De Revisor. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Kees Vuyk
| |
2Ruim honderd jaar geleden, in 1871, schreef Nietzsche in het speciaal tot Richard Wagner gerichte voorwoord van zijn eerste boek ‘De geboorte van de tragedie’, dat hij ervan overtuigd was dat de kunst de hoogste opgave was van dit leven, ‘de eigenlijke metafysische activiteit’Ga naar eindnoot3. Dit ‘ter lering’ van personen die ‘in de kunst niet meer kunnen zien dan een aardig extra, bellengerinkel bij de “ernst van het bestaan”, dat ook best gemist kan worden’. Een paar bladzijden verder, aan het begin van het boek, poneert hij de stelling dat ‘slechts als esthetisch fenomeen het bestaan en de wereld eeuwig gerechtvaardigd zijn’Ga naar eindnoot4. In retrospectief krijgen deze uitspraken een profetische glans. Aan het eind van de vorige eeuw sprak Nietz- | |
[pagina 172]
| |
sche uit wat nu, laat in de twintigste eeuw, algemene gevoelens beginnen te worden: de voornaamste rechtvaardiging van wat dan ook (een handeling, een gevoel, het leven zelf) is de esthetische. En dus is kunst de bezigheid die het menselijk bestaan aan de basis raakt. Voor alle duidelijkheid - opdat de term ‘esthetisering’ nu niet direct al te mooi wordt opgevat - is het goed om ook de context waarin Nietzsche bovenstaande uitspraken doet in ogenschouw te nemen. Voorafgaand aan het laatste citaat stelt Nietzsche ‘dat de hele komedie van de kunst beslist niet voor ons opgevoerd wordt om ons te verbeteren of te vormen’Ga naar eindnoot5. Hij ziet de esthetisering niet in de eerste plaats als een teken van maatschappelijke of culturele vooruitgang. De belangrijke rol van de kunst in het moderne bestaan drukt niet de hoge graad van verfijning uit die de mens in onze dagen heeft bereikt. Wel spreekt er een belangrijk inzicht uit, maar een verheffend inzicht is het niet. Het is nl. het inzicht in het ‘ontstellende en absurde van het bestaan’Ga naar eindnoot6, de wetenschap van ‘het angstaanjagende vernietigingsstreven van de zogenaamde wereldgeschiedenis evenals de wreedheid van de natuur’Ga naar eindnoot7. Alleen de kunst is volgens Nietzsche in staat de walging die dit weten oproept ‘om te buigen naar voorstellingen waarmee te leven valt, zoals het verhevene en het komische’Ga naar eindnoot8. Als kunst in het moderne bestaan een steeds voornamer plaats inneemt dan is dat omdat kunst kan dienen als afweermechanisme - sublimatie zouden we met een term van Freud kunnen zeggenGa naar eindnoot9 - tegen een kijk op het bestaan, waarmee niet te leven valt, hoe wáár hij misschien ook is. ‘We hebben de kunst, opdat we niet aan de waarheid te gronde gaan’Ga naar eindnoot10. | |
3Esthetisering zou ik voorlopig willen omschrijven als de tendens om alles en iedereen te bekijken en te beoordelen vanuit een esthetisch perspectief. Men beschouwt situaties, handelingen, gebeurtenissen en personen alsof het kunstzaken zijn. De wereld wordt bezien met een esthetische blik. Voor het esthetisch oog moet ze zich rechtvaardigen. Wat telt is esthetische kwaliteit. Het is duidelijk dat, waar dit perspectief veld wint, vertrouwdheid met kunst belangrijk wordt. Die vertrouwdheid kan immers, in een situatie die gedomineerd wordt door deze tendens, je vermogen om greep te hebben of te houden op het bestaan positief beïnvloeden. Kunst wijdt mensen in tot een leven vanuit esthetisch perspectief. Omgang met kunst helpt daarom overeind te blijven in een esthetiserende wereld. Het is naar mijn mening dus niet zo dat de esthetisering van het wereldbeeld beschouwd moet worden als een gevolg van het oprukken van de kunst in de samenleving. De huidige esthetiseringstrend is niet, zoals bepaalde interpreten van het postmodernisme als Hans Sanders en Christa Bürger menenGa naar eindnoot11, het eenvoudig resultaat van de avantgardes van de twintiger jaren van deze eeuw (dadaïsme, surrealisme). Die waren er immers op uit de kunst uit haar ivoren toren te halen en te vermengen met het alledaagse bestaan? Voor Sanders en Bürger is de alomtegenwoordigheid van het esthetische in de postmoderne maatschappij daarom slechts het uitvloeisel van wat de kunst aan het begin van deze eeuw beoogde. BurmanGa naar eindnoot12 heeft er echter al op gewezen dat deze visie geheel voorbij ziet aan de maatschappijkritische tendenzen in diezelfde avantgarde bewegingen. Juist die tendenzen vinden we in de huidige samenleving niet terug. De esthetisering van nu is eerder verbonden met sociaal-conservatieve stromingen. Als er al sprake van is dat wat vandaag gebeurt verband houdt met wat de avantgardekunst van de twintiger jaren nastreefde dan is dat verband dus niet rechtlijnig en ondubbelzinnig. Beter is het om de gebeurtenissen op esthetisch gebied in de twintigste eeuw in een groter perspectief te bekijken. Dan komt de avantgarde naar voren als zelf reeds een produkt van de esthetisering van de westerse cultuur. De avantgarde was niet anders dan een moment in het proces van esthetisering, namelijk het moment waarop dit proces zover was voortgeschreden dat de esthetische beschouwingswijze niet langer in een eigen artistiek hoekje kon blijven zitten in de marge van het totaal van de samenleving, maar zich als een omvattend wereldbeeld profileren moest tegenover het traditioneel burgerlijke wereldbeeld. Aan het begin van deze eeuw wordt als eerste door een aantal kunstbewegingen dit esthetisch perspectief op het bestaan gepropageerd. Dat wordt dan als | |
[pagina 173]
| |
