De Revisor. Jaargang 15(1988)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Marijn Backer ‘De ruyter aan zijn vrouw:’ Na lange dag, gewaagd veel zeil, je witte brief. En dit diept op wat man ik ben naar ogenschijn. Ik voel mijn vingers niet dus neem mijn hand voor lief. Ook wat er staat. Laat dat ik schrijf voldoende zijn. De zee is zoet, een nagel maan doorpriemt de kim. Biscaje slaapt en ook te slapen zoekt mijn hoofd zich in mijn kleine kooi met droomgewin, wanneer het kon, van jou. Ik heb misschien te zwaar gesloofd. Mijn kaars brandt snel als langt de vlam naar hoger vuur. Het lichaam haakt naar streling maar ik duur de dagen zo met scherper zin voor tuig en sfeer. Je schipper komt. Hij jaagt geen kapers meer. Zijn vlag waait strak en zonder slapte dient zijn trouw. Je schipper komt. Wees fier mijn vrouw. [pagina 169] [p. 169] Wegvalt, achterover, de minderende maan namiddags als gebogen mannen schaften gaan onder witte wolken bij de oude boom. Daar dut de een, de ander ligt gewoon. En deze dag verandert niet de vorigen. De oogst beveelt het trouwe heer van horigen en het luie dromerige licht, september streelt het rimpelend gezicht. Maar als het dagloon is gestreken en de ploeg scheurt het grond; als om niet gebleken hard gezwoeg gezonken op een zware hand berust; Dan zeist de knecht het riet dat aan de slootkant buig- zaam wiegt met felle haal en steekt de brand in 't ruig. Er schroeit verdriet. Het land ligt uitgeblust. Vorige Volgende