky zegt niet ‘sta stil!’, niet ‘ostanovitsj!’, roept evenmin het nachtwakerscommando ‘Stoj!’ (staan blijven!) - maar ‘zamrí!’ En die in de context perfect functionerende maar wat bevreemding wekkende uitroep mag je, vind ik, niet gaan retoucheren tot een wezenloos neutraal ‘sta stil’ dat in de context geen enkele functie heeft, behalve als cliché in de mond van een toeristengids die, bij het Colosseum gearriveerd, zegt: ‘Dames en heren, laten we even stilstaan bij het verre verleden ...’
De poëzie van Joseph Brodsky boeit onder meer door de manier waarop hij in de door hem gebruikte beeldenreeksen abrupte en sterke contrasten weet aan te brengen, waardoor spanningsvelden ontstaan die leiden tot het overslaan der vonken van zijn esprit, dat is, tot lyriek zoals die typisch door Brodsky en geen ander wordt gebracht. Als vertaler moet je die tegenstellingen, dikwijls tussen rhetoriek en nuchtere werkelijkheid, zo goed mogelijk plastisch weergeven. In de tiende Elegie staat bij mij in de versregels 2-3: ‘Mijn donzen dekkleed is vormelozer dan dit Europa. / Dank zij een verfrommeld jak en duivenblauw wambuis / rijst er toch nog een spiegelbeeld op in de garderobe ...’ En kort daarop volgt in regel 6 dan de ‘zakelijke opmerking’: ‘De lucht is door de kamer aangeslagen met personele belasting’. De contrastwerking wordt hier op frappante wijze gerealiseerd. Nee, zegt criticus Zeeman, ‘Timmer maakt het naar onze smaak toch wel echt wat te bont, wanneer hij een uitgesproken modern dichter als Brodski door Rome