maatschappijkritisch ervaren, omdat dit perspectief concurreerde met de waarden en idealen van een overheersend burgerlijke (‘gemechaniseerde’) cultuur en samenleving. Nu in de tachtiger jaren de esthetiseringstrend zich stevig doorgezet heeft zien we dat de kunst - althans bepaalde delen ervan, waaronder in elk geval de vroegere avantgarde - uit de marge verdwijnt en aansluiting krijgt bij het maatschappelijk establishment. De kunst raakt haar kritische voorhoede positie kwijt. Daarvoor in de plaats krijgt ze een andersoortige prominente rol die ze juist dankt aan haar overeenstemming met de sociale orde. Als de kunst nu een sociaal belang heeft dan is dat niet omdat door haar de maatschappij veranderd is, maar omdat de maatschappij als geheel zich ontwikkeld heeft in een esthetische richting, waardoor de kunst steeds meer naar voren geschoven is in het sociale leven. | |
4Van oudsher wordt het vermogen om te oordelen over kunstzaken en esthetische kwesties smaak genoemd. In het esthetisch perspectief beslist de smaak. Door de esthetisering krijgt de smaak nu een universele rol. De klassieke oordeelsinstanties: verstand, ratio, geweten, moraal - ze zijn niet helemaal uitgeschakeld bij de oordeelsvorming in de tachtiger jaren van de twintigste eeuw, maar steeds zwaarder weegt het oordeel van de smaak. Het geweten geldt als ouderwets, tenzij het zich beroept op hetzij de rede, hetzij de smaak. Het verstand heeft nog wel enig gezag, vooral op deelgebieden, maar zelfs op de belangrijkste van die deelgebieden, de exacte wetenschappen, wordt de invloed van het esthetisch oordeel erkendGa naar eindnoot13. Aan de smaak komt meer en meer het laatste en meest algemene oordeel toe. Is niet uiteindelijk alles een kwestie van smaak?
Smaakoordelen voeren de boventoon in het laatmoderne leven. Wat vind ik? Wat vind jij? Wat zegt de smaak? Dit zijn de vragen die mensen zichzelf en elkaar tegenwoordig stellen. Bijvoorbeeld in verband met hun persoonlijke relaties. Waarom gaan mensen met elkaar om vandaag de dag? Omdat ze elkaar aardig vinden! ‘Aantrekkelijkheid lijkt langzamerhand nog slechts de enige reden te zijn waarom mensen zich met elkaar bemoeien’Ga naar eindnoot14. Niet een gemeenschapsgevoel - het behoren tot een bepaalde buurt, wijk, landstreek, - niet bloedverwantschap, religieuze of morele verplichtingen, bepalen tegenwoordig de aard van persoonlijke relaties, maar smaak. Daarom is vriendschap de meest eigentijdse relatievorm: vriendschap immers is een betrekking die uitsluitend en alleen gebaseerd is op het bij elkaar in de smaak vallen van de betrokkenen. Andere, meer traditionele relatievormen, zoals het huwelijk, tenderen vanzelf steeds meer naar vriendschap als de kern, waarom de relatie draait. De veelbesproken ‘romantisering van het huwelijksideaal’ - met alle problemen die erbij horen - kan dus ook beschouwd worden als een uitvloeisel van de tendens tot esthetiseringGa naar eindnoot15. Niet alleen onze verhouding met anderen, ook die met onszelf heeft opvallende esthetische trekken gekregen. Oppervlakkig blijkt dit uit het feit dat we veel bezig zijn met hoe we er uitzien, met ons lichaam, onze kleding, onze ‘life-style’. We willen er graag
| |
[pagina 174]
| |
mooi uitzien. We willen smaakvol zijn en in de smaak vallen. We moeten daarom goed op de hoogte zijn van de heersende trends en meegaan met de mode - echter, zonder slaafse navolging - dat geldt als puberaal -, maar met een eigen stijl. Deze stijl is onze persoonlijkheid. Onze smaak is wie we zijn. Mensen van nu moeten een smaak ontwikkelen en die met verve uitdragen. Zonder smaak ben je niemand. Op tal van levensterreinen is het in onze tijd de smaak die de doorslag geeft. Politiek? De ideologieën als oordeelsgrond verdwijnen snel uit de politiek. Persoonlijkheden, stijlen, domineren het politieke toneel. Politieke besluitvorming is daarom een zeer smaakgevoelige kwestie aan het worden, een zaak voor reclamejongens en publiciteitsmanagers. Politiek moet verkocht worden, als een produkt. Hoe doe je dat? Door te wijzen op de goede eigenschappen van het produkt? Welneen! - door te appelleren aan de smaak van het publiek. Sexualiteit? Daarvoor lijkt wel bij uitstek te gelden: een kwestie van smaak. He, ho of bi, hard of soft, alleen, samen of met meer - voor de inrichting van het sexuele leven is overeenstemming met de eigen smaak het enige nog algemeen geldende criterium, met slechts als randvoorwaarde dat niemand schade ondervindt. Religie? Voorzover de religie nog zeggingskracht heeft is het om reden van smaakvolheid. Religieus zijn kan, als het betekent: genieten van een bepaalde sfeer; luisteren naar mooie muziek en mooie woorden; stilte beleven; meegaan in een fraai ritueel; genotvol opgaan in mystiek. Wie tegenwoordig religie verdedigen wil met morele of metafysische argumenten wordt nauwelijks meer serieus genomen. Maar wie zegt: ik ben religieus, omdat de religie tegemoet komt aan mijn smaak, die vindt gehoor. Arbeid? Ook het arbeidsethos heeft een esthetische kleuring gekregen. Werken dat doe je vandaag de dag omdat je dat prettig vindt of omdat werken je door de beloning die je ervoor ontvangt in staat stelt de goede (dat is: de mooie) dingen des levens te genieten. De rechtvaardiging van arbeid wordt niet langer gezocht in zaken als: bijdragen aan de opbouw van de samenleving, maatschappelijk dienstbetoon of het goed gebruik van gegeven talenten, eventueel de ontplooiing van het ware zelf - om maar te zwijgen van harde eisen zoals de noodzaak om brood op de plank te krijgen. Neen - al of niet werken en zo ja, hoe, zijn kwesties van smaak geworden. Daarom kunnen we er soms best begrip voor opbrengen als iemand er de voorkeur aan geeft niet te werken. En ook is het begrijpelijk dat mensen voor harde en veeleisende arbeid ter compensatie een extra beloning verlangen om