Potocki's Manuscrit overgenomen verhaal.
Hij bleef een eenling totdat de mode van de vertellingen à la manière d'Hoffmann uit Duitsland kwam overwaaien. In 1822 had de Duitse geleerde Dr. Koreff, vriend van Hoffmann en Chamisso, in Parijs zijn ideeën over dood en leven, waanzin, hypnose, magnetisme, hallucinaties en persoonlijkheidsverdubbeling uiteengezet in de salons van onder anderen Mme d'Agoult en Mme Récamier. Schilders als Jacques Callot, dichters als Aloys Bertrand en schrijvers als Prosper Mérimée raakten daar bekend met het werk van de grote Duitse fantastische auteurs. Het occultisme, de ‘wetenschap’ van het onverklaarbare, oefende in Frankrijk grote aantrekkingskracht uit, als een huwelijk tussen de rede en het irrationele. Men las het werk van Swedenborg, Martines de Pasqually, Lavater, Cazotte, Claude de Saint-Martin en al die andere, vaak als nieuwe-wetenschappers vermomde magiërs.
Vanaf 1830 werd ‘le fantastique’ een ware rage. In 1829 waren de eerste Franse Hoffmann-vertalingen verschenen bij Renduel, die sterk was geïnteresseerd in het genre en ook het eerste werk van Balzac en van Gautier uitgaf. In datzelfde jaar was het bekende L'âne mort ou la femme guillotinée van Jules Janin verschenen. Men had de gothic novels van Walpole gelezen, en die van Ann Raddcliffe, Robert Maturin, en Matthew Gregory Lewis. Nodier schreef in 1830 een manifest Du fantastique en littérature en Diderots Le rêve d'Alembert verscheen eindelijk, in datzelfde jaar.
Balzac verscheen in 1830 L'Élixir de longue vie. Dat hij onder invloed stond van Hoffmann wilde hij niet ontkennen, integendeel. Hij achtte het nuttig, het verhaal van een voorwoord te voorzien waarin hij vermeldde dat het hier een ‘fantaisie’ betrof die hij had ontleend aan Hoffmann en diens Elixire des Teufels. Verder beriep hij zich op Molières Don Juan, Goethes Faust, Byrons Manfred en Maturins Melmoth.
Balzac was serieus geïnteresseerd in occulte verschijnselen. Onder het pseudoniem Ferd. Silas schrijft hij een studie over het tafelheffen, La danse des tables, waarvoor hij Duitse en Amerikaanse bronnen bezigde. In zijn in 1832 verschenen Louis Lambert schrijft hij: ‘Het lezen van bepaalde boeken van Jacob
Boehmc, van Swedenborg en van Marc Guyon maakt zo'n indruk dat het even veelvormige fantasieën oproept als dromen die door opium zijn veroorzaakt.’
Balzac geeft in L'Élixir de longue vie, het verhaal van de ‘revenant’, de weer tot leven komende dode, geen verklaring voor de wonderen, geen alchemistisch recept voor het levenselixir, hij speelt met twee ideeën die vaker terugkeren in de fantastische literatuur, dat van de onsterfelijkheid, en dat van het onafhankelijk voortlevende lichaamsdeel. Het eerste thema, dat wil zeggen, het gruwelijke aspect dat de onsterfelijkheid eventueel met zich mee zou brengen, zal vooral Hawthorne - en later Borges - bezighouden, het tweede is verwerkt door niet alleen Hoffmann, maar ook Nerval, Maupassant en Le Fanu. Het onafhankelijk optredende lichaamsdeel wordt wel geduid als symbool van de vrijgemaakte, van de geest losgemaakte sexualiteit. Bij Balzac treedt het in ieder geval op als straf voor een losbandig leven.
Na 1830 zal het Franse fantastische verhaal zich geleidelijk losmaken van Hoffmann. De hallucinatie, de stoornis in de waarneming, zal in Frankrijk de plaats innemen van de ‘Wahn’, de denkstoornis, die in Duitsland vaak niet alleen het motief was maar ook de drijfveer van veel sprookjes en fantastische verhalen. De ‘nieuwe wetenschap’ vervangt het oude geloof.
Om te eindigen met Nodier, met wie het allemaal min of meer begonnen was: ‘De wetenschap levert heden ten dage de bewijzen voor de leugens van weleer.’