in de vrije tijd flink te kunnen genietenGa naar eindnoot16. Overal woedt de esthetisering. Zelfs in het onderwijs en de gezondheidszorg - die meest traditionele terreinen van de samenleving - heeft de smaak zijn intrede gedaan. Onderwijs moet aantrekkelijk zijn - als een show, of een film, een videoclip! Ziekte, aftakeling en dood, we vinden ze tegenwoordig vooral smakeloos. (Is het niet een kern van de euthanasiediscussie, dat de term ‘menswaardig leven’ gemakkelijk - en volgens tegenstanders al te gemakkelijk - ingevuld wordt als: smaakvol leven?) Uiteraard heerst het esthetisch perspectief in de kunst. Het postmodernisme als stroming in de kunst en de literatuur wordt wel omschreven als esthetisering van de kunst: het op de achtergrond raken van concepten en inhouden, de overheersing van stijlen en vormen, met als gevolg dat de kunst moreel onverschillig wordtGa naar eindnoot17. Tenslotte, maar niet als geringste, noem ik de esthetisering van de filosofie. De esthetica als filosofische discipline kan zich in een snel groeiende belangstelling verheugen, zowel van de zijde van het publiek als van de kant van de denkers. De meeste grote filosofen van de twintigste eeuw hebben esthetische onderwerpen tot thema van hun denken gemaakt: Heidegger, Sartre, Adorno, Marcuse, Gadamer, Foucault, Derrida - om slechts enkele namen te noemen. Het is tegenwoordig bijna een criterium voor grootheid van een hedendaags denker of hij (of zij) zich gewaagd heeft op het terrein van de esthetische beschouwing. Hoewel het nog niet blijkt uit de opbouw van de verschillende instituties op wijsgerig gebied - de faculteiten, congressen, tijdschriften - toch kan men zeggen dat de esthetica opklimt naar de rang van voornaamste filosofische activiteit. In de termen van Nietzsche: de eigenlijke metafysica. | |
5Filosofie kan o.a. opgevat worden als een poging tot | |
[pagina 175]
| |
Esthetica is een nog jonge loot aan de oude stam van de filosofie. Als zelfstandige denkwijze komt ze pas op in de achttiende eeuw. Maar reeds in de negentiende eeuw hebben de kunst en de kunstbeschouwing zich een vaste plaats verworven in de grote filosofische systemen. Hegel, Schelling, Schopenhauer, Kierkegaard, Nietzsche - allen spreken ze zich uit over kunst, vooral waar het erom gaat hun denken actueel en aanschouwelijk te maken. Tegenwoordig is de esthetica niet meer weg te denken uit de filosofie. Bezien vanuit de filosofische traditie is deze snelle groei van het esthetisch denken een ware revolutie. Tot aan de moderne tijd gold in de wijsbegeerte steeds het oordeel van Plato: dat de kunst een parasiet was, die moest worden uitgebannen. Met haar woekering leidde zij af van de inkeer tot het ware en het goede. In Plato's ideale staat was dan ook voor de kunst geen plaatsGa naar eindnoot19. Eeuwenlang stonden filosofie en kunst vijandig tegenover elkaar, totdat in de loop van de negentiende eeuw de filosofie zich opeens verbinden gaat met de kunst. Er moet inderdaad iets fundamenteel veranderd zijn in de westerse cultuur. Spil van deze ontwikkeling is de achttiende-eeuwse denker Immanuel Kant, de man die op vrijwel alle gebieden de moderne filosofie haar baan gewezen heeft. Hij is de eerste grote filosoof die aan de esthetica een noodzakelijke plaats geeft in zijn gedachtensysteem. Kant heeft de kunstbeschouwing definitief tot filosofie verheven. Elke denker na hem zal zich over het esthetische moeten uitspreken, wil hij, zij meetellen in de filosofie. Alle latere uiteenzettingen over kunst moeten zich met de zijne confronteren. Ook in de huidige filosofisch-esthetische discussie wordt steeds weer teruggegrepen naar Kant, zijn analyses van de smaak en van het esthetisch oordeel, zoals neergelegd in het werk ‘Kritik der Urteilskraft’Ga naar eindnoot20. Om het proces van esthetisering van onze laatmoderne beschaving eens anders te bekijken dan van de blitse buitenkant, lijkt het me daarom aangewezen om enkele stellingen uit Kants esthetica naar voren te halen en te bespreken. Zijn gedachten over de smaak en het esthetisch oordeel kunnen ons naar mijn mening een goed zicht geven op wat esthetisering is. Vanzelf wordt dan ook duidelijk welke de bijzondere rol is, die de esthetica in het moderne denken vervult. De problematiek die Kant eigen acht aan de esthetica kan bij dit alles niet onbesproken blijven. Het zal blijken dat deze problematiek ook het huidig proces van esthetisering aankleeft en vertroebelt. | |
6a. De smaak is subjectief, stelt Kant om te beginnenGa naar eindnoot21. De smaak spreekt zich niet uit over een object, maar zegt alleen iets over de beleving die een subject heeft bij de voorstelling van dat object. Schoonheid, als esthetische kwaliteit, is een subjectief gevoel, dat wordt opgeroepen door de voorstelling van een bepaalde zaak. De smaak, leidt Kant daaruit af, staat onverschillig tegenover het al of niet werkelijk bestaan van | |
[pagina 176]
| |
het object, dat de esthetische beleving veroorzaakt. Dit object kan heel goed fictie zijnGa naar eindnoot22. Door deze subjectiviteit onderscheidt het esthetisch oordeel zich van theoretische of kennisoordelen. In die laatste wordt namelijk wel degelijk iets gezegd over een objectGa naar eindnoot23. In de kennis wordt een aanschouwd object in verband gebracht met algemene wetmatigheden van logische of empirische aard. Die wetmatigheden maken een kennisoordeel objectief. In het smaakoordeel daarentegen gebeurt niet zoiets. Daarin wordt een object slechts in verband gebracht met een subject. Daardoor ontstaat in het subject een gevoel. Over dat gevoel spreekt de smaak zich uit. Het object zelf doet er verder niet veel toe.
b. De smaak is belangeloosGa naar eindnoot24. ‘Smaak is het oordeelsvermogen over een object door een welbehagen of onbehagen zonder enig belang’Ga naar eindnoot25. Deze definitie heeft enige vermaardheid gekregen. Kant legt er veel nadruk op dat in een ‘zuiver’ smaakoordeel enig belang dat een subject zou kunnen hebben bij het object geen rol mag spelen. Belangen vertroebelen de smaak. Of iets esthetisch waardevol is of niet kan niet afhangen van de praktische bruikbaarheid ervan, of van het feit dat het overeenstemt met bepaalde morele codes of ethische idealen. Mooi is iets anders dan nuttig, aangenaam of goed. Het kenmerk van de belangeloosheid grenst het smaakoordeel af van de zogenaamde praktische of ethische oordelen. Die spreken zich uit over een object door het in betrekking te brengen met een persoonlijk belang of een ‘objectieve’ norm. De smaak is echter van zulke belangen vrij. Helaas is dat laatste lang niet altijd het geval. Kant zag dat ook in. Dikwijls wordt de smaak overheerst door eng particuliere of meer universele belangen. Wanneer dat gebeurt dan is er voor Kant echter geen sprake meer van een echt esthetisch oordeel. Hij noemt de situatie, dat het particulier belang het smaakoordeel overheerst zelfs barbaarsGa naar eindnoot26. De zuivere smaak is vrij. Alleen een vrij subject kan echte smaakoordelen vellen.
c. De smaak is universeelGa naar eindnoot27. Smaakoordelen mogen subjectief zijn, ze zijn daarom niet noodzakelijk particulier. Een esthetisch oordeel is niet maar een strikt persoonlijke uitspraak. Telkens als iemand zegt: ‘ik vind dit mooi’, dan zegt hij of zij minstens impliciet ook: ‘dit is mooi’. Het smaakoordeel draagt een universele claim in zich. En deze claim is geen smet op dit oordeel, hij maakt er intrinsiek deel van uit. Kant leidt de rechtmatigheid van deze claim af van de beide vorige kenmerken. Als het smaakoordeel niet gebaseerd is op kennis van een object noch op een zeker belang van het subject bij een object - dus: als het oordeel zuiver subjectief is - dan is het subjectieve iets anders dan het persoonlijke of het particuliere. We mogen aannemen dat het subjectief oordeel dat wij ons vormen ook gevormd zou worden door anderen die evenzeer subject (en dat betekent in elk geval: even vrij) zijn als wij. Wanneer die anderen net zo zuiver en vrij oordelen als wij dan moeten ze tot eenzelfde conclusie komenGa naar eindnoot28. Kant noemt daarom de smaak: algemeen-subjectief.
d. Hiermee is dan de problematiek van de esthetica blootgelegd, namelijk de vraag hoe het mógelijk is dat een subjectief oordeel algemeen kan zijn. Kant meent met zijn analyse van de smaak aangetoond te hebben dat het zo is. Een aparte bespreking wijdt hij aan de kwestie hoe het kan dat dit zo is. Het zou te ver voeren Kants beantwoording van deze vraag hier uitgebreid te behandelen. In het bestek van dit artikel is het ook voldoende om er een grove weergave van te gevenGa naar eindnoot29. Het antwoord ligt in het verlengde van wat hierboven al is verteld. Het komt erop neer dat Kant stelt dat universaliteit van de smaak mogelijk is, omdat subjectiviteit iets universeel-menselijks is. Ieder mens is subject en ieder is dat in wezen op dezelfde manier. Je zou kunnen zeggen, dat wat er in de esthetische beschouwing gebeurt, dit is, dat een mens zich van deze subjectiviteit bewust wordt. Smaak staat voor Kant inderdaad in verband met bewustwording. Door het esthetisch oordeel wordt een persoon in relatie gebracht tot zichzelf als subject. Verbeelding en verstand komen bijeen. Schoonheid is voor Kant in de eerste plaats de beleving van de bijzondere wijze waarop een mens zelf in elkaar zit. Mooi is datgene wat ons doet beseffen hoezeer we als subjecten in harmonie zijn met onszelf en via onze subjectiviteit met de werkelijkheid als geheel. | |
[pagina 177]
| |
7Kant is de eerste moderne denker die het nodig vindt om over de smaak na te denken, het oordeelsvermogen dat tegenwoordig, zagen we, bijzonder op de voorgrond staat. Maar het is niet vanwege die historische positie van Kant dat ik aan zijn esthetica extra aandacht heb willen geven. Ik heb het gedaan omdat ik denk dat de analyse van Kant inzicht kan geven in het proces van esthetisering dat de westerse cultuur aan het eind van de twintigste eeuw zo opvallend kleurt. Wat kunnen we nu leren van deze achttiendeeeuwse denker over de huidige esthetiseringstrend? Twee dingen, denk ik. In de eerste plaats kan Kant ons een idee geven over waarom de esthetiseringstrend zich voordoet in onze tijd. En in de tweede plaats waarschuwt Kant ons voor de problemen van het esthetisch oordeel, die maken dat de esthetisering tot minder fraaie resultaten kan leiden dan men zou wensen. Om met het eerste te beginnen: voor Kant is het esthetisch perspectief een tussenvorm tussen de objectieve kaders van wetenschap en moraal enerzijds en de in zijn ogen barbaarse toestand van ieder voor zich anderzijds. In onze tijd is dus allesoverheersend geworden wat voor Kant alleen een tussenperspectief was. Waarom? Het antwoord ligt voor de hand: omdat de twee andere perspectieven ons nu geen van beide nog aanlokken. Het geloof in wat voor soort objectiviteit dan ook is in de twintigste eeuw zo goed als verdwenen. De barbarij is geen acceptabel alternatief. De objectieve theoretische en praktische kaders waarbinnen in onze cultuur traditioneel het bestaan en de wereld werden beoordeeld zijn al zo'n honderd jaar aan het afbrokkelenGa naar eindnoot30. Wetenschap, logica, religie, moraal - ze hebben hooguit nog instrumentele waarde voor ons. We gebruiken ze als middelen om bepaalde doelen te bereiken. Om zulke doelen vast te stellen echter, daarvoor deugen ze in onze ogen steeds minder. De ellende die een dergelijk normatief gebruik van deze kaders oplevert kennen we intussen al te goed: moralisme, dogmatisme, technocratie, bureaucratie. Subjectieve belangen gaan daardoor tegenwoordig steeds openlijker een rol spelen in de oordeelsvorming en op steeds meer gebieden. De maatschappij begint bepaalde barbaarse trekken te vertonen. Zo bezien kan de esthetiseringstrend beschouwd worden als een poging om de doorbraak van een totale barbarij af te weren met de creatie van een algemeen-subjectief kader. De wereld wordt tegenwoordig daarom bij voorkeur op esthetische wijze beschouwd, omdat er domweg geen andere perspectieven meer zijn die nog op enigerlei universele gelding aanspraak maken kunnen. Alleen de esthetiek - hopen we - kan nog algemene doelen wijzen, vanuit een universele visie op de werkelijkheid, vrij van inperkende belangenGa naar eindnoot31.
Een vertrouwenscrisis ten aanzien van het objectieve is de keerzijde van het twintigste-eeuwse proces van esthetisering. De oude objectieve zekerheden liggen aan barrels. In de voorbeelden van eigentijdse smaakkwesties, die ik hierboven heb genoemd, is het verzet tegen vermeend objectieve bepalingen het gemeenschappelijk element. De smaak is het oordeelsvermogen dat zich slechts iets aantrekt van regels en
| |
[pagina 178]
| |
verbanden die direct voortkomen uit het subject zelf. Zo willen we tegenwoordig onze relaties zelfkiezen en daarbij niet gestuurd worden door familiebelangen, niet vastzitten aan een gemeenschap. We willen persoonlijkheden zijn, die hun identiteit niet ontlenen aan naam, afkomst, status of beroep. We streven een bestaan na dat we zelf in vrijheid gekozen hebben en dat we kunnen veranderen indien we dat zouden wensen. We willen leven in harmonie met onszelf en zo tenslotte ook sterven. | |
8Esthetisering, kunnen we concluderen, betekent in elk geval: subjectivering. De wereld is voor de mens in de twintigste eeuw voornamelijk iets subjectiefs. In hun objectiviteit zijn de dingen ons onverschillig geworden. Alleen ons gevoel bij de dingen zegt ons nog iets. Maar wat zegt ons eigenlijk dit gevoel? Hoe belangeloos is dat? Kan het dat trouwens wel zijn? Is de belangeloosheid van de moderne smaak niet een extreem soort onverschilligheid? Leidt de smaak ons niet uit het dogmatisch objectivisme naar een heilloos particularisme, een bestaan zonder wezenlijk verband? Is onze huidige samenleving niet op zijn best een ‘barbarisme met een menselijk gelaat’Ga naar eindnoot32? Het laatmoderne leven is zeker niet vrij van barbaarse trekken. Vooral de sterk relatiegerichte levensgebieden vertonen de neiging te degenereren als gevolg van het verdwijnen van de oude objectieve oordeelsvormen: de sociale verbanden, de sexualiteit, de gezondheidszorg, de zorg voor zwakkeren en sociaal onaantrekkelijken. Dit brengt me op het tweede wat we van Kants analyse van het esthetische kunnen leren: niet altijd is de smaak esthetisch. Kant noemt alleen de zuivere smaak esthetisch. Daarnaast bestaat volgens hem ook een onzuivere smaak: een oordeelsvermogen dat afgaat op particuliere belangen, op wat voor het subject aangenaam is of nuttig. Het is voor Kant niet voldoende dat een oordeel subjectief is om het esthetisch te laten zijn: het moet gebaseerd zijn op de gevoelens van een bepaald soort subject, een vrij en belangeloos subject, een universeel-menselijke subjectiviteit. Zonder die subjectiviteit blijft de smaak barbaars en kan de esthetisering, ondanks haar verfijnde uiterlijk, niets anders zijn dan een streven de ruwste trekken van het barbarisme cosmetisch te verhullen.
De problematiek van de esthetica, zoals Kant hem verwoordt, is ook het vraagstuk van de tachtiger jaren van de twintigste eeuw: hoe kunnen subjectieve oordelen algemeen zijn? Is het mogelijk dat de smaak universeel is? Meer nog klemt deze problematiek in onze samenleving dan in Kants situatie. Voor Kant was het terrein van het esthetische, hoewel belangrijk, toch beperkt. Naast een esthetisch beleven kende hij nog een theoretisch denken en een ethisch oordelen. Barbaarsheid op het gebied van de smaak is in zo'n geval wel jammer, maar reikt toch niet verder dan de smaak. In onze esthetiserende cultuur echter, waarin langzamerhand het esthetische perspectief het enige algemeen geaccepteerde is geworden, is de mogelijkheid van een universele esthetiek van zeer groot belang. Als esthetische oordelen niet algemeen kunnen zijn, dan is algemeenheid in de samenleving totaal uitgesloten. We hebben ons tot de smaak gewend, omdat we het op andere manieren niet meer met elkaar eens konden worden. Hoe nu, als we ook over smaak alleen maar kunnen twisten? In de praktijk van de tachtiger jaren is de smaak bepaald niet altijd vrij en evenmin belangeloos. Toch leeft er nog wel iets van de Kantiaanse idee van zuiverheid van de smaak. De claim van algemeengeldigheid van het esthetisch oordeel wordt weliswaar regelmatig bestreden - en niet altijd ten onrechte -, maar is nog nooit definitief ontkracht. Er wordt nog getwist over smaak. Dat heeft zijn positieve zijde: we hebben ons er blijkbaar nog niet bij neergelegd dat elk oordeel slechts persoonlijk is. Maar al kunnen we nog met Kant instemmen dat subjectieve oordelen niet noodzakelijk particulier hoeven te zijn, Kants verklaring van de mogelijkheid van algemeen-subjectieve oordelen kunnen we toch onmogelijk meer aannemen. Die verklaring is gebaseerd op een idee van subjectiviteit als universele menselijkheid, dat stamt uit metafysische en ethische theorieën. Juist die theorieën echter hebben we in onze eeuw achter ons gelaten. Het is daardoor dat de praktische en theoretische kaders die de objectiviteit in het verleden overeind hielden weggevallen zijn. De Kantiaanse idee van subjectiviteit zit in dezelfde crisis als de objectiviteit. | |
[pagina 179]
| |
Al zouden we vinden dat de smaak een universele kracht kan hebben, waarvandaan moet die kracht dan komen? Is daarvoor niet een nieuwe subjectiviteit nodig? Waar vinden we zo'n zelf? | |
9De esthetisering van het wereldbeeld heeft in de westerse samenleving een geweldig narcisme teweeggebrachtGa naar eindnoot33. Wij zijn geobsedeerd geraakt door het zelf dat zich steeds verder terugtrekt in het virtuele. We verlangen naar dit zelf, we hebben het nodig, maar hoe meer we verlangen, hoe moeilijker het zich laat grijpen. Neen, het zelf van de narcist is niet een stevige persoonlijkheid waarin hij of zij zich behaagziek koestert; het is dat wat voorwaarde is voor een eventuele persoonlijkheid, zonder hetwelk iedere persoonlijkheid schijn is. Dit zelf dat tegenwoordig zo naarstig wordt bemind, terwijl het zich ver houdt, is naar mijn mening de idee van een universele subjectiviteit. In haar indringende - maar nog te weinig doorgedrongen - boek ‘Histoires d'amour’ heeft Julia Kristeva het hedendaags narcisme geanalyseerd als een relatieprobleemGa naar eindnoot34. Het narcisme beschouwt zij als een onvermogen om tot adekwate betrekkingen te komen omdat de noodzakelijke voorwaarde voor zulke betrekkingen ontbreekt: het gevoel er fundamenteel bij te horen, er te zijn voor anderen, niet over het hoofd gezien te worden, een zelf te zijn - ook al is dit zelf misschien nog geen identiteit in de zin van een zelf met welbepaalde eigenschappen. Het narcisme is daarom een constant bezig zijn met het zelf, omdat dit zelf afwezig is en niet gemist kan worden, wil men in sociale zin ‘iemand’ zijn. Iets als een zelf, een ‘subjectiviteit’ is voorwaarde voor een maatschappelijk bestaan. Waar dit zelf ontbreekt, zoals bij de narcist, moet deze verhouding omgekeerd worden: het sociale leven wordt een voorwaarde voor de opbouw van een (substituut) zelf. Narcisme dwingt mensen om alles en iedereen in relatie te brengen tot zichzelf in een te late poging zo enig zelf te vinden. Narcisme is dus niet - het kan niet genoeg herhaald worden - houden van jezelf. Hoe zou je kunnen, zonder zelf? Narcisme is: het heel hard nodig hebben dat anderen van jou houden, omdat je op jezelf gelaten voor je gevoel niemand bent. Narcistische personen zijn niet de sterren van het bal, al zijn ze dikwijls verleidelijk - ten diepste zijn ze de zwarte gaten van het sociale leven, die alles en iedereen naar zich toe zuigen (om daar te imploderen) in een wanhopige poging zelf enige dichtheid te verkrijgen. Kristeva brengt in haar boek het hedendaags narcisme uitdrukkelijk in verband met het verval van de traditionele religieuze en metafysische kaders van onze cultuurGa naar eindnoot35. Die waren het die in het verleden een mens tot ‘iemand’ maakten. Zij schiepen de psychische ruimte waarin het westerse subject een thuis had en vanwaaruit het, als vanuit een vaste en zekere basis, de wereld kon intrekken om die voor zich te winnen. Met het wegvallen van deze vertrouwde kaders en hun ‘objectiviteiten’ is het nodig geworden dat mensen zichzelf op eigen kracht een thuis en een basis verschaffen. Dat is geen gemakkelijke taak. Zeer velen weten hem niet anders te vervullen, zo blijkt, dan door te proberen bij anderen en via die anderen bij zichzelf in de smaak te vallen. | |
10Op twee manieren is het narcisme verbonden met het proces van esthetisering. Ten eerste, oppervlakkig, zó, dat in een cultuur waarin de smaak het belangrijkste oordeelsvermogen geworden is een ieder ook zichzelf moet onderwerpen aan het oordeel van de smaak. Aan de vraag naar de eigen smaakvolheid kan niemand tegenwoordig meer ontkomen. De tweede verbinding gaat dieper. Esthetisering, hebben we gezien, betekent: subjectivering, een con-
| |
[pagina 180]
| |
centratie op het subject en een zekere onverschilligheid ten aanzien van de objecten, voorzover die niet direct door het subject worden beleefd. In het smaakoordeel brengt een mens de wereld, en ook zichzelf, voor de eigen subjectiviteit. Het proces van esthetisering heeft echter niet alleen het subject naar voren geschoven ten koste van de objectiviteit, het is tegelijk het gevolg van het feit dat de klassieke beelden van objectiviteit én subjectiviteit beide aan het wankelen zijn gegaan. Het subject belichaamt niet langer de idee van een universele menselijkheid. De vaste vorm van het zelf vervaagt. Wat achterblijft is een subject als een bodemloze put van behoeften. Mensen moeten nu dus de wereld relateren aan een zelf dat verdwijnende is en waarin ook alles verdwijnt. Hoe meer ze dit proberen hoe meer ze de leegte van dit verdwijnen ervaren. Narcistisch dwalen ze rond, tastend naar houvasten die hun een zelf (en een wereld) zouden kunnen verschaffen: stijlen, modes, groepen, idolen, verliefdheden ... Wil deze geschiedenis tenslotte niet op een implosie van het zelf uitlopen (en hoeveel mensen dolen tegenwoordig niet langs de grens van de psychose - want dat is het, zo'n implosie - of zijn hem reeds éénof meermalen gepasseerd?) of op een explosie van barbarij (zoals ze die al eerder tot gevolg heeft gehad), dan vereist de esthetisering van het wereldbeeld de verbeelding van een nieuwe subjectiviteit: een subject dat vrij staat ten opzichte van de traditionele objectieve referenties en dat tevens het niveau van het subjectieve al te subjectieve overstijgt - een algemene subjectiviteit of een zuiver esthetisch subject. Kristeva denkt aan een psyche als een open systeem, een ruimte geschapen door imaginatie, in staat om belangeloos liefde te ontvangen en liefde te gevenGa naar eindnoot36. Ze meent dat met name het bezigzijn met kunst mensen ertoe aanzetten kan zo'n subjectiviteit te ontwikkelenGa naar eindnoot37. | |
11Inderdaad. Wat nodig is, is verbeelding. Kunstzinnigheid en fantasie zijn mogelijk de belangrijkste ingrediënten van een nieuwe subjectiviteit. Bij Kant speelt de verbeeldingskracht al een grote rol in zijn esthetica, hoewel ze bij hem in theorie en praktijk ondergeschikt blijft aan de redeGa naar eindnoot38. In onze tijd zal de imaginatie zich moeten emanciperen van deze bevoogding en laten zien dat ze op eigen benen kan staan. Daarvoor moet ze in elk geval haar actieve zijde ontplooien. Een actieve verbeelding kan de kaders creëren waarin een mens relaties aan kan gaan met anderen en met zichzelf: subjectief maar niet particulier, algemeen maar niet objectief. De verbeelding doet je aan de beperktheid van het ene eigen perspectief ontstijgen. Daarmee krijg je de mogelijkheid om zowel het eigen oordeel te relativeren alsook om mogelijke oordelen van anderen aan het eigen perspectief te relateren. Het eerste bevrijdt je denken van de overheersing door al te sterke zekerheden. Het tweede ontdoet het van een te bekrompen particularisme. Verbeelding creëert dus de voorwaarden voor de mogelijkheid van een zuivere smaak. Smaak kan niet zonder verbeelding. Smaak zonder verbeelding is waan. | |
12Nietzsche wil ons bij monde van zijn Zarathustra een nieuwe mens verkondigen: de Uebermensch. Maar al direct aan het begin van ‘Also sprach Zarathustra’ moet zijn profeet constateren dat de mensen (nog) geen boodschap hebben aan zijn leer. ‘Daar staan ze. Daar lachen ze. Ze begrijpen mij niet’. Daarom laat Nietzsche Zarathustras redevoeringen over dit hoogste menstype voorafgaan door een voorrede over het verachtelijkste type, dat hij ‘de laatste mens’ noemtGa naar eindnoot39.
‘Wij hebben het geluk uitgevonden, zeggen de laatste mensen en ze knipperen met de ogen. Ze hebben de streken verlaten waar het leven hard was; want men heeft warmte nodig. Men bemint zijn buurman nog en dringt zich aan hem op: want men heeft warmte nodig. Ziekworden en wantrouwen koesteren vinden ze zondig; behoedzaam gaat men voort. Een dwaas die zich nog aan stenen of mensen stoot. Een beetje gif zo nu en dan; dat geeft aangename dromen. En veel gif tenslotte om aangenaam te sterven. Er wordt nog gewerkt want arbeid amuseert. Maar men zorgt ervoor dat het amusement niet te zwaar valt. Men heeft zijn pleziertjes voor de dag en zijn ple- | |
[pagina 181]
| |
ziertjes voor de nacht; maar men denkt aan de gezondheid. Wij hebben het geluk uitgevonden, zeggen de laatste mensen en ze knipperen met de ogen.’
In een commentaar op deze tekst staat Heidegger stil bij het werkwoord ‘blinzeln’, dat ik hier vertaald heb met ‘knipperen met de ogen’, maar dat ook ‘knipogen’ betekentGa naar eindnoot40. Voor Heidegger duidt dit woord van Nietzsche op de zeer bepaalde wijze van beschouwen en denken, die volgens hem kenmerkend is voor de westerse cultuur: het ‘voorstellende denken’, een denken dat alles betrekt op een voorstellend subject. Nietzsche maakt duidelijk, meent Heidegger, wat dit denken in wezen is. ‘Het voorstellen stelt van alles alleen maar het blinkende voor, het schijnende van de voorkant en de oppervlakkige schijn’. De laatste mensen knipperen met de ogen omdat ze zich bewegen in een wereld van schijnvoorstellingen, iets wat ze vaag beseffen en waarover ze luchtig trachten te doen door te knipogen, maar waarvan de veelvuldige spiegelingen soms ook zeer doen zodat ze moeten knipperen met de ogen om zich tegen het valse licht te beschermen. | |
13Neen, de esthetisering van het wereldbeeld houdt niet per se in dat de wereld er mooier op wordt. Zo op het oog mag alles er tegenwoordig aangenaam uitzien, smaakvol, vrij, soms zelfs belangeloos, zodra we het esthetisch perspectief doorzien laten we ons niet meer alles op zijn mooist voorspiegelen. Leven vanuit de
Toch hoeven we Heideggers pessimisme niet te delen. Nietzsches laatste mens heeft niet per se het laatste woord. Nietzsche verkondigde het nihilisme, maar niet alleen als een ramp, ook als een bevrijding. Zijn term Uebermensch heeft terecht een nare bijsmaak gekregen. Maar daarom mogen we aan de uitdaging waarop Nietzsche met dit begrip een antwoord probeerde te geven niet voorbijgaan. Er is behoefte aan nieuwe mensen. (Neen, niet alleen aan een nieuwe kijk op mensen - daarin ligt Nietzsches gelijk: het gaat om meer dan alleen een nieuw mensbeeld. Het gaat om nieuwe mensen.) Mensen van wie het zelf een grond vindt voorbij de starre kaders van de subject - object scheiding... Mensen, die over de grenzen van zichzelf heenkijken kunnen... Mensen die het vermogen hebben om boven hun particuliere bestaan uit te stijgen, zonder zichzelf daarbij te verliezen in algemeenheden of abstracties... Mensen met verbeeldingskracht. Als het mogelijk zou zijn dat de esthetisering gedragen wordt door zulke mensen, wellicht gloort er dan een schone toekomst. | |
14De voornamelijk passieve omgang met kunst, zoals die tegenwoordig trend is, zal, vrees ik, zulke mensen niet voortbrengen. Teveel wordt deze omgang geregeerd door eng persoonlijke belangen en kunstmatig gecreëerde objectiviteiten. Op deze wijze kan kunst nooit meer zijn dan amusement - hoe superieur misschien ook - of kitsch: de kunst van de ‘pasklare ideeën’Ga naar eindnoot41. In beide gevallen wordt slechts het subject op zijn smalst aangesproken. Neen, de verbeelding die getoond wordt door het aantrekken van avondkleding opent geen psychische ruimte, maar breekt die af. Voor de creatie van een nieuwe subjectiviteit is een omgang met kunst nodig waarbij meer fantasie meespeelt. Niet dat mensen voor zichzelf en hun smaak uitkomen, is nu van belang, maar dat zij dat doen niet slechts tegenover maar juist terwille (en in de geest) van anderen, om die bij zichzelf te betrekken (en zo | |
[pagina 182]
| |
een betrekking tot zichzelf te vinden). Zolang de smaak alleen als onderscheidingsvermogen wordt gehanteerd ontkomt het esthetisch perspectief niet aan de barbarij en het subject niet aan het narcisme. Alleen wanneer dit perspectief zich bewust wordt van zijn grenzen en in staat is over die grenzen heen te zien om daar relaties aan te knopen, dan kan het een kader bieden voor het oplossen van de crisis die ontstaan is met het verdwijnen van de objectiviteit. In het netwerk van relaties dat zo ontstaat kan een subject houvast vinden buiten zichzelf zonder dat het zijn onafhankelijkheid kwijtraakt. Aan de vorming van dit soort subjectiviteit kan kunst bijdragen, wanneer het kunst is die de verbeeldingskracht prikkelt op een manier die tegelijk tot relativeren aanzet - zoals goede literatuur dat doetGa naar eindnoot42 - of kunst die gegeven een situatie van totale relativiteit de mogelijkheden van relaties onderzoekt - zoals het theaterGa naar eindnoot43. Op deze twee kunsten moeten we daarom naar mijn mening vooral onze hoop stellen voor een toekomst van onze cultuur. Dat deze twee juist niet de kunsten zijn die in de huidige strijd om prestige en profijt het hoogst gewaardeerd worden is beslist een bedenkelijk feit. | |
15Nog een keer Nietzsche, tot besluit. Een aantekening uit de tijd dat hij aan zijn ‘Also sprach Zarathustra’ werkte: ‘Het uiteenvallen van de moraal leidt tot de praktische consequentie van een atomistisch individu en vervolgens nog tot de splitsing van dit individu in pluraliteiten - een absoluut vloeien. Daarom is nu meer dan ooit een doel nodig, en liefde, een nieuwe liefde’Ga naar eindnoot44. |